GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

ROOMS—KATHOLIEKE STEMMEN OVER DE DOLEANTIE

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie de reacties in rooms-katholieke kring op het kerkelijk conflict van 1886 en de nasleep daarvan wil peilen, komt haast vanzelfsprekend terecht bij gedrukte bronnen: kranten en tijdschriften.

Of het 'gewone kerkvolk' een mening had over de Dolentie is even moeilijk te achterhalen als aan te nemen. Ongetwijfeld zal menig geestelijke boven de Moerdijk wel de kans hebben gegrepen om in de zondagse preek het contrast te schilderen tussen de onstichtelijke Amsterdamse taferelen en de monolitische eenheid van gezag en leergezag in de eigen kerk, met een voor de hand liggende moraal.

In leidende katholieke kringen lag de kwestie minder eenvoudig. Men had immers niet slechts te maken met een scheuring binnen een 'concurrerend' kerkgenootschap, die ten voordele van de eigen positie kon strekken, maar tegelijk met een potentieel ernstige verzwakking bij een politieke en ideologische bondgenoot en dat nog wel op een cruciaal moment. Omzichtigheid en tweeslachtigheid kenmerken dan ook de houding van de katholieke opinion leaders, zoals die naar voren komt uit de commentaren in vooraanstaande kranten (De Tijd, De Maasbode, Het Centrum) en tijdschriften (Studiën, De Katholiek).

Een cruciaal jaar moet 1886 voor de tijdgenoot zeker hebben geleken. Behalve de onrust in kerkelijke kring, in Nederland traditioneel een kwestie van de eerste orde, was er het Amsterdamse Palingoproer dat aantoonde welke vorm ook in Nederland sociale onrust kon aannemen. Op politiek terrein mislukte de poging van de rechterzijde om bij de behandeling van de grondwetswijzigingen in de kamer een oplossing voor de schoolkwestie te forceren. De daaropvolgende verkiezingen wierpen hen in een teleurstellende minderheidspositie terug. Hoewel ik niet wil suggereren dat al deze zaken, door een roomse bril bezien, met elkaar in verband stonden, blijkt mijns inziens uit de katholieke pers duidelijk, dat de angst voor de politieke en maatschappelijke gevolgen van de kerkscheuring mede de toon zette voor de reacties.

De verslaggeving van de Amsterdamse gebeurtenissen in de kranten is aanvankelijk zeer feitelijk, met hooguit wat meesmuilend of

moraliserend commentaar, maar al vrij snel stellen zij alle drie dezelfde vraag: wat en zo ja, welke zijn de politieke consequenties? De Tijd, het leidende dagblad dat gewoonlijk het dichtst tegen de opinie van het episcopaat aanleunde, trachtte nadrukkelijk Kuypers kerkelijke 'werk van vreeselijke verwoesting' te scheiden van diens politieke activiteiten en klampte zich verheugd vast aan stemmen uit AR-kring die hetzelfde beoogden. Onder geen voorwaarde wilde men de liberalen de kans geven de katholieken te brandmerken als vrienden van de orthodoxe 'revolutionair' Kuyper: afstand was hier geboden 1 . Meer sympathie voor Kuyper blijkt uit de ultramontaanse Maasbode, die zijn optreden in Amsterdam evenmin kon goedkeuren, maar meteen erkende dat 'Dr. K. en de zijnen door de groote meenigte gevolgd worden, terwijl de synodale en moderne dominés voor ledige banken prediken' 2 . Een week later nam ook het Utrechtse Centrum, blad van wat vooruitstrevender signatuur, het op voor Kuyper als politicus, nu duidelijk bleek dat de liberalen politieke munt wilden slaan uit een bij uitstek kerkelijk conflict. Maar de krant kwam wel tot de conclusie dat dit conflict kwam op 'een zeer slecht gekozen tijdstip'. De toestand van de AR-partij duldde immers geen verbrokkeling van krachten. 'Een kerkelijke twist en als noodzakelijk gevolg een politieke twist, kunnen thans slechts voor de gansche partij noodlottige gevolgen hebben' 3 .

