GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„EN TOT ZICHZELVEN GEKOMEN ZIJNDE...."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„EN TOT ZICHZELVEN GEKOMEN ZIJNDE...."

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hier volgt tenslotte nog de rede, welke ds P. K. Keizer van Groningen op den Schooldag gehouden neeft:

Zoo dikwijls als wij de gelijkenis van den verloren zoon en den verlaten vader lezen, verstaan we, dat het keerpunt ligt in de woorden: en tot zichzelven gekomen zijnde", Lucas 15 : 17a. — Toen brak er iets in dezen jongeman. Zoowel het verleden als den toestand, waarin hij zich toen bevond, werden hem duidelijk. Én 't drong tot hem door: oe blind hij was geweest in den tijd, die achter hem lag. Waar hij vroeger geen kwaad in zag, stond hem nü voor oogen: oe erg het was geweest. Alles zag hij nu anders en een diepe beschaming vervulde zijn hart. Toen nam hij z'n besluit: ik zal opstaan en tot mijn vader gaaa en ik zal tot hem zeggen: ader, ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden, maak mij als één van uw huurlingen. En opstaande ging hij naar zijn vader."

't Meerendeel van Gods volk heeft deze geiil'^onis niet verstaan, omdat het geen oog had voor wat er gaande was met Jezus. De verborgenheid van het koninkrijk der hemelen, dat zich baan brak in de harten van tollenaren en zondaren en vervuld werd waar ze bij stonden, bleef hen verborgen. Ze waren gezeten in schaduw des doods, maar ze merkten het niet. Den weg des vredes waren ze kwijt, maar ze ge­ loofden het niet en waanden zich op den weg des levens. Hoe ernstig hun toestand was tegenover God wisten ze niet en toen de HEERE in ontferming hen bezocht en Zijn Zoon zond, hebben ze Hem verworpen, omdat ze geen behoefte hadden aan ontferming; ze gevoelden zich niet hulpbehoevend en waren zich van geen schud bewust. De waarheid omtrent het werk des HEEREN, zooals zich dat onder hun oogen afspeelde, was hun onbekend.

Maar uit de tollenaren en zondaren onder Gods volk, aangelokt door de heerlijke genade, die Jezus hun schonk kwamen er tot bezinning en berouw en kregen moed om weder te keeren tot den God van hun vader Abraham. Er geschiedden groote dingen in het leven van menigen verloren zoon van Abraham, toen hij tot zichzelven kwam. Ik denk, dat er wel zu'len geweest zijn, die het eten maar moeilijk door hun keel konden krijgen, toen ze onzen Heiland hoorden aan hun maaltijd.

Is dat nu maar een gelijkenis in den zin van een mooi verhaal?

We'neen, broeders en zusters! Gelijkenissen zijn als het ware omhulsels, waarin de verborgenheden van het koninkrijk Gods zijn „verpakt". Eén dier geUjkenissen heeft de Heere Jezus, om zoo te zeggen, „uitgepakt" voor Zijn discipelen, n.l. die van den zaaier.

Toen bleek, dat gelijkenissen eigenlijk zijn, wat wij

zouden noemen: sitüatieteekeningen. In een gelijkenis wordt een situatie beschreven, zooals deze zich voordoet bij de komst van het koninkrijk Gods en zoo dikwijls als het koninkrijk zich baan breekt.

Maar deze situaties zijn slechts „openbaar" voor de „kinderkens", Jezus' discipelen, niet voor de „wijzen" en „verstandigen" (Mare. 4 : 11 vv.). De Heilige Geest, die de diepten van wijsheid en ontferming, als God werkt en Zijn koninkrijk doet komen, onderzoekt en kent (1 Cor. 2 : 10), geeft ons oog voor deze verborgenheden, als ze rondom ons vervuld worden. Anders zouden wij er allen blind voor zijn.

Vooral in tijden van reformatie, als God omziet naar Zijn verstrooide en afgedoolde volk, worden de verborgenheden des koninkrijks heerlijk vervuld tot vertroosting van den „geestelijken mensch", die alle dingen geestelijk onderscheidt, maar den „natuurlijken (kerk-) mensch" is het „dwaasheid", 1 Cor. 2 : 14, 15. Zulke geestelijke menschen werden ook de tollenaren en zondaren, die tot zichzelve kwamen.

En zoo verging het óók vele Joden op den Pinksterdag, toen ze oog kregen voor de diepten van ontferming Gods, die er lagen in de komst en den arbeid van onzen Heere Jezus Christus, over wien ze zeven weken te voren nog geroepen hadden: kruis Hem". „Ze werden verslagen in het hart". Hand. 2 : 37.

En telken male herhaalt zich in de geschiedenis van Gods kerk de situatie, waarin de verloren zoon tot zijn verlaten vader zegt: „Ik heb gezondigd — ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden".

Dit is een onbedriegelijk kenmerk van eiken echten wederkeer!

wederkeer! Zoo ging het ook toen de gemeente te Corinthe tot haarzelve kwam, nadat het eerst hard tegen hard gegaan was tusschen Paulus en haar. Er kwam een andere „geest" in de gemeente. De hóóge, harde toon werd niet meer gehoord. Er kwam een droefheid naar God, die een onberouweüjke bekeering tot zaligheid werkte en die zich openbaarde in vele vruchten: ziet — hoe groote naarstigheid heeft het in u gewrocht, ja verantwoording (d.i. ze boden Paulus hun verontschuldiging aan), ja onlust, ja vrees, ja verlangen, ja ijver, ja wraak (d.i. herstel van recht). Gij hebt in allen deele doen blijken dat gij recht stond in deze zaak". 2 Cor. 7 : 10, 11. — Zoo kwam er in Corinthe een waarlijk vrijgemaakte gemeente des Heeren. En hieraan weten óók wij, dat wat er in de laatste jaren onder ons is gebeurd geen „werk uit menschen is, dat gebroken zal worden", maar echte wederkeer uit God en tot God, zoo daar óók onder ons gevonden wordt: et tot zichzelve komen, zoodat wij schuldbewust oog krijgen voor het verval van Gods kerk in ons land en voor de ernstige situatie tegenover den HEERE God, waarin deswege de Geref. Kerken zijn geraakt, om maar te zwijgen van de verbondswraak, die de Christenheid thans treft.

En naarmate de HEERE wil voortgaan Zich over ons te ontfermen, zal er óók onder ons gevonden worden een steeds meer tot onszelve komen en zullen we voortschrijden van het onrecht, dat ons in 1944 is aangedaan en nog steeds gehandhaafd wordt, tot het steeds dieper inzicht verkrijgen in de verlating van Gods verbond en in de solidaire schuld, waaraan ook wij tegenover God schuldig staan als deel van de Christenheid in Nederland.

Die belijdenis: „wij hebben gezondigd — wij en onz» vaderen — wij zijn niet waard Uw volk genaamd te worden" moge steeds luider onder ons gehoord worden. Dat is altijd de kracht van Gods ware volk geweest in zware tijden, waarin het meerendeel verging door Gods toom!

De rouwklacht van Zach. 12, toen God over de inwoners van Jeruzalem beloofde uit te storten „den Geest der genade en der gebeden" en zij aanschouwen zouden „in Wien ze gestoken" hadden, welke rouwklacht letterlijk werd gehoord, toen onze Heere Jezus Christus op den Pinksterdag Zijn gemeente vrijmaakte uit den afval van het Joodsche volk, dat toen in feite niet meer waardig was Zijn volk genaamd te worden.

Deze rouwklacht, (omdat ook wij meegedaan hebben) en in véél opzichten nog niet los zijn van den „tijdgeest", geeft óók den diepen grondtoon aan onzen lof des HEEREN, dat Hij naar ons heeft willen omzien in de laatste jaren.

Ja waarUjk, omzien, zooals iemand omziet naar hetgeen hij verloren heeft.

Dat behoeft nog niet te zijn een persoonlijke verlorenheid voor God. Dat soms ook wel! Velen hebben toch beleden hoeveel zegen de kerkstrijd der laatste jaren hun heeft gebracht, waardoor ze de schatten van hun doop, (eertijds als in een akker verborgen) hebben teruggevonden. Maar ook al hadden we niet persoonlijk de kracht der godzaligheid verloochend, als gemeenschap, als Geref. kerken in het verleden, als Christenvolk hebben we toch méé gaande gemaakt dien toom Gods, dien we thans van den hemel zien openbaar worden.

Hoe bitter nóódig was het niet, dat Hij naar ons omzag!

Zóó is de verloren zoon onder de krachtige hand Gods tot zichzelven gekomen, in den weg van vernedering en schaamte.

Laat die vernedering er toch ook onder ons zijn! Omdat God de HEERE met krachtige hand ook ons vernedert! —

Ja zeker — óók ons! Vrijgemaakten!

En heeft Hij daartoe niet het recht? .

En heeft Hij daartoe niet het recht? . Welk een klein beginsel der gehoorzaamheid heeft, de allerheiligste onder ons nog maar!

Heeft God de HEBRE niet vele rechtmatige redenen ons te drukken, ó ó k na ontvangen genade en aanvankelijken wederkeer?

We moeten niet doen alsof ons iets „vreemds" overkwame en de beele wereld erbij roepen!

Wanneer wij in veel ellende en smaad, die ons van bijna elke „kerkelijke zijde" wordt aangedaan en die (naar ik denk) nog véél grooter zal worden, Z ij n hand niet opmerken, waar zullen we dan de kracht vandaan halen dit alles te verduren?

Uit onze bitterheid? Uit onze ongebroken principieele „palstaanderij" ? Uit synodalen afkeer?

Ik vrees, dat de HEERE bezig is ons dit alles grondig af te leerén. Of eigenlijk is dat geen vrees, maar een wensch, een bede. „Want God wederstaat de hoovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade". 1 Petrus 5 : 5b.

Op die genade moet ons oog gevestigd zijn, want daar ligt de kracht der vrijgemaakte gemeenten onzes Heeren.

Eindelijk, eindelijk kwam de verloren zoon tot zichzelven. Toen kregen de omstandigheden niet langer de schuld. Toen bleef hij niet zien op de burgers van dat land, die hem weigerden van den zwijnendraf te eten, toen brak de belijdenis door: „ik heb gezondigd".

Tóén werden zijn schreden gericht op den weg der verhooging!

Wij moeten niet twijfelen of de HEERE wil ons In dezen weg al onze zonden gaarne vergeven, zoodat wij met onze kinderen onder Zijn oordeelen niet vergaan. Al lijden wij mee onder de gevolgen der zonden van de Nederlandsohe Christenheid, ja yan het gansche hedendaagsche menschelijke geslacht, wij mogen gelooven, dat in den weg van belijdenis en bekeering voor ons de verdoemenis uit Gods oordeelen wordt weggenomen. Is dat niet een groot ding?

Wie weet hoevelen buiten onze kerken nog zouden óphooren en tot zichzelven komen om te breken met de kerkelijke zonden, waaraan ze thans nog mede schuldig staan, zoo wij, meer dan tot nu toe, openlijk beleden ons aandeel in de schuld, dat de oordeelen Gods thans , op de aarde zijn. 2!oo winnen we (als het God behaagt) onzen naaste voor Christus. Door onzen godzaligen wandel zonder veel gerucht.

Bekommernis vervult vele harten. En niet zonder reden. In dezen zondenood heeft de prediking een taak. Moge toch nooit onder ons postvatten de gedachte, alsof het troosten van Gods volk maar een gemoedelijke bezigheid zou zijn, alsof schematische lijnen en scherp uitgewerkte theorieën den inhoud der prediking moeten vormen.

Ge moet standvastig bidden voor uw predikanten, vooral des Vrijdags en des Zaterdags, opdat ze niet bij het overdenken der prediking gevangen raken in de netten der hedendaagsche toonaangevende theologische wetenschap.

Ook onze professoren en studenten staan daaraan bloot. Zij zijn voortdurend bezig met den arbeid der wetenschap, die lang niet zonder gevaa'r is. Wij allen moeten dagelijks waken tegen de listige omleidingen des duivels, die niet ophoudt ons aan te vechten en kon het zijn ons te verleiden om mee te doen aan den onderlingen strijd in de afvallige theologie, terwijl onder de hand Gods volk verkommert en verhongert. Want niet de theologie, maar het levende Woord des HEEREN is het brood des levens. Terwijl Farizeeën, Sadduceeën en Schriftgeleerden een verbeten onderlingen strijd voerden en in allerlei scholen verdeeld wa^ren, vergaderde onze Heere Zijn schapen. Hij verloste hen uit de hand der kwade herders en gaf hun het eeuwige leven.

Dat goede werk verrichtte Hij ook onder ons. Daarin te mogen deelen moet ons alles waard zijn! Laat ons daarom maar wat verduren, zonder direct op te springen! Laten we elkander liefhebben!

Laat ons maar wat stil zijn met het oog op onzen Heer, zonder op eiken slag terug te slaan!

Weet u waarom? — Om onze heerhjke roeping en verkiezing als vrijgemaakte gemeenten van Christus niet uit het oog te verliezen. Want de HEERE heeft ons niet vrijgemaakt om als een , , nieuw kerkje" het bestaande getal met één te vermeerderen.

Dat lijkt nog wèl zoo: „de secte der één-en^dertigers"! Maar hoe meer we tot onszelve komen, des te méér zal ons verschrikken de blindheid als van Hofni en Pinehas, waarmee ons volk geslagen is én hoe valsch er geprofeteerd wordt omtrent den HEERE, van wiens gramschap het meerendeel geen flauw vermoeden heeft.

Laat ons daarom veel geduldig verdragen om de aandacht maar niet af te leiden vsm ons profetisch getuigen, waarin de profeten van het Oude verbond, staande onder een afvallig bondsvolk, ons zijn vóórgegaan, opdat allen die den HEERE vreezen oog krijgen voor wat er werkelijk gaande is en bewaard blijven om mee te doen aan den kruistocht tegen de „Filistijnen", waartoe de Christenheid zich thans aangordt vleesch tot haar arm stellende.

Daarom zullen we, zooveel in ons vermogen is, alles moeten vermijden wat de gedachte van een „nieuwe secte" een „nieuwe kerk", „één erbij", zou kunnen voeden: de zaak van den Zone Gods en de majesteit van het Woord Gods, hetwelk wij te prediken hebben, gedoogt het niet!

Om oog en oor niet af te leiden van den ernst van den toestand!

Laten we toch vooral oppassen om niet méé te doen met den HEERE God tot het uiterste te brengen!

Naarmate wij meer leeren onszelven te vernederen onder Z ij n hand, zullen we óók des te krachtiger zijn in den HEERE!

Hoe vernederd en zwak en gebroken waren niet dikwerf onze vaderen in hun zwaren strijd. Calvijn is wel zóó bedroefd geweest, dat hij soms dagen lang niet wist, wat hij doen moest. Zij beleden hun krachteloosheid.

Zij waren niet groot — zij waren slachtschapen van Christus. Maar in al die situaties wierpen ze hun bekommernis op den HEERE en waren sterk in hun hoop op God, die hen verhoogen zou te zijner tijd.

Die heerlijke belofte hebben wij ook! Als wij zwak zijn in onszelve, zijn we machtig in onzen Heer.

Des te grooter Hij in onze oogen is, des te gereeder zullen we onze zorgen op Hem werpen.

Hoe zwak stond de zaak van Jezus er schijnbaar

voor, toen Hij stierf. Judas dood. Petrus „teruggegaan". De discipelen gevlucht. Juist toen overwon de sterke Held.

En later, toen de gemeenten van Christus in Klein-Azië het hard te verduren hadden, nog meer van valsche leeraren dan van de Romeinsche overheden, schreef Petrus (juist toen!): vernedert u onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhooge te zijner tijd" 1 Petrus 5 : 7.

Dan bhjkt die krachtige en harde hand toch een milde hand te zijn, geleid door vaderlijk meedoogen.

„Wormpje Jacobs", „Volkje Israels": oo verachtelijk was Abrahams zaad in Babel. Maar tot hen zeide de Machtige Jacobs: Vrees niet", 't gaat tenslotte niet tegen u, „Ik ben met u! Zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand mijner gerechtigheid" Jes. 41 : 10, 14.

Zóó zullen de vrijgekochten wederkeeren met gejuich en eeuwige blijdschap zal op hun hoofden zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

„EN TOT ZICHZELVEN GEKOMEN ZIJNDE....

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's