GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

BOEKBESPREKINGEN

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

Folia Bilderdijkiana: bladen voor Bosch. Onder redactie van M. van Hattum, L. Strengholt en Peter van Zonneveld. Vereniging 'Het Bilderdijk-Museum', Amsterdam 1985, 103 bldz., ills.

Een bundel bijdragen "... bescheiden, maar welgemeend" ter gelegenheid van de vijfenzeventigste verjaardag van de neerlandicus prof. dr. J. Bosch (Vrije Universiteit), Bilderdijkkenner. Na een biografische schets van Bosch van de hand van L. Strengholt volgen twaalf opstellen met als thema: Bilderdijk, B. als bruiloftsdichter, B. als schuldenmaker, B. als vader van z'n jongste zoon; B. en Kinker, Busken Huet over B., de 'Naamlijst van Inteekenaren" bij Bilderdijks Geschiedenis de Vaderlands wordt aan een inspectie onderworpen enz. Een gedicht, een gravure, een buste worden ten tonele gevoerd. Alles nauwkeurig bekeken en beschreven, zoals te verwachten viel, gezien de jubilaris. "Vorderingen in wetenschappelijke acribie" heet het ergens (19). Een juiste typering, een late gelukwens, ook met deze uitgave.

J. van Gelderen

Erweckung am Beginn des 19. Jahrhunderts. Referate einer Tagung an der Freien Universitat Amsterdam 26-29 Marz 1985. Herausgegeben von Ulrich Gabler und Peter Schram. Vrije Universiteit, Amsterdam 1986, 320 blz., ills.

De bundel is opgedragen aan de nagedachtenis van een der referenten, Andreas Lindt, die 10 okt. 1985 overleed. Een van de drie meer algemene beschouwingen op de studiedag (Die Erweckungsbewegung-Ferment der Spaltung oder Weg zur Glaubenseinheit? - een boeiende vraagstelling) is van zijn hand. Ook de twee andere bijdragen (Martin Brecht, Spatpietismus und Erweckungsbewegung, - een historiografische plaatsbepaling-en Matthijs Dirk Geuze, Some marks on revival, its terminology and definition) geven door de vraagstellingen een boeiend inzicht in de "stand van zaken" voor wat betreft het onderzoek naar het verschijnsel "opwekking", Erweckung, Réveil, Revival.

De overige bijdragen zijn staaltjes van onderzoek, geