GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

BOEKBESPREKINGEN

Bekijk het origineel

BOEKBESPREKINGEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Filippus 1878/1978. Uitgave van het Gereformeerd Traktaatgenootschap, Berkel 15, Hattem. Prijs: vrije gift.

Het Traktaatgenootschap Filippus werd een eeuw geleden opgericht. Zich duidelijk afzettend tegen het bestaande Nederlandsch Godsdienstige Tractaatgenootschap wilde men de nadruk leggen 'niet alleen op de barmhartigheid en de liefde Gods, maar ook op zijne rechtvaardigheid en heiligheid'. In Nederland kon zoiets heel goed. In honderd jaar is een groot fonds opgebouwd, van kalenders, boekjes, plakkaten, kaarten, liederenbundels, catechetisch materiaal etc. De theologische bezinning werd levend gehouden op de algemene vergaderingen.

De aan DNK-lezers niet onbekende drs. J. van Gelderen belastte zich met de samenstelling van een gedenkboek. Het is een genoegen, het te lezen en te bekijken. Binnen de redactie zijn wij gewend, elkaar onze critiek niet te sparen, maar voor dit geschrift beschik ik alleen maar over een laudatio. De typografie is tot in de puntjes verzorgd. Kostbare kleurenopnamen, vooral van kalenderschilden, vormen mede het illustratief materiaal. Er komen geen hoogdravende beschouwingen voor; wel een historisch overzicht 'Kanttekeningen bij een keuze', dat zich als een roman laat lezen. Het boek bestaat uit een bloemlezing van 'wegwerplectuur' waarvan in de inleiding terecht wordt gezegd dat wij hier te doen hebben met een bron voor de geschiedenis van een zeer speciaal karakter.

Wie de volksvroomheid wil leren kennen en bovendien van een 'mooi' boek houdt, moet snel een exemplaar aanvragen.

P. L. Schram

W. Lutjeharms, De Vlaamse Opleidingsschool van Nicolaas de Jonge en zijn opvolgers (1875-1926), Brussel, 1978 (Reeks van historische Studies, no 6, uitgegeven onder auspiciën van de Vereniging voor de Geschiedenis van het Belgisch Protestantisme). 128 blz. Geïllustreerd, f 18, —, giro 531258 van W. Lutjeharms, 's-Gravenhage.

Dit boek bevat de afscheidsrede (blz. 67-74) van W. Lutjeharms, rector van de Protestantse Theologische Faculteit te Brussel gehouden op 6 oktober 1977 en getiteld: 'De opleiding van voorgangers in België.' Deze rede wordt voorafgegaan door drie uitvoerige hoofdstukken over de drie scholen ter opleiding van Vlaamse jongelui voor de protestantse kerk en de evangelisatie in Vlaanderen. De auteur acht voldoende continuïteit aanwezig bij de drie scholen om toch van één opleidingsschool te spreken, blz. 6. Het initiatief voor een dergelijke school lag bij ds. Nicolaas de Jonge (1845-1898), uit de kring van ds. H. J. Buddingh te Goes, sinds 1874 predikant te Brussel bij de Nederlandse Evangelische Kerk. De eerste school beslaat de periode 1875-1886, de tweede 1900-1911, de derde 1921-1926. Dan is er een beknopt hoofdstuk over de wereld en het werk van de kolporteur-evangelist, waarin ook enkele

liederen staan vermeld (blz. 61 v.). De rede wordt gevolgd door een negental bijlagen, met uitvoerige vermelding van bronnen, literatuur en tal van personalia van bestuursleden, docenten en leerlingen. In bijlage VII vinden we alle gegevens verzameld met betrekking tot de korte tijd dat Vincent van Gogh verblijf hield op de opleidingsschool. Een register van persoonsnamen vergemakkelijkt het zoeken. Dit register is onontbeerlijk daar door de opzet de gegevens nogal onoverzichtelijk over het boek verspreid zijn. Al met al heeft de auteur een schat aan materiaal (vooral biografisch van aard) aangedragen, waarbij dankbaar gebruik gemaakt is van mondelinge mededelingen.

Een enkele opmerking: van ds. Eggenstein wordt gezegd dat hij studeerde aan het Seminarie der Afgescheidenen te Amsterdam, bedoeld wordt het Seminarie van Da Costa, waaraan de afgescheidenen nu juist niet meededen! Over ds. De Best is méér te vinden dan de auteur hier bijeenbrengt. Summier wordt aangeduid (vgl. blz. 70, blz. 13 v.) dat de verhoudingen in protestants Nederland hun doorwerking hadden in België, graag hadden we daar meer over vernomen, jammer dat de beantwoording van deze vragen buiten het bestek van deze studie viel.

Voor geïnteresseerden wordt nog vermeld dat de Vereniging voor de Geschiedenis van het Belgisch Protestantisme (gesticht in 1904) niet alleen een reeks van historische studies uitgeeft, maar ook een reeks historische documenten, terwijl ook regelmatig een bulletin uitkomt. Het adres is: Rue Leys 52 , 1040 Brussel (E. M. Braekman).

J. van Gelderen

E. J. Beker - M. G. L. den Boer, J. H. Gunning Jr. Een theologisch portret. Uitgeverij Ten Have B.V., Baam, 1979.144 blz. f 18, 50.

In een kort 'Ter inleiding' stippen de auteurs aan wat hen in Gunnings theologie zo bijzonder geboeid en aangetrokken heeft. Dan volgt er een 'Levensschets' waarin zij de concrete biografische fata en data bedden in beknopte beschouwingen, die vooral bedoelen Gunning theologie-historisch te plaatsen. Eén van de eerste namen die hier vallen, is die van C. W. Opzoomer; één van de laatste die van Martin Kahler. In de volgende hoofdstukken wordt dan Gunnings theologie nader ontvouwd. Een paar flitsen:

De verwachting van de toekomst van de Heer stempelde heel Gunnings theologische denken en kerkelijk handelen. De eschatologie is bij hem geen afzonderlijke locus, noch vóór noch na alle andere, maar 'beheersend gezichtspunt der waarheid, die wij belijden, en die immers niets anders is dan het geloof in Jezus Christus, de gekomene en de komende' (28). De eschatologie heeft haar grondslag in de opstanding. Daar en toen is de toekomst begonnen. Door zijn opstanding en verheerlijking is Jezus Christus de ware mens geworden. Wat nu nog rest, is dat door deze mens ook de nieuwe mensheid zal ontstaan. De Geest is het onderpand van deze toekomst (32 v.). Gunning verzette zich tegen artikel 164 van de grondwet dat vrijheid van belijden garandeerde, 'behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen overtreding van de strafwet'. Maar wat gebeurt er, zo vroeg Gunning, als de kerk emst maakt met haar z.g. godsdienstige meningen? Als die nu eens levensbeginselen blijken te zijn waarvan ook het leven van de staat afhankelijk is? (75). In Gun-

nings beschouwing van de verkiezing en verwerping komen Barthiaans aandoende trekken voor: alleen binnen de gemeente, in de confrontatie met Christus, kan er sprake zijn van de keuze voor Hem of van de ontaarde vrijheid die, ondanks Gods indringende nabijheid in de Geest, tegen Hem kiest. In zijn denken over de verkiezing kreeg de verkondiging een grote plaats: de verkiezende God stelt ons in de verkondiging voor de beslissende keuze (94 v.). Het verbond is een verbond met Israël. Jezus Christus vervult de roeping van Israël om alle mensen bij God te vertegenwoordigen en evenzeer de roeping om God bij alle mensen te vertegenwoordigen (98). In het geloof dat Jezus Christus voor hen uit de weg der heiliging is gegaan en hun heiliging is, hebben de gelovigen het 'heiligingsproces' van Jezus te doorlopen. De gedachte van de heiliging als proces was Gunning lief (102).

M. J. A. de Vrijer heeft Gunning vanwege het onsystematische in zijn persoon en theologie 'Gunning Tragicus' genoemd. Beker en Den Boer zijn het met deze kwalificatie volstrekt niet eens. Volgens hen ligt in dat onsystematische juist de glorie van Gunning die principieel niet wilde afronden 'omdat hij schreef vanuit de persoon, die altijd schatten in voorraad houdt'. Overigens menen zij dat het met dat onsystematische ook nog wel eens meevalt; het heeft hen getroffen in Blikken in de Openbaring, deel III (13).

Tegen het eind van hun studie stellen de auteurs de relatie van Gunning tot Kuyper en Bavinck aan de orde. Die tot Kuyper nam het karakter aan van een conflict, met name over de leer van de Schrift en de kerk; die tot Bavinck werd gekenmerkt door een discussie waarin over en weer naar begrip werd gezocht. Na deze discussie te hebben beschreven merken Beker en Den Boer op: 'Toch convergeren o.i. Bavinck en Gunning naar elkaar toe in hun theologie en zijn zij wezenlijk eensgeestes. Indien zij als 'partijhoofden' waren opgetreden van hun kerkdenominaties, waren hervormden en gereformeerden misschien al één geweest. Wij moeten dankbaar zijn, dat zij dat niet gedaan hebben. Wanneer wij hun erfenis niet vergeten en met deze erfenis aan de gang gaan, ligt er misschien een vereniging in het verschiet die geestelijker is, en daarom hechter en werkelijker' (136). Dit laatste is zeker denkbaar: steeds meer gereformeerden voelen zich in onze tijd door Gunning aangesproken. De voornaamste en eigenlijk ook enige kritiek die ik op dit boek heb is, dat het nauwelijks één woord van kritiek op Gunning en diens theologie bevat. Dat moet te weinig zijn. Het aantal zetfouten is gering. Op blz. 15 en 144 is sprake van Rooyaards terwijl Royaards bedoeld is.

J. Plomp

Jacques Giele, Arbeidersleven in Nederland, 1850-1914. SUNSCHRIFT 133. Socialistiese Uitgeverij Nijmegen, 1979; 320 blz. ill. f 29, —.

J. M. Welcker, Heren en Arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging, 1870-1914. Van Gennep Amsterdam, 1978; 681 blz. ill. f 48, 50.

Na een betrekkelijk lange sluimerperiode is de belangstelling voor de geschiedenis van de arbeidersbeweging in Nederland in het voorbije decennium opmerkelijk opnieuw ontwaakt. Ten dele heeft dit te maken met het neo-socialistisch réveil, waarvan met name de Socialistiese Uitgeverij Nijmegen het handelsmerk voert. Vooral echter hangt deze hernieuwde belangstelling samen

met het feit dat de blikrichting van de Nederlandse historici zich heeft verlegd, of - beter nog - zich heeft verruimd in de richting van sociale geschiedenis in de brede betekenis. Zij hebben hiermee het voorbeeld gevolgd van hun vakgenoten in het omringende buitenland, met name Frankrijk maar ook de Duitse Bondsrepubliek en België, waar mens en samenleving reeds eerder nadrukkelijk binnen het historische blikveld waren gekomen.

Een ruimere aandacht voor de levensomstandigheden behoort tot de kenmerken van de nieuwe stroming. Als duidelijke uitingen hiervan zijn, elk op zijn eigen manier, de beide bovengenoemde boeken te beschouwen. Nadat Jacques Giele al eerder over enkele hoofdstukken uit de geschiedenis van de social(istisch)e beweging had gepubliceerd, heeft hij de sociaal-historische literatuur verrijkt met een even opmerkelijk als waardevol boek over het arbeidersleven in Nederland. Min of meer bij toeval blijkt het plan voor dit boek te zijn opgekomen. Uit diverse bronnen heeft hij een groot aantal getuigenissen van arbeiders zelf over hun werk-en leefsituatie bijeengebracht. Het is een aangrijpend boek geworden dat bij de lezer in meerdere opzichten een gevoel van ontdaanheid achterlaat. Ook al zijn de feiten niet onbekend, als je ze zo uit de mond van de 'betroffenen' hoort, vaak in een ongekunstelde 'recht-voor-deraap-stijl', dan krijgen ze toch een geheel nieuwe uitwerking.

Met des te meer betrokkenheid en - mede daarom - met des te meer vrucht laat zich vervolgens de studie lezen over 'Heren en arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging'. Onder deze, overigens wat verwarrende, titel heeft Mevrouw Welcker enige arbeidersenquêtes uitgegeven, samen met een aantal reeds eerder gepubliceerde, maar voor de gelegenheid rijkelijk bewerkte opstellen; op dit lijvige verzamelwerk is de schrijfster namelijk gepromoveerd aan de Leidse universiteit. Kenners van het Mededelingenblad - orgaan van de Nederlandse Vereniging tot beoefening van de Sociale Geschiedenis, zullen op de hoogte zijn van Mevrouw Welckers verdiensten bij de wederopwekking van de belangstelling voor de sociale geschiedenis; in dat orgaan - de jongeling die inmiddels tot het volwassen Tijdschrift voor sociale geschiedenis is uitgegroeid - heeft zij drie van de vier opstellen vóórgepubliceerd.

Daarom gaat de belangstelling vooral uit naar de enquêtes. In het bijzonder de enquête van Domela Nieuwenhuis (1880), die dankzij de oplettendheid van dr. H. Prick uit de nalatenschap van Lodewijk van Deijssel tevoorschijn is gekomen, is een waardevolle bron voor de kennis van de arbeiderssituaties aan het einde van de vorige eeuw. Het betreft hier een enquête die Domela Nieuwenhuis naar het model van Karl Marx heeft gehouden onder de Nederlandse arbeiders. Het gaat om slechts 58 antwoorden, zodat er kwantitatiefwetenschappelijk weinig mee valt te doen, maar voor het verkrijgen van een inzicht in de leefwereld van de arbeiders leveren ze een belangrijke bijdrage. Als zodanig sluiten de resultaten nauw aan bij het werk van Jacques Giele.

Beide publicaties zijn voor alle onderzoekers die zich verdiepen willen in de lotgevallen van kerken en christendom in de negentiende eeuw ten zeerste aanbevolen literatuur. Niet omdat er zo veel gegevens te vinden zouden zijn die specifiek voor de kerkgeschiedenis van belang zouden zijn, maar wel omdat hierdoor een inzicht kan worden verkregen in de historisch bepaalde antithese tussen socialisme en christendom, in het proces van vervreemding tussen de proletarische arbeidersmassa en de kerken; kortom, voor het begrijpen van wat paus Pius XI het schandaal van de negentiende eeuw heeft genoemd, kan men voor de Nederlandse situatie niet om deze literatuur heen.

Het is zeer te waarderen dat deze boeken aan het DNK ter beoordeling zijn toegezonden, zeker als wij dat gebaar ook als een hint mogen opvatten om het sociale aspect toch vooral niet uit het oog te verliezen bij het documenteren van de Nederlandse kerkgeschiedenis van de negentiende eeuw.

Tenslotte, nog in een ander opzicht mogen deze publicaties een angel in het (kerk)historische vlees van het Documentatieblad steken. Met name het boek van Jacques Giele zou navolging verdienen: het documenteren van de belevingswereld van de alledaagse kerkganger, de gewone gelovige. Langs deze weg zou een serieus begin kunnen worden gemaakt met een tak van wetenschap die in Nederland nog goeddeels in de kinderschoenen staat: de zogeheten studie van de 'religion populaire', 'christianisme populair', 'catholicisme populair'. Met opzet worden hier de Franse termen aangehaald, omdat in het Franse taalgebied dit nieuwe wetenschapsdomein het eerst en het verst is ontwikkeld. In het bijzonder F. A. Isambert, R. Pannet en B. Plongeron hebben de laatste jaren baanbrekende studies verricht op dit gebied. Met deze Volksgodsdienstige' benadering kan een waardevolle dimensie worden toegevoegd aan de (traditionele) kerkgeschiedenis, zeker wat de negentiende en twintigste eeuw betreft.

Jan Roes

Walter Goddijn, Roomsen dat waren wij. Sociologische reflecties over de identiteitsverandering van het katholieke volksdeel. Uitgeverij Gooi en Sticht Hilversum, 1978. 132 blz. f 16, 50.

Zes van de zeven hoofdstukken van dit boek zijn eerder gepubliceerd in allerlei vorm. Daar de oorspronkelijke teksten nu grotendeels moeilijk te achterhalen zijn, is een nieuwe uitgave als boek welkom. Van de auteur had men dan echter mogen verwachten, waar nodig, aanvullingen en correcties te geven. Dit was in ieder geval noodzakelijk geweest voor hoofdstuk 2: 'Katholieken en protestanten', oorspronkelijk een hoofdstuk uit Goddijns dissertatie 'Katholieke minderheid en protestantse dominant' uit 1957. Zeker voor wat betreft de negentiende eeuw (en die interesseert ons hier in DNK het meest) hadden deze 'reflecties' niet aan de onderzoekingen van de laatste twintig jaar voorbij mogen gaan. Dit tekort van hoofdstuk 2 wordt door de volgende hoofdstukken, die van later datum zijn (uit de jaren 1969-1977) en in een wat populaire trant geschreven zijn, toch niet goedgemaakt. M.i. ligt de waarde van dit boek overigens juist in deze hoofdstukken. De auteur behandelt hierin de veranderingen binnen het Nederlandse katholicisme na 1945, de problemen van het kerkelijk gezag en de medeverantwoordelijkheid der gelovigen, het tweede Vaticaans concilie, het Nederlandse pastoraal concilie, de katholieke vakbond, de verhouding Nederland-Rome en (het laatste hoofdstuk, reeds daterend uit 1972) 'de stagnatie in de Vaticaanse vernieuwingsbeweging en de toekomst van katholiek Nederland'. Ongetwijfeld is de schrijver in deze verwarrende problematiek een goede gids om 'in kort bestek de weg terug (te) volgen en de hedendaagse identiteitsverandering van de Nederlandse katholieken beter (te) begrijpen', zoals hijzelf de bedoeling van dit boek in het 'Ten geleide' omschreven heeft.

A. de Groot

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1980

DNK | 72 Pagina's

BOEKBESPREKINGEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1980

DNK | 72 Pagina's