GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Looft Hem, nu die erfenis naar  Zijn Woord bevestigd is

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Looft Hem, nu die erfenis naar Zijn Woord bevestigd is

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik spreek waarheid in Christus, ik lieg niet — mijn geweten getuigt mee in den Heiligen (Seest — (wanneer ik verklaar), dat ik een groot verdriet heb en mijn hart een onophoudelijke smart. Want ik wenschte wel, zélf gebannen te zijn van den Christus ten bate van mijn broeders, mijn bloedverwanten. Zij toch zijn Israëlieten, zij hebben de aanneming-tot-zoon en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en den dienst en de beloften; zij hebben de vaderen en uit

hen is — naar vleeschelijke afstamming gerekend — de Christus, Die over alle dingen gaat, God, voor altijd te prijzen. Amen!

Maar niet als zou Gods Woord niet zijn uitgekomen! Want niet dit is Israël: alle afstammelingen van Israël. Of als zouden ze zaad van Abraham zijn! Allen zijn kinderen, maar: 'in de lijn van Izaak zal men U spreken van zaad'. Dat wil zeggen: niet dit zijn kinderen Gods: vleeschelijke kinderen; maar de kinderen van de belofte tellen voor zaad. Want een belofte-karakter draagt dit woord: 'om dezen tijd zal Ik komen, en dan zal Sara een zoon .hebben'.

En niet alleen (Sara heeft dit ervaren), maar ook Rebekka, toen ze kinderen verwachtte van één, onzen vader Izaak. Want toen (de kinderen) nog niet geboren waren of iets goeds of verkeerds gedaan hadden — om Gods aanvankelijken opzet met verkiezing als maatstaf te handhaven: het zal niet afhangen van prestaties, maar van Hem Die roept' — werd tegen haar gezegd: de oudste (sterkste) zal den jongste (zwakste) dienen', zooals geschreven staat: op Jakob liet Ik Mijn keus vallen, maar Ezau passeerde Ik'.'' (Rom. 9 : 1—13 in een nieuwe vertaling).

Als we na de behandeling van Rom. 5 : la in de twee voorafgaande artikelen ^) thans aan het begin van het 9de hoofdstuk onze aandacht gaan geven, beteekent dat een heelen sprong, en wel in meer dan één opzicht.

In de eerste plaats immers laten we zoodoende niet minder dan vier hoofdstukken liggen; en heusch geen gemakkelijke gedeelten! Er zou met name over 5 : 12 —14 en over 7 heel wat op te merken zijn. Dat we dit hier niet doen, vindt voor wat het eerstgenoemd gedeelte betreft zijn oorzaak in het feit, dat de nieuw gekozen uitweg uit de groote textcritische en exegetische moeilijkheden daar alleen valt uit te stippelen voor wie met het Grieksch behoorlijk vertrouwd is. Voor een groot deel der Reformatielezers zou een dergeUjk artikel dus onleesbaar worden.

Even anders staat het met hoofdstuk 7. Enkele van de voornaamste moeilijkheden die zich bij de verklaring van d i t gedeelte voordoen kunnen misschien later nog eens in deze reeks worden aangesneden. Maar terwille van de aansluiting bij hoofdstuk 4 (dat immers in het voorgaande artikel voor wat de eerste helft betreft in herinnering werd gebracht, voor wat het tweede deel aangaat werd behandeld) geven we de voorkeur aan de bespreking van hoofdstuk 9 op dit moment.

Nog in ander opzicht echter is de overgang van de vorige artikelen naar dat van vandaag groot. De vorige keeren immers waren we aan een tekst bezig die ten onrechte vaak meer als quietief dan als motief bleek opgevat te zijn. Er hing — zagen wij het goed — tot dusver over den tekst in kwestie de rust van het „wij zijn er!" Maar zoowel de sterkste lezing als het verband deden ons tot de slotsom komen, dat in de woorden van den apostel hier veeleer de prikkel naar voren komt om verder te gaan.

Met het gedeelte dat we boven ons artikel van ditmaal schreven staat het heel anders. Veel geloovigen kunnen het niet anders dan met huivering lezen. Er ligt toch voor hen — dank (? ? ) zij de traditie — in wat Paulus hier schrijft de beklemming van het wél weten, dat —, maar niét weten, hóe God al van eeuwighun hun individueel hiernamaals heeft vastgelegd.

Een lezen van dit gedeelte in het kader van Paulus' betoog in dezen brief zal echter aanleiding blijken te geven tot blijde zekerheid in plaats van tot angstigen twijfel.

Alvorens aan den eigenlijken uitleg kan worden begonnen, zijn enkele opmerkingen noodig over de hier en daar nogal sterk van de Statenoverzetting afwijkende vertaling die we voorsloegen.

A. Weinig ingrijpend is de wijziging in vs 5b aangebracht. De Statenvertaling geeft de woorden die hier van Christus staan weer als één bijstelling: Hij heet hier enkel „eeuwig te prijzen God". Bovendien wekt de woordorde in onzen Bijbel den indruk, dat het „boven allen" bij „te prijzen' behoort en verstaan moet worden als „meer dan allen".

O.i. doet men echter den Griekschen tekst beter recht, wanneer men de negen toegevoegde woorden opvat als twéé bijstellingen bij Christus. De eerste vier luiden dan, letterlijk vertaald: Die over alleN is" of „Die over alleS is", m.a.w. Die heerschappij voert over alle menschen en alle dingen, „ Wien — om het met Christus' eigen woorden uit Matth. 28 : 18b te zeggen — alle macht is gegeven in hemel en op aarde".

Christus wordt hier m.a.w. genoemd: Heer en God, niet het laatste alléén. B. Belangrijker wellicht is de wijziging, in vs 7 aangebracht.

Het zou me niet verwonderen, indien meer dan een bij het lezen van dit vers in de Statenweergave den indruk heeft gekregen, dat Paulus toch wel wat zonderling met zijn onderscheidingen omspringt. Immers: hij legt hier den vinger bij een verschil tusschen twee soorten kinderen, dat reeds in Abrahams tent openbaar werd. Er zijn — getuige het onderscheid dat God maakt tusschen Izaak en Ismaël — belofte-kin­ deren en vleesches-kinderen. En om nu dit onderscheid ook in de termen scherp te laten uitkomen duidt de apostel de eerste groep aan als „zaad", de tweede als „kinderen" zonder meer. Dat is de conclusie die gemakkelijk uit vs 8 te trekken valt.

Maar wat zien we nu bij de gangbare vertaling gebeuren? Dit, dat Paulus op het moment dat hij dit onderscheid in zijn terminologie gaat vastleggen aanstonds die termen precies gaat verwisselen. Immers: we mochten nu toch in vs 7 verwachten: „noch omdat zij Abrahams kinderen zijn, zijn zij allen z a a d'". Maar in de gangbare vertaling luidt de tekst juist anders.

Eerlijk: k geloof niet, dat „heilige menschen Gods, door den Heiligen Geest gedreven zijnde" (2 Petr. 1 : 21) zoo onverantwoord en verwarring stichtend met hun woorden hebben omgesprongen.

Nu biedt zich ditmaal al een zeer simpele oplossing: men moet in den Griekschen tekst na het woord „Abraham" een punt zetten inplaats van een komma. C. Meer bedenking dan tegen de voorgaande beide wijzigingen verwacht ik tegen de vertaling van vs 13. Greijdanus waarschuwt n.l. uitdrukkelijk tegen een verzwakking van het woord dat de Statenvertalers met „haten" hebben weergegeven. Weliswaar is deze waarschuwing heel algemeen gehouden; in een bepaalde richting wordt niet gewezen. Maar we zullen wel niet mistasten met de veronderstelling, dat Greijdanus hier met name aan de Remonstranten heeft gedacht. - ) En men mag toch — ondanks insinuaties van synodalistisehe zijde — „onze." menschen wel zoo wars van Remonstrantisme achten, dat men op hun argwaan bedacht is, als men komt met een voorslag tot wijziging der vertrouwde Statenvertaling juist in dézen tekst.

Daarom ter geruststelling het volgende.

De lezers kunnen vertrouwen, dat de Reformatieredacteur niet het Remonstrantisme (of wat die dwaling in het gevlei zou'komen) in zijn blad de ruimte zal geven, te meer, nu ze hem nog pas daartegen zagen opkomen juist voor wat den tekst in kwestie betreft.^)

Voorts dient men in 't oog te houden, dat élke wijziging nog geen verzwakking beteekent. Een bepaalde andere vertaling zou eventueel ook scherper, praegnanter kunnen zijn (en zal dat, naar ik hoop, in dit geval ook inderdaad blijken te zijn).

En eindelijk maakt 't verschil, of men voor een geliefkoosde meening „gauw genoeg , bewijzen' bij de hand heeft"*), dan we! of men onbevooroordeeld op grond van een vrij breede détailstudie langzamerhand tot een bepaalde conclusie komt.

Welnu dan: enkele jaren geleden ben ik eens begonnen een onderzoek in te stellen naar beteekenis en gebruik van het Grieksche werkwoord „miseoo", waarom 't hier gaat. Daarbij deed ik verrassende ontdekkingen. Omdat deze studie niet is gepubliceerd, zoodat ik daarnaar niet kan verwijzen, zal ik trachten in 't kort enkele van de voornaamste conclusies hier mee te deelen.

Om te beginnen viel het me Op, dat men — voorzoover ik kon nagaan — te weinig aandacht had geschonken aan de etymologie, d.w.z. de woordafleiding, bij het vaststellen van 'de beteekenis. „Miseoo" blijkt nl. te herleiden op een wortel „mit", die men ook terugvindt in ons woord , .mijden". En inderdaad bleek uit verscheidene plaatsen die me al lezend in de Grieksche literatuur onder de oogen kwamen, dat dit moment van „afstand" nog lang bleef doorschemeren, ook toen de beteekenis van „miseoo" zich ontwikkeld had tot die van „haten". (Men kan zich dezen beteekenisovergang misschien verklaarbaar maken aan de hand van het Nederlandsche werkwoordenpaar „schuwen-veraf schuwen".) Anders geformuleerd: voor den Griek blijft met „miseoo" vaak de gedachte aan plaatselijke verwij dering verbonden.

Eén voorbeeld uit het N.T. moge dit duidelijk maken. We bedoelen Joh. 3 : 20. Daar lezen we: Want een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet ".

Men ziet het: parallel met „haten" staat hier een uitdrukking die beteekent" „op een afstand blijven van". Dergeüjke verklarende parallelle uitdrukkingen doen zich bij „miseoo" op veel meer plaatsen voor.

Door genoemde grondbeteekenis in rekening te brengen viel me toen ook de oplossing ten deei van een paar plaatsen uit de Grieksche literatuur, waar men tot nu toe het werkwoord „miseoo" niet recht had weten te plaatsen en daarom soms zelfs door een conjectuur had trachten te verwijderen. Daarmee had de gevonden sleutel zijn hanteerbaarheid bewezen.

Een tweede trek aan dit werkwoord, die men nu eens meer dan weer minder naar voren ziet komen, maar die zeker niet te verwaarloozen valt, is deze: in „miseoo" spreekt het verstand terdege een woord­ je mee, terwijl in andere Griefiscbe woorden voor „haten" het gevoel veel sterker rol speelt. Anders gezegd: wie ; , miseoo" zegt, die beweert niet zoozeer, door een onverklaarbare anti-pat hie gedreven: , , ik mag hem niet", maar veeleer, door r e d e 1 ij k e overwegingen geleid: „ik moet hem, niet".

Men zou zich ook zóó ktmnen uitdrukken: in „miseoo" spreekt zich meermalen een welbewuste afwijzing uit. („A f - w ijz i n g" zeiden we; en we ontdekken daarin tot onze verrassing, hoe dicht we ook nu nog gebleven zijn bij de grondbeteekenis, die we daareven vonden, de , , 1 o - cale distanciëering" nl.).

Het scherpst — dit tenslotte nog — komt deze kleur van „miseoo" uit in gevallen waar sprake is van een keuze. En juist daarin is het een volwaardig tegenhanger van „agapaoo", dat men doorgaans eenvoudig met „liefhebben" weergeeft (zoo ook hier in Rom. 9 : 13). Want ook in dat woord speelt, in onderscheid van andere Grieksche werkwoorden voor „liefhebben"; het verstand een belangrijke rol vaak, en ligt meermalen een bewuste keuze uitgedrukt.

Dat men goed doet een en ander in rekening te brengen, moge ik thans nog even demonstreeren aan een gedeelte uit het N.T., t.w. Luc. 14 : 25—33. In de eerste plaats is het opmerkelijk, dat vs 26 heeft: Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader enz.", terwijl in de recapitulatie van VS 33 het als volgt heetj „Alzoo dan een iegelijk van u, die niet verlaat alles wat hij heeft, ". Men ziet het: r is blijkens vs 33 (apo-tassomai, d.i. letterlijk: ich op een afstand stellen) bij „miseoo" (vs 26) nog een duidelijke nawerking, óók hier weer, van de grondgedachte: distantie"!

Maar nog een tweede trek valt op. In de twee gelijkenissen die Christus in dit verband bezigt (vss 28 •—30 en 31, 32) ligt het accent op de overweging voorafgaande aan een beslissing. En die "beslissing^ blijkt in de werkelijkheid, die Jezus hier met beelden toelicht, te zijn: een keuze tusschen twee, nl. Jezus en „al wat iemand heeft" (zóó immers wordt de opsomming uit vs 26 in vs 33 onder algemeenen titel samengevat).

Als men dat alles hier niet in 't oog zou houden, zou men er gemakkelijk toe komen, . Christus in Diens eischen „iets ongerijmds toe te schrijven". En niet minder doet men dit den Heere door het woord „haten" in Rom. 9 : 13 in onze alledaagsche beteekenis te nemen. ^)

Nu valt het natuurlijk niet mee, om „miseoo" zóóin 't Nederlandsch te vertalen, dat het zijn eigenlijke trekken alle in volle scherpte behoudt. Maar ik meen, dat (althans op de plaats die thans in geding is) de weergave , , passeeren" het minst doet verloren gaan en daarom het meest in aanmerking komt.

Hiermee zij dan in 't kort een verantwoording gegeven van de ongewone vertaling die wij van vs 13 gaven.

Het is te hopen, dat nu tevens duidelijk is geworden, dat het onbillijk zou zijn, óók ónze verklaring als een verzwakking van de beteekenis te kwalificeeren. We hebben immers juist geprobeerd, de gevoelswaarde van „miseoo" zoo dicht mogeUjk te benaderen.


1) Zie De Ref. 24e jrg. nr. 40 en 41.

-) Vgl. Prof. Dr K. Schilder In dit blad, 25ste jrg. no. 1 (Uit de Schrift: „Liefhebben en haten"): „Met name van remonstrantsche zijde is al het mogelijke gedaan, om te ontkomen aan de klem van het woord: Jacob heb Ik liefgehad, Ezau heb Ik gehdat, spreekt de Heere."

3) Wie overigens verschil mocht constateeren tusschen de in de vorige noot geciteerde meditatie en dit artikel, bedenke — om dit in de rechte proporties te zien — dat dogmaticus en filoloog twee zijn, en dat , , lets anders zeggen" nog geen „bestrijden" behoeft te zijn, laat staan „verketteren".

••) Aldus de in 't boven aangehaalde artikel bestredenen.

5) Wanneer men zou vrtllen inbrengen, dat Paulus hier het O.T. citeert, dat oorspronkelijk niet in het Grieksch is geschreven, dan herinneren we aan Gen. 29 : 31, waar haten ook gebruikt wordt als „zijn keus ten ongunste van Iemand doen, achterstellen" (vgl. vs 30). Overigens verdient het in 't algemeen wel de aandacht, hoe groot gezag Paulus aan de LXX toekent, zelfs als die tekst afwijkt van den Hebreeuwschen (vgl. bv. Rom. 15 : 10).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Looft Hem, nu die erfenis naar  Zijn Woord bevestigd is

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's