GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Plicht tot vrijmaking of tot revisie-verzoek?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Plicht tot vrijmaking of tot revisie-verzoek?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze vraag, die in de kerkelijke pers een tijdlang druk besproken is en waarover wij van mening verschillen met onze bezwaarde broeders onder de synodocratie, is ook niet aan de burgerlijke rechter voorbijgegaan in een geschil omtrent kerkelijke goederen. Het is leerzaam daarbij even te blijven stilstaan.

Tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 April 1947, waarbij de goederen van de kerk van Vleuten-De Meern in eigendom aan de vrijgemaakte partij verbleven, werd van synodocratische zijde bij de cassatiebehandeling voor de Hoge Raad o.m. aangevoerd, dat het Hof had moeten beslissen, dat losmaking uit het verband eerst had kunnen plaats hebben na hoger beroep op de Synode, daar op kerkrechtelijke wijze bewezen moet worden de juistheid van de door de synodale uitspraak afwijkende mening en daar het besluit strijdt met de redelijkheid en billijkheid, nu het bewijs ex art. 31 K.O. door de kerkeraad niet geleverd kan worden, en tevens, dat het Hof eerst na hoger beroep op de synode uitspraak had mogen doen.

Wie onze vroegere artikelen heeft gelezen, kan weten, hoe wij denken over de term , , losmaking", wanneer daarmede de vrijmaking van 1944 en volgende jaren bedoeld wordt: niet wij hebben ons losgemaakt van het verband, doch de synodocraten; wij hebben ons slechts losgemaakt van de beslissingen van een synode, die zich losgemaakt hadden van en in strijd waren met de regelen van het kerkrecht en derhalve onverbindend. De kerkeraad heeft als enig orgaan van de kerk het toetsingsrecht naar art. 31 K.O. Of de kerkeraad op de rechtens juiste wijze dit toetsingsrecht heeft gehanteerd, staat eerder aan de leden van de kerk, waarover hij regeert, ter beoordeling en daarmede indirect aan de burgerlijke rechter, dan aan een meerdere vergadering, die slechts afgeleide bevoegdheden heeft als lasthebber. Doch om dit alles gaat het ons hier niet. Wij willen hier ingaan op de vraag of de kerk een rechtsplicht heeft of had om, alvorens zich vrij te maken, zich met een verzoek om revisie tot de synode te wenden.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad (die een soort adviseurschap bij dit coUeg^ bekleedt) stelde in zijn conclusie , , dat ook een beroep op een synode van gelijke samenstelling als die welke de leeruitspraken deed, niet zinloos ware te achten, daar niet valt aan te nemen, dat een College van ernstige mannen, bezield van de wil om de Waarheid te dienen, onvatbaar zoude zijn voor herziening van eigen vroeger gegeven mening, indien daartegen werkelijk gegronde en ernstige bezwaren zouden blijken te bestaan." Hij achtte het dus blijkbaar een eis voortvloeiend uit de redelijkheid, dat nu het kerkrecht deze mogelijkheid openliet, daarvan ook gebruik werd gemaakt, alvorens een zo gewichtig besluit als vrijmaking te nemen. Onzes inziens moet, wil men een dergelijke redelijkheidseis stellen, deze niet alleen berusten op een veronderstelde onpartijdige gezindheid van leden ener synode, doch behoort ook onaanvechtbaar te zijn, dat de wijze waarop deze besluiten werden genomen en uitgevoerd de toets der critiek van het recht èn de redelijkheid kon doorstaan. Hetgeen naar wij menen ook de normale rechtspraak van de Hoge Raad is, die bij arrest van 9 Februari 1923 besliste, dat het bij de beoordeling of statuten te goeder trouw (d.w.z. naar redelijkheid en billijkheid, L. R.) worden tenuitvoergelegd aankomt op de Wijze van uitvoering en niet op de gezindheid van de uitvoerder.

De Hoge Raad, die zich volgens de thans geldende wetgeving niet zelve met de uitlegging van de K.O. mag bezig houden, doch slechts de rechterlijke uitspraak zoals deze daar ligt moet toetsen aan de burgerlijke wetten, verwierp het beroep, overwegende: „De synodale partij heeft zich voor het Hof niet beroepen op enige bijzondere bepaling der K.O. waaruit zou blijken, dat uittreding niet dan na appèl op de sjoiode mogelijk was, doch heeft deze stelling - ^ naar aannemelijk is — gebaseerd op de redelijkheid. Dit beroep heeft het Hof verworpen, althans als on-

redelijke uitlegging beschouwd". Waaraan in cassatie niets te veranderen is. De Haagse advocaat, Mr D. J. Ve? gens, merkt onder dit arrest op: „Het voorstel tot revisie bij een volgende Synode is te beschouwen als een buitengewoon rechtsmiddel, dat tot in het oneindige kan worden herhaald, en het heeft geen schorsende kracht." Wij herhalen deze puntige juiste typering: Een buitengewoon rechtsmiddel, d.w.z. een beroepsmogelijkheid, die buiten de normale orde ligt. In het burgerlijk en strafprocesrecht komen buitengewone rechtsmiddelen alleen maar voor, wanneer zich nieuwe feiten voordoen, waarop bij de berechting niét kon worden gelet. De beoordeling of deze feiten werkelijk nieuw (novum. = ongekend) zijn is aaij strenge regels gebonden. Deze regels gelden blijkbaar niet in het kerkrecht, immers anders zou een totinhetoneindige herhalen niet mogelijk zijn. Hier rijst tevens een andere vraag: Hoe durft men te binden aan leeruitspraken met een eis van directe onderwerping daaraan, terwijl men tegelijk een verzoek tot revisie tot in het oneindige toelaat, ja zelfs als rechtseis durft stellen. Een revisie heeft immers geen schorsende kracht van het besluit. Dit is het voornaamste wat hier gezegd wordt. Daar ligt de plicht tot vrijmaking, wanneer de besluiten onwettig of bovenschriftuurlijk zijn. Naar art. 32 Ned. Geloofsbelijdenis: „En daarom verwerpen wij alle menselijke \-onden, en alle wetten, die men zou willen invoeren om de gewetens te willen binden, hoewel men denkt God er mede te dienen, op wat voor manier ook maar. Art. 31 K.O. verklaart dergelijke besluiten dan ook ab initio nietig, d.w.z. van^tonde aan ongeldig. En zij die dit niet aanvaarden, hetzij kerkleden, hetzij kerkeraden, verkrachten art. 31 K.O., ook in het tolereren van deze verkrachting.

Daarom verblijdt het ons, dat de Hoge Raad althans in deze zaak wettelijk geen reden kon vinden om de grief van de synodocraten tegen het arrest van het Hof gegrond te achten. Deze blijdschap gaat niet allereerst om het feit, dat de vrijgemaakte kerk in het bezit van haar goederen kon blijven — ja, ook daarom — doch vooral om deze rechtsbeslissing, dat geen verplichting aanwezig werd geacht, alvorens tot vrijmaking te komen, een revisieverzoek. in te dienen, waarin wij een juiste toepassing van het recht van de kerk zien.

Mogen wij allen hieruit nogmaals opmerken, dat het einde van de kerkelijke weg in geschillen niet is de oneindige weg der revisie, doch de eenvoudige toepassing van art. 31 K.O. in vrijmaking van ongeldige besluiten en daarmede handhaving van de grondslag

der kerk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Plicht tot vrijmaking of tot revisie-verzoek?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's