De drie kranten tonen dus op het politieke vlak een zekere communis opinio, en niet zonder reden. In 1884 was door AR-RK samenwerking een verkiezingszege geboekt, ten gevolge waarvan de liberale overmacht in de Tweede Kamer was gebroken. Linkeren rechterzijde hielden elkaar in volmaakt evenwicht. Hoewel deze patstelling de politieke mobiliteit niet vergrootte, bood zij de rechterzijde een positie van relatieve kracht. Al wat het evenwicht ten nadele van de rechterzijde zou verstoren stond niet alleen een af te dwingen oplossing van de schoolkwestie in de weg, maar verminderde ook de kansen op een toekomstige kamermeerderheid die de antithese aan het bewind zou moeten brengen.

Hier moet men de redenen zoeken voor de terughoudendheid waarmee in de katholieke pers het kerkelijk conflict werd becommentarieerd. Na de ontslagaanvrage van het kabinet-Heemskerk en

de kamerontbinding werd tijdens de verkiezingsstrijd het conflict zorgvuldig buiten de hoofdartikelen gehouden. Samenwerking met de AR en succes bij de stembus waren immers broodnodig om niet te worden overgeleverd aan de 'willekeur der schoolwetpartij' 4 . Ook na de nederlaag valt er geen woord over, maar tussen de regels door valt toch wel wat bedekt verwijt te proeven over het ongelukkige moment voor deze kerkstrijd.

Terughoudend en tweeslachtig zijn ook de reacties op de kerkelijke en theologische implicaties van de Doleantie. Men was het erover eens dat de 'toneelen van verwarring en ellende' 5 binnen de Hervormde Kerk een bewijs vormden van de superioriteit van eigen kerk en leer (zonder overigens te vermoeden dat modernisme en bijbelkwestie weinige jaren later ook in eigen kring verdeeldheid zouden zaaien). Vooral werd met instemming geconstateerd dat tegenover het tot zijn uiterste consequenties doorgevoerde leerstuk van het vrije onderzoek een zeker confessionalisme doorbrak. Aldus herkende men in de Doleantie 'roomse' trekjes 6 . Maar de vreugde werd door vrees getemperd. Zou niet, na het uittreden van de orthodoxe Gideonsbende, een groot deel van de hervormden, die zeker niet in de schoot der moederkerk zouden terugkeren, 'het heirleger van onverschilligen en moderne Heidenen' gaan verstreken? 7

In het jezuieten-tijdschrift Studiën werd uitvoerig vastgesteld, dat modernisme natuurnoodzakelijk tot het heidendom terugvoerde en dat de strijd van Kuyper c.s. de 'onhoudbare toestand' van de Nederlands-Hervormde Kerk aantoonde. Zouden de welmenende protestanten nu nog niet kunnen ontdekken 'welke Kerk door Christus zelf met de leiding zijner leerlingen werd belast' 8 ? Soortgelijke hoop sprak ook uit een gedetailleerd rapport, dat de pauselijk internuntius in Den Haag F. Spolverini in maart 1886 aan zijn superieuren te Rome uitbracht. Hier deed zich volgens hem voor de katholieken een unieke gelegenheid voor om de protestanten te tonen welk een armelijk onderkomen hun kerkgenootschap bood

vergeleken bij de Moederkerk. Hij had zich daartoe gewend tot enkele katholieke publicisten met het verzoek om kleine pam fletten in die zin te schrijven, die gratis onder het protestants kerkvolk zouden moeten worden verspreid. Van de jezuiet A. van Gestel ontving hij bericht dat deze al iets in de gewenste trant had gepubliceerd onder de titel Wie is echt protestant: de Moderne o de orthodoxe? ', terwijl zijn ordebroeder W. Wilde juist een uit voerig opstel over het modernisme in de Hervormde Kerk had af geleverd 9 . Voor een 'populaire' benadering lijken deze artikelen trouwens wel wat zwaar op de hand, en in pamfletvorm zijn ze voorzover mij bekend, nooit uitgegeven. Men zoekt ook vergeefs naar andere vlugschriften van het soort dat de internuntius voor ogen stond. Vermoedelijk leek de zaak bij nader inzien niet zo opportuun.

Heel duidelijk blijkt immers in leidende katholieke kring het bewustzijn tot leven gekomen, dat het orthodoxe protestantisme in een kleine halve eeuw van tegenstander tot medestander was geworden. De gemeenschappelijke grondslag van de antithese tegen modernisme en naturalisme werd in 1886 al sterker gevoeld dan de verschillen. Kuyper zelf stelde achteraf vast dat de kerkelijke tegenstelling was gebleven, 'maar sociaal en politiek ging het Geuzengeding tenslotte zoo goed als geheel in het eenparig verzet tegen de moderne, atheistische en materialistische strooming over' 10 .

Het dilemma, waarvoor de Doleantie de Nederlandse katholiek plaatste, wordt welsprekend verwoord door H. Schaepman in een van zijn Chronica: de handhaving en eerbiediging van het kerkelijk gezag trekken hem naar de kant van de Synode, de 'geloofsmoed en geloofstrouw' naar die der dolerenden. Maar op al het doen en laten der Synode ligt 'de vloek der onwaarheid',

'. . . daar verneemt men te duidelijk, te scherp, het gekrijsch en gekreun en gegil, de geheele Babelsche spraakverwarring, die de geloofsbelijdenis is dezer Nederlandsch-Hervormde Kerk, daar hoort men al de verschillende stemmen, die allen verschillende

de kamerontbinding werd tijdens de verkiezingsstrijd het conflict zorgvuldig buiten de hoofdartikelen gehouden. Samenwerking met de AR en succes bij de stembus waren immers broodnodig om niet te worden overgeleverd aan de 'willekeur der schoolwetpartij' 4 . Ook na de nederlaag valt er geen woord over, maar tussen de regels door valt toch wel wat bedekt verwijt te proeven over het ongelukkige moment voor deze kerkstrijd.

Terughoudend en tweeslachtig zijn ook de reacties op de kerkelijke en theologische implicaties van de Doleantie. Men was het erover eens dat de 'toneelen van verwarring en ellende' 5 binnen de Hervormde Kerk een bewijs vormden van de superioriteit van eigen kerk en leer (zonder overigens te vermoeden dat modernisme en bijbelkwestie weinige jaren later ook in eigen kring verdeeldheid zouden zaaien). Vooral werd met instemming geconstateerd dat tegenover het tot zijn uiterste consequenties doorgevoerde leerstuk van het vrije onderzoek een zeker confessionalisme doorbrak. Aldus herkende men in de Doleantie 'roomse' trekjes 6 . Maar de vreugde werd door vrees getemperd. Zou niet, na het uittreden van de orthodoxe Gideonsbende, een groot deel van de hervormden, die zeker niet in de schoot der moederkerk zouden terugkeren, 'het heirleger van onverschilligen en moderne Heidenen' gaan verstreken? 7

In het jezuieten-tijdschrift Studiën werd uitvoerig vastgesteld, dat modernisme natuurnoodzakelijk tot het heidendom terugvoerde en dat de strijd van Kuyper c.s. de 'onhoudbare toestand' van de Nederlands-Hervormde Kerk aantoonde. Zouden de welmenende protestanten nu nog niet kunnen ontdekken 'welke Kerk door Christus zelf met de leiding zijner leerlingen werd belast' 8 ? Soortgelijke hoop sprak ook uit een gedetailleerd rapport, dat de pauselijk internuntius in Den Haag F. Spolverini in maart 1886 aan zijn superieuren te Rome uitbracht. Hier deed zich volgens hem voor de katholieken een unieke gelegenheid voor om de protestanten te tonen welk een armelijk onderkomen hun kerkgenootschap bood

vergeleken bij de Moederkerk. Hij had zich daartoe gewend tot enkele katholieke publicisten met het verzoek om kleine pamfletten in die zin te schrijven, die gratis onder het protestantse kerkvolk zouden moeten worden verspreid. Van de jezuiet A. van Gestel ontving hij bericht dat deze al iets in de gewenste trant had gepubliceerd onder de titel Wie is echt protestant: de Moderne of de orthodoxe? ', terwijl zijn ordebroeder W. Wilde juist een uitvoerig opstel over het modernisme in de Hervormde Kerk had afgeleverd 9 . Voor een 'populaire' benadering lijken deze artikelen trouwens wel wat zwaar op de hand, en in pamfletvorm zijn ze, voorzover mij bekend, nooit uitgegeven. Men zoekt ook vergeefs naar andere vlugschriften van het soort dat de internuntius voor ogen stond. Vermoedelijk leek de zaak bij nader inzien niet zo opportuun.

Heel duidelijk blijkt immers in leidende katholieke kring het bewustzijn tot leven gekomen, dat het orthodoxe protestantisme in een kleine halve eeuw van tegenstander tot medestander was geworden. De gemeenschappelijke grondslag van de antithese tegen modernisme en naturalisme werd in 1886 al sterker gevoeld dan de verschillen. Kuyper zelf stelde achteraf vast dat de kerkelijke tegenstelling was gebleven, 'maar sociaal en politiek ging het Geuzengeding tenslotte zoo goed als geheel in het eenparig verzet tegen de moderne, atheistische en materialistische strooming over' 10 .

Het dilemma, waarvoor de Doleantie de Nederlandse katholiek plaatste, wordt welsprekend verwoord door H. Schaepman in een van zijn Chronica: de handhaving en eerbiediging van het kerkelijk gezag trekken hem naar de kant van de Synode, de 'geloofsmoed en geloofstrouw' naar die der dolerenden. Maar op al het doen en laten der Synode ligt 'de vloek der onwaarheid',

'. . . daar verneemt men te duidelijk, te scherp, het gekrijsch en gekreun en gegil, de geheele Babelsche spraakverwarring, die de geloofsbelijdenis is dezer Nederlandsch-Hervormde Kerk, daar hoort men al de verschillende stemmen, die allen verschillende

evangeliën verkondigen en van welke de minsten roemen op "Christus den Heer". Hier is een onwaarheid, die het heilige raakt, die blasphemie wordt'.

Bij Kuyper echter hoort Schaepman ernst, waarachtigheid en waardigheid. De stijl aan weerszijden in het conflict gebruikt, is hem een 'te teekenachtig teken', om niet de zijde van Kuyper te kiezen. En, zoveel minder opportunistisch dan de pauselijk internuntius, eindigt hij zijn overpeinzing met de vraag:

'Zal bij de geschorsten het geloof, ook bij hen gave Gods, met het doopsel gegeven, levend blijven en krachtig en eindelijk, eindelijk komen tot de volheid des geloofs? Wie geeft het antwoord? ' 11 .

De conclusie mag dus luiden, dat in katholieke kring de eerbied voor de beginselvastheid der Dolerenden het op redelijk korte termijn won van de afkeer van de gebruikte methoden en de angst voor de mogelijke politieke gevolgen. De Tijd, aanvankelijk het meest anti-Kuyper, laat begin 1887 bij de definitieve scheuring geen woord van commentaar, laat staan van afkeuring, horen. Ondanks alle wrijvingen in de samenwerking tussen katholiek en antirevolutionair was men elkaar politiek-maatschappelijk zo dicht genaderd, dat geen roomse pogingen werden ondernomen om uit het kerkelijk conflict goedkope munt te slaan. In politiek én kerkelijk opzicht ging uiteindelijk alle sympathie naar Kuyper en de Dolerenden.

Deze reactie en de omzichtige wijze waarop ze tot uiting kwam, paste bij het steeds duidelijker onderscheid dat men ging maken tussen orthodoxen en modernen en bij het steeds sterkere gevoel van verwantschap met eerstgenoemden. Deze ontwikkeling begint al aan het einde van de jaren '50, zoals duidelijk wordt uit het polemische proefschrift van ds. J.P. Cannegieter, die, voornamelijk aan de hand van de tijdschriften Studiën en De Katholiek, de houding der katholieken tegenover de protestanten in de tweede helft van de vorige eeuw onderzocht (en die de hier getrokken conclusie

overigens zeker niet zou billijken) 12 . Voor het tot stand komen en in stand houden van politieke en maatschappelijke samenwerking tussen orthodoxe protestanten en katholieken was deze ontwikkeling een van de noodzakelijke voorwaarden.


1. De Tijd, 12.1.1886.

2. De Maasbode, 13.1.1886.

3. Het Centrum, 20.1.1886.

4. De Tijd, 27.5.1886.

5. De Maasbode, 25.2.1886.

6. De Tijd, 24.2.1886; Hef Centrum, 17.3.1886; vgl. P.L.D., 'Vrije exegese', De Katholiek 91(1887/1), 272-275.

7. De Tijd, 12.1.1886.

8. W. Wilde, 'De Moderne richting', Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied, nwe.r. 18(1886), 1-61; zie vooral het naschrift.

9. Spolverini aan de Staatssecretarie, 23.3.1886 (Vatikaans Archief, Segr. di St. rubr. 256, anno 1886, fase. 2, f 89-96). Van Gestel vermeldde niet dat de door hem aangedragen publikatie al uit 1880 dateerde (opgenomen in Studiën van dat jaar). Voor de publikatie van Wilde, zie voorgaande noot.

10. Citaat van Kuyper in I. Lipschits, De protestants-christelijke stroming tot 1940, Deventer 1977, 24.

4. De Tijd, 27.5.1886.

5. De Maasbode, 25.2.1886.

6. De Tijd, 24.2.1886; Hef Centrum, 17.3.1886; vgl. P.L.D., 'Vrije exegese', De Katholiek 91(1887/1), 272-275.

7. De Tijd, 12.1.1886.

8. W. Wilde, 'De Moderne richting', Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied, nwe.r. 18(1886), 1-61; zie vooral het naschrift.

9. Spolverini aan de Staatssecretarie, 23.3.1886 (Vatikaans Archief, Segr. di St. rubr. 256, anno 1886, fase. 2, f 89-96). Van Gestel vermeldde niet dat de door hem aangedragen publikatie al uit 1880 dateerde (opgenomen in Studiën van dat jaar). Voor de publikatie van Wilde, zie voorgaande noot.

10. Citaat van Kuyper in I. Lipschits, De protestants-christelijke stroming tot 1940, Deventer 1977, 24.

11. H. Schaepman, 'Chronica III*, De Katholiek 91 (1887/1), 36-39.

12. J.P. Cannegieter, Het ultramontanisme en de christenen van Nederland sinds 1853, Utrecht 1911. Zie met name hfdst. IIIB (163-220). Duidelijk bewust van deze ontwikkeling toonde zich A.M.C. van Kooth in zijn artikel 'Teekenen des tijds: 1842-1886', De Katholiek 89(1886), 2-21, waarin hij de situatie binnen de Hervormde Kerk in de genoemde jaren met elkaar vergeleek.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

DNK | 84 Pagina's

ROOMS—KATHOLIEKE STEMMEN OVER DE DOLEANTIE

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

DNK | 84 Pagina's