GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET „BOEK DES LEVENS”.

Ds G. Visée, die in „De Poortwake" brieven schrijft aan „Willy", geeft deze opmerkingen:

We lezen in Psalm 69 : 29 hoe David in een heiligen vloek van den HBERB vraagt dat zijn vijanden en vervolgers „uit het boek des levens worden uitgedeigd". En in Openbaring 3 : 5, dat de Heere Jezus Christus daar belooft: „Wie overwint, die zal bekleed worden met witte kleederen en Ik zal zijn naam geenszins uitwisschen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen".

Nu word ik met name denkend aan die laatste Schriftplaats, altoos een beetje kregel wanneer ik zoo'n stellüig hoor poneeren: als iemands naam in het boek des levens staat, kan die naam er nooit meer worden uitgedaan. Wajit de Heere zégt toch maar in Openbaring 3 : 5 dat het een bizondere gunst, een genadeloon is, wanneer dat niet gebeurt. Naar Zijn woord aan de gemeente van Sardis is dat heelemaal niet zoo vanzelfsprekend, maar alleen het deel dergenen, die in den strijd der gemeente en des geloofs overwinnen. En daarin ligt het verborgen dreigement, dat de Heere Christus de namen van hen, die ontrouw zijn, dien strijd verzaken, wèl zal uitdoen uit het boek des levens en hun naam voor den Vader en Zijn engelen niet ibelijden, maar verloochenen zal.

En als ik dat zoo lees, en dan hoor verhalen: „als Iemands naam eenmaal in het boek des levens staat, dsm blijft die naam er in en hij kan er nooit meer uit", dan denk ik: zouden we nu inplaats van te gaan twisten over de vraag óf onze namen kunnen worden uitgedaan uit het levensboek met eens liever luisteren na^r den Heere Jezus Christus en toezien, opdat — zooals Hij belooft — onze namen daar niet worden uitgedaan en opdat Hij onze namen belijde voor Zijn Vader en Zijn engelen?

Intusschen: de vraag ligt er. En ze werd nog onlangs door Prof. Dr K. Dijk in het „Gereformeerd Weekblad" bevestigend beantwoord: staat iemands naam in het boek des levens, dan blijft die naam er in. En — laat ik er direct aan toevoegen — Professor Dijk Is daarbij in goed gezelschap. Want de Kantteekenareu van onzen Statenbijbel zeggen nagenoeg hetzelfde. Ze schrijven bijvoorbeeld bij Openbaring 3:5: , , Dit wordt gezegd tot troost der geloovigen, die in twijfel zouden mogen komen over hun verkiezing. Niet, dat iemand, die waarlijk geschreven is in het boek des levens, daaruit kan gedaan worden, want het tegendeel blijkt uit Openb. 13:8; 17:8; 20:15 en 21:27; maar omdat eenigen ten opzichte van de roeping en hun belijdenis daarin schijnen geschreven te zijn, die daarna metterdaad toonen, dat zij daarin niet zijn geschreven, gelijk Ps. 69 : 29 verklaard wordt, dat zij uitgedaan worden uit het boek des levens en dat zij met de rechtvaardigen niet worden geschreven, waar het laatste het eerste verklaart".

Je ziet, Willy, ook de kantteekenaars zeggen: „Niet dat iemand, die waarlijk geschreven is In het boek des levens, daaruit kan gedaan worden". Ze verwijzen daartoe naar andere Schriftplaatsen ten bewijze. Ik kom daarop nog wel terug. Maar uit deze aanteeltening op Openb. 3 : 5 blijkt, dat zij „geschreven zijn in het boek des levens" hetzelfde achten als „van eeuwigheid uitverkoren zijn tot de zaligheid". Het boek des levens is dan hetzelfde als de door God van eeuwigheid opgestelde lijst der uitverkorenen. En ja, ftls dat zoo was, dan zou de stelling waar zijn: eenmaal in dat boek opgenomen, eenmaal op die lijst ingeschreven, blijft opgenomen, blijft ingeschreven.

iMaar dat is nu juist de vraag. Of dat boek des levens hetzelfde Is als Gods-ver- 'kiezing-van-eeuwlgheid. En nu wil ik wel beginnen met te zeggen, dat Uc van dat laatste niets geloof. Dat zeggen wel de kantteekenaars, dat zegt vandaag wel Professor Dijk en om nog iemand te noemen Professor Gispen, maar dat kan ik nu precies in de Schrift zelf nergens vinden. Wèl constateer ik telkens dat de kantteekenaars en Professor Gispen b.v. bij de uitlegging der Schrift uitgaan van de stelling: het boek des levens = de lijst der van eeuwigheid uitverkorenen. En ze laten van die stelling uitgaande, dan den Bijbel zeggen, wat er niet stdéit.

Om één voorbeeld uit de kantteekenlngen te geven: bij Psalm 69 : 29: „Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet gerekend v/orden", zegt de kantteekening: „Dat is (gelijk de volgende woorden verklaren) doe blijken dat zij niet behooren tot het getal Uwer uitverkorenen en bij U daaronder niet zijn aangeschreven, hoewel zij bij zichzelven en andere menschen daarvoor gehouden worden en daaronder gerekend, maar snfldt Gij hen af, enz.".

De tekst zegt: „Laat hen uitgedelgd worden uit het iboek des levens" of „der levenden". Ze staan er In, maar laat hen er uitgedaan worden.

Maar de uitleggers zeggen: „zij stonden er eigenlijk niet In. Zij en andere menschen meenden slechts In dat boek te staan. Laat blijken, dat zij zich hebben vergist". Kijk, WUly, ddt klopt niet.

Er zijn wel eens lezers, die bij de lectuur van derehjke beschouwingen beginnen te vrezen, dat ze „iets wijt raken".

Nu is dit in zichzelf nog geen „argument". Het s de eerste vraag, of we de Schrift gehoorzaam zijn. Maar bovendien: er zijn ve!e voorbeelden van tekstebruik, dat soms over eeuwen loopt, en waardoor en een bepaalde dogmatische overtuiging bewijzen il, terwijl die bepaalde tekst toch niet het „verangde" (!) bevsdjs levert. Dat is ook het geval inzake e leer der verkiezing. De exegese heeft haar eigen taak. De dogmatiek ook. En beide hebben uit liefde Voor de confessie en in onderwerping aan de Schrift samen te werken.

Maar daarmee valt de leer der verkiezing nog niet. Die rust op de doorlopende onderwijzing der Schrift.

„CRISIS"?

De beste manier om een „crisis" te voorkomen is: er over te praten, 't Schijnt me toe, dat hier en daar dat „praten" druk bezig is. Ds J. Meester wijst op enkele verschijnselen, die in deze richting wijzen. In K'bode N.-H. geeft hij een citaat van prof. dr K. Dijk (het dateert al van 31 Aug. '51) uit „Geref. Wkbl.":

Is het waar, zo wordt mij gevraagd, wat Prof. van Niftrik schrijft, dat vele gereformeerde jongeren liever vandaag dan morgen naar de Herv. Kerk willen overstappen ?

Prof. van Niftrik heeft in het tijdschrift Kerk en Theologie de polemiek besproken tussen de Amsterdamse (Herv.) Dr Langman en onze Prof. Polman over de kerkelijke situatie van tegenwoordig en de verhouding van onze kerken tegenover de Hervormde. Prof. Polman heeft in die polemiek onomwonden verklaard: „De Hervormde Kerk is nog altyd een kerk, waartegenover ik ook in 1951 onze gescheiden positie voor mijn Koning en God gerechtvaardigd acht" — een uitspraak, die ieder lid van een Gereformeerde Kerk voor zijn of haar rekening moet nemen, want zo niet, dan moet hij terstond breken met zijn onwaarachtige positie en Hervormd worden. Prof. van Niftrik merkt hierbij op: , , Misschien zal een enkele lezer denken: het is dus een hopeloze zaak; er komt geen eenheid in Nederland! Ik zou zeggen: niet te snel wanhopen! Gij hebt nu alleen de officiële stemmen gehoord. Dit zijn de leiders. En de Gereformeerde Kerken vallen niet met haar leiders zonder meer samen! Spreek maar eens met Gereformeerde jongeren. Er gist in de Gereformeerde Kerken méér dan ge uit de officiële

publicaties zoudt vermoeden. Er zijn heus ook nog moedgevende sjonptomen. Gereformeerde jongeren zijn het dus, volgens Prof. van Niftrik, niet met de leiders eens. Zij zijn niet hiervan overtuigd, dat momenteel, in deze situatie onze gescheiden positie tegenover de Herv. Kerk voor God gerechtvaardigd is. Zij, en dat voeg ik er aan toe, plaatsen zelfs vraagtekens achter de geoorloofdheid van de Afscheiding en de Doleantie (en vooral van de laatste) en zij voelen veel meer oecumenisch en apostolisch. Ik meen, dat Prof. van Niftrik in deze tekening, zonder nu naar het getal te vragen, niet geheel in strijd is met de werkelijkheid, en dat er inderdaad jongeren en ouderen onder ons zijn, die geen bezwaar zouden hebben om vandaag met al wat we zijn en hebben ons bij de Herv. Kerk aan te sluiten. Deze werkelijkheid is heel ernstig. Zij wijst in de richting van een conflict, want hierin gaat het om niets minder dan om het bestaansrecht van onze eigen kerkformatie, welk recht niet „ja en neen" tegelijk kan zijn; het is er niet, nu, dan zo spoedig mogelijk liquideren; — het is er wel, dan ons Isolement om Gods wil handhaven. Daarom is er alle reden om te roepen: Gereformeerden, waakt, en weer opnieuw de strijd te voeren voor onze eigen kerkelijke positie; de toestand is m.l. ernstig genoeg.

Ds Meester geeft bij dit stuk enkele kanttekeniilgen:

Tot zover het antwoord van Prof. Dijk. Ik zou er aan vrillen toevoegen, dat heus niet alleen „jongeren" vraagtekens plaatsen achter de geoorloofdheid van de Afscheiding en de Doleantie, maar dat ook „ouderen" onder de predikanten, die niet meer te rekenen zijn tot de jongeren in leeftijd, achter de Doleantie vooral, een vraagteken zetten, Hoe dat zo komt?

Door verschillende oorzaken. Meestal is de diepste oorzaak, dat men de gereformeerde belijdenis niet ten volle aanvaardt. Men is gegrepen door de synthese óf met rationallstisch-subjectivistlsche opvattingen, óf door de synthese met irrationallstische gedaohtengangen van Barthianen. De antithese veroordeelt men. De Schriftuurlijke antithese ziet men niet meer.

De jammerlijke houding van de Generale Sjmodes van de Geref. kerken van de laatste jaren heeft het hare bijgedragen om deze mensen helemaal kopschuw te maken voor de „starre" handhaving van het goed recht der Geref. kerken. Zij weten drommels goed, dat de „bindingen" en de „tuchtoefeningen" met goddelijke autoriteit opgelegd, voor de Here niet kmmen bestaan. Nochtans hebben zij gebogen voor de autoriteit van een menselijke vergadering. Zoiets geeft aan een mens een zedelijke knauw, die je niet meer kwijtraakt. Het is m.i. heel goed begrijpelijk, dat deze mensen de vrijmoedigheid missen om de gereformeerde belijdenis omtrent de „ware kerk" te handhaven. Zij zitten met het min of meer bewuste en ten dele „verdrongen" besef, dat deze kerken gezondigd hebben en erger nog, die zonden publiekelijk in bescherming nemen.

Welnu, zij geven de belijdenis, welke absoluut Is, prijs, en gaan relativistisch denken en spreken over de kerk. De Herv. Kerk is nog zo slecht niet! De Christel. • Geref. Kerk ook niet! De Lutherse ook niet. Sommigen gaan deze weg heel ver en zeggen: de Roomse kerk is ook heus niet zo slecht. De antithese weg! De syrithesegeest neemt zijn slachtoffers ver mee. Tegen voorstanders van de Wereldraad heeft men geen verweer meer. Tegen Thijs Booy en de zijnen ook niet. Thijs Booy vsril aanpassing aan het moderne levensgevoel en verlating van de antithese. Hij wil ophouden miet het „schermen met beginselen". De „isoiementadat" doen verdwijnen. Dat gaat vele gereformeerden van het type van hierboven te ver. Natuurlijk. Maar waar halen ze hun verweer tegen de geest van Thijs Booy CS. vandaan? De geest van Thijs Booy is de synthesegeest. En zelf zijn ze ook slachtoffer van deze geest. Thijs Booy is slechts radicaler dan zij. Dacht iemand dat de niet radicalen weerstand kunnen bieden aan de radicalen?

0s Meester ziet nog andere symptomen: Daar komt nog bij dat onder de- gereformeerden ook zo iets is als een „coteriegeest", waarmee men vecht voor eigen zaak. Dat zijn de mensen die zouden willen sterven voor de Gereformeerde kerken niet om der wille van 's Heren Woord, maar omdat die kerken hun kerken zijn, en de kerken van hun vaders en grootvaders. Wij kennen die geest wel, die niet leeft uit geloof en gehoorzaamheid aan de HERB, maar uit piëteit en trouw aan het vaderlijk erfgoed. Daar zit wat moois In die trouw. Maar ook iets dat gevaarlijk is. Dit is het gevaar, dat men van de Geref. kerken geen kwaad wil zien noch horen.

Men zet oogkleppen op! Men stopt z'n oren toe! Van deze geest proef ik iets in het bovenstaande antwoord van Prof. Dijk. Als hij schrijft over het , , bestaansrecht van onze eigen kerkformatie" dan riekt mij dat naar de geest van deze coteriemensen. Hun geluld klinkt stoer en sonoor: „Het bestaansrecht van onze eigen kerkformatie!" „De strijd voeren voor onze eigen kerkelijke positie". Maar het is niet zuiver. Ik wil waarlijk niet vitten op woorden als Ik daartegenover stel: wij hebben geen eigen kerkformatie er op na te houden! „Kerk" betekent wat anders dan formatie van ons. Zij is formatie van de HERE. Vergadering van Zijn volk. Wij hebben niet te strijden voor eigen kerkelijke positie. Laat onze strijd zijn de „goede strijd", om te blijven bij de gezonde leer. 1 Timotheus. Och, gave de Here, dat die verdwaasde coterie-geest uit het kerkelijk leven verdween, en dat allen die de goede strijd zouden willen strijden de vergadering van de HERE wilden herstellen.

Dijk vecht tegen de mensen van de synthesegeest voor eigen kerkelijke positie. Een onvruchtbare strijd. Wie strijdt voor het blijven bij de gezonde leer kan van de Hemel hulp en zegen verwachten, maar niet wie strijdt voor het behoud van eigen „kerkelijke positie". Temeer als die „eigen kerkelijke positie" een „sta-ln-de-weg" is geworden voor het Schriftuurlijk vergaderen van de kerk en het samenwonen van hen, die de Here vrezen, is strijd voor het behoud daarvan een kwade Inplaats van een goede arbeid.

Tot slot geeft ds Meester nog een tweede citaat van prof. Dijk: Nu het tweede antwoord dat Prof. Dijk gaf. Dit was het antwoord op een vraag of het waar was, dat er In de Geref. kerken (synodocr.) een „moderne vleugel" zou zijn. De uitdrukking „moderne vleugel" is te lezen In het bekende boek van Mr A. Bouman en Thijs Booy. Uit het antwoord van Prof. Dijk knippen wij dit:

Ie. ik hoop, dat God ons voor allerlei vleugels en vooral voor een moderne vleugel bewaart, en ons geeft tn belijdenis en leven een eenheid, die wel de nuances kent maar de gemeenschap boven alles stelt,

2e. indien een deel van ons per se een moderne vleugel wil zijn, zou ik willen antwoorden aan de zoeven bedoelde vrager, dat zulke vleugels in onze kerken niet thuis horen en het eerlijkst handelen, als ze zelf zo spoedig mogelijk daarheen vliegen, waar ze plaats vinden voor hun moderne opvattingen,

3e. indien voor 30 of 40 jaar er een boek verschenen was met zoveel onwaarheden over ons kerkelijk leven, zoveel onjuiste voorstellingen betreffende onze politieke en sociale strijd, zoveel aanvallen op Afscheiding en Doleantie en zoveel ongereformeerde beweringen (het begeert immers de loochenaar van Christus' godheid en lichamelijke opstanding aan één avondmaalstafel met de belijder van de HéUand der Schriften) zou .in onze kerken geen goed woord over dit boek gesproken zijn en zou men het met droefheid ter zijde heb- - ben gelegd; nu gaat de „Strijdende Kerk", die tegenover de Vrijgemaalcten nimmer een sparende houding heeft aangenomen, Thijs Booy verdedigen tegenover het pracht-gesehrift van Ds H. Veldkamp; het is wél heel droevig;

4e. dit alles herinnert mij aan de conflicten voor 1920 en 1926, die uitgelopen zijn op de afzetting van Netelenbos en Geelkerken; ik hoor precies dezelfde klanken; dezelfde'beweringen worden geuit en het Is, zoals Mr Bouwman schrijft: twee geestesgesteldhedeu staan tegenover elkaar; welnu, die verdragen elkaar niet, evenmin als voor dertig jaar, en m.i. is de breuk onvermijdelijk; dan ligt de schuld niet, zoals Mr Bouman schrijft „bij de inquisiteurs", want wie zijn deze mensen en waar wonen d^ze ketterjagers ? Wie is begonnen te schrijven Mr Bouman of b.v. Dr Praamsma? , maar dan is de breuk enkel en alleen te wijten aan die kerkleden onder ons, die op de vraag: Gereformeerden, waarheen? antwoorden: naar de Hervormde Kerk, waar een ruimte en 'n vrijheid is, die we bij u missen; bij dit antwoord is er geen plaats meer voor het gesprek; wie zulke boeken schrijft en zulke meningen verkondigt heeft de weg tot een samenspreklng opgebroken; m.l. hebben de Kerkeraden nu te spreken en te handelen.

„De kerkeraden hebben te spreken en te handelen". We zullen afwachten, zegt ds Meester. Misschien is het betekenend, dat prof. Dijk gevraagd heeft: Wie heeft mij het woord „tucht" horen gebruiken?

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's