GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Voortgaande Reformatie"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Voortgaande Reformatie"

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij willen het dezen keer niet hebben over aard, inhoud en concretiseering van het begrip der „voortgaande reformatie". Slechts aan twee punten geven we heden onze aandacht.

Ten eerste aan de vraag: is de eisch van „voortgaande reformatie" iets nieuws?

' Ten tweede: is het zien van concrete vruchten eener voortgaande reformatie een genot, dat men op korten termijn mag eischen?

** Wat het eerste punt betreft: men kan vaak hooren verkondigen, dat het stellen van den eischjeener „voort, gaande reformatie" iets nieuws is, een uitvinding van vrijgemaakte extremisten, zoo niet een propagandastunt.

Wij gelooven dat daar niets van waar is.

In „normale" tijden is de eisch van „voortgaande reformatie" één van die ornamenten, waarmee een kerkeüjk redenaar zijn betoog komt sieren. Je behoefde vóór den oorlog maar te zeggen: „ecclesia reformata semper reformanda", en iedereen knikte tevreden. De spreuk beteekent: een tot reformatie gebrachte kerk moet steeds opnieuw in reformatie gebracht worden. Of: een gereformeerde kerk moet steeds weer ge-reformeerd wórden. Reformatie, die een voldongen feit is, moet steeds wederom een feit worden. Met reformeeren is men nooit klaar.

Laat al degenen, die in de leuze der voortgaande reformatie een uitvinding van de „vrijgemaakten" .rien, eens de moeite nemen, de oude jaargangen van „De Heraut" op te slaan. Ze zullen de geciteerde spreuk er ettelijke malen in aantreffen. En dan niet als een sieraad der rede, doch als een postulaat van het geloof.

Ook niet als een alleen tot de kerkregeering zich beperkend gebod, doch als een oproep, die het gansche leven omvat, en ons beveelt, dat aan te pakken in den steeds zich verjongenden ijver om te gelijken op den „dauw der jeugd" uit psalm 110; exegetische kwesties moeten hier maar buiten beschouwing blijven.

Trouwens, had niet dr A. Kuyper met al de kracht, die in hem was, als kampvechter voor d i t maanwoord zich doen kennen ? Zelfs in zijn merkwaardige redeneeringen aan het eind van zijn „Gfemeene Gratie", als hij betoogt, dat het calvinisme geen „eigen" kimststijl mocht vormen, zelfs dan is hij bezig met een poging tot voortgaande reformatie: hij probeert in dit inzicht een conclusie te trekken uit een kersversch concept van „gemeene gratie".

Men kan trouwens een ander slagwoord reeds in de klassieke gereformeerde litteratuur met het eerstgenoemde zien parallel gaan. We bedoelen den bekenden volzin: de kerk is niet alleen „in facto", doch ook „in fieri". Dat wil zeggen: de kerk is niet alleen op een bepaald punt van tijd en ruimte ergens „klaar", zeg maar: tot afronding en vaste organisatie gekomen, maar ze is ook voortdurend „in wording", aan het veranderen, aan het groeien. En de oude gereformeerderi, die deze woorden doorgaven van ouder op jonger, hadden bij het woord „kerk" wel op nog heel wat meer het oog dan op het kerkelijk regeerambt en de kerkelijke ambten voor bijzonderen dienst. Het ambt der geloovigen had bij hen een breede plaats; en het „reformeeren" kreeg dienovereenkomstig in hun mond een zeer bonten inhoud.

Daarom zien wij de dingen zóó: vóór 1944 zei i e d e r e gereformeerde, in en buiten jubileumspeeches: leve de voortgaande reformatie. Waarom moest Hepp aan het verlangen van Kuyper voldoen door te schrijven over „dreigende deformatie"? Omdat z.i. de v o or tgaande reformatie, zóó als hij die zag, in gevaar gebracht werd.-Waarom was men kwaad op ons wegens het verzet tegen een „calvinistenbond", die niet-calvinisten opnam als óók calvinist? Omdat men zijn „voortgaande reformatie" (buiten de kerk om, en met terzijdestelling van kerkehjke besluiten, die men nam in Assen, maar daarna in „samensprekingen" aan zijn laars wilde lap-

pen) zag bedreigd. Waarom werden de politieke „voormannen" kopschuw gemaakt tegen degenen, die het gemeene-gratie-schema bestreden? Omdat men vreesde, dat alleen met behoud van dat schema de voortgaande reformatie naar het (voortdurend bijgewerkte!) kujrperiaansche model was door te zetten.

Het was vóór 1944 geen strijd tusschen voorstanders van voortgaande reformatie aan' den éénen, en tegenstanders daarvan aan den anderen kant. Maar het stond zóó: de één wilde de kerk en de christelijke samenleving („kerk als organisme" noemden ze dat dan abusief) tot voortgaande reformatie brengen langs dézen weg, en de ander wilde de christenen tot voortgaande reformatie brengen langs dien weg. Het was niet de tegenstelling: vóór of tégen, doch: zóó dan wel zus. Maar iedereen riep om voortgaande reformatie.

Toen dan ook in 1944 men op duidelijk aangegeven gronden (en andere zijn nooit in gesprek geweest) tot ettelijken zeide: u bent als ambtsdrager door Christus gestaakt. Hij verbiedt u te preeken of huisbezoek te doen, en toen deze mannen zeiden: uw gronden zijn niet deugdelijk, wij zetten den kerkdienst voort, toen namen zij doodeenvoudig mee wat er al lang was. Ze Waren geen_nieuw kerkje, bijeengescharreld op enkele spiksplinternieuwe lievelingsideetjes, doch ze droegen den last, dien ze altijd hadden gedragen, ze preekten de leus, die ze altijd hadden opgeheven, ze zeiden dus óók: vloortgaande reformatie.

Het zeggen was niets nieuws.

Wel was het ineens veel concreter dan te voren. Want ze hadden pas in bitteren strijd moeten leeren wat reformatie op één bepaald punt was. Ze hadden „neen" moeten zeggen tot bepaalde hun gestelde eischen, en hadden gezien, uit welke principieele achtergronden (van dogmatische en kerkrechtelijke inzichten) het stellen van die eischen te verklaren was. Ze begrepen toen, dat hun „n e e n" tot concrete eischen, hun gesteld, moest opkomen uit een „j a" tot de goede en schriftuurhjke inzichten aangaande belijdenis en kerkrecht. En zoo waren ze gedwongen, zich opnieuw in te denken wat lang in sleur en gewoonte aan alle eigen'studie vaak onttrokken was gebleven. En ze zagen verbanden tusschen het één en het ander. Die verbanden zagen hun uitdrijvers ook. Juist daarom was de oppositie al lang zoo bitter fel geweest.

Daarom zal niemand mogen zeggen: het is een nieuw adagium: die roep om voortgaande reformatie. '

Maar nu komt het er op aan, dat niet alleen de één, doch ook de ander van deze laatste de één, doch ook de ander van deze laatste erkenning de consequentie trekt.

Voor de scheidere der vrijgemaakten, en ook voor diegenen onder hen, die de vrijmaking als acte van trouv/ aan de wet op de door anderen in geding gebrachte punten blijven erkennen, maar niet direct zich kunnen vinden in d i t of in d a t, wat een ander ziet, geldt de consequentie: erkent, dat het iets „doodgewoons" is, te vragen om voortgaande reformatie. En dat het dus niet iets „doodgewoons" moet blijven, maar

méénens moet worden, willen wij niet leugenrammelaars worden. Maar voor diegenen, die zelf al lang hebben vastgesteld, dat voortgaande reformatie noodig is, en ge­ naam geduld. En, blijft breed, d.w.z. blijft niet op één puntje staren, doch houdt de verbanden vast. En. graaft diep, d.w.z.: zoekt het niet in dit of dat te bereiken resultaat (als „opus operatum"), doch in het eerst in wijsheid en met geduld prediken van de beginselen.

Geduld — sommigen geven soms den indruk, dat zij de vraag om geduld mogen uitleggen als èen verzoek tot staking van het werk.

Maar niets is minder juist.

Wij willen alleen maar vragen: realiseeren we ons genoegzaam, dat „onze menschen" vóór 1944 over die „voortgaande reformatie" zoo hopeloos verdeeld waren? Dat ook toen de strijd dadelijk is neergehaald in de sfeer van persoonlijke aanvallen, ondermijning van positie, karikaturistische teekening en wat dies meer zij? Ik kan begrijpen, dat jongeren niets weten van wat vóór 1944 gebeurd is. Maar de ouderen weten het ter dege. Zij danken voor iedereen, die in '44 heeft gezegd: niet die binding, niet die kansel verboden, niet die wegzending op de aangevoerde gronden, en die toen op het critieke punt doodeenvoudig gehoorzaam was en met ons de kerkelijke samenleving ging voortzetten. Wij zijn daar dankbaar voor geweest en wij zijn het ook gebleven. En we herhalen wat we al ettelijke malen hebben gezegd, nog pas tegen dr N. H. Ridderbos: menschen, past toch op voor een geestesgesteldheid-kerkje, hetzij pro-Ridderbos, hetzij contra-Ridderbos. Iedereen, die vóór 1944 met ons communiceerde, moet het nog kunnen, voorzoover het aan ons ligt. Zeker, zeker, hij moet luisteren, als iemand spreekt uit het Woord. Maar de spreker moet overtuigd zijn en ook kunnen aantoonen, dat wat hiji zegt, inderdaad Gods Woord is. En ook dan mOet hij dankbaar zijn, als velen, die op bepaalde punten — zonder te vervallen in het onpasselijk-makende woord: „mijn visie" is anders — hem nog niet dadelijk kunnen volgen, toch blijven zeggen: de ambtelijke dienst is bij de „vrijgemaakten" voortgezet.

Hoe „pietluttiger" — vergun mij het woord — een beweging is, hoe gauwer ze klaar is en uitgepraat. Hoe meer ze serieus is, en om zich heen grijpend, hoe langer het zal duren, eer ze haar eigen consequenties ziet, overziet, preekt, en door kan zetten. Hoe lang na het Pinksterfeest, te Jeruzalem hebben Petrus en Paulus gestreden over de consequenties der vrijmaking? Hoe lang hebben de judaïsten de trom kunnen roeren zonder dat men aanstonds puntig hun bescheid wist te geven? Hoe lang duurde het, eer zij begrepen, hoe het moest met tempelbezoek, met synagogebezoek, met gilden (vakverbond en heel veel meer) en joodsche gebruiken? Met besnijden of niet besnijden? Hoe lang kon de één den ander verwijten, dat hij hypostoliseh deed? (Petrus in Handelingen). Als de één direct op ZIJN teenen getrapt is, als iemand het GEVAAR van hypostoliseh doen aanwijst, dan ftioet de ander, door direct de personen af te straffen, niet in hetzelfde euvel der nervositeit vallen.

Geduld, geduld — maar dan van den principieelen graver, ach, dat blijft een kostelijk goed. Het is een integreerend deel van alle voortgaande reformatie. En daarom moeten we er nog maar eens wat over doorpraten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 mei 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

„Voortgaande Reformatie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 mei 1950

De Reformatie | 8 Pagina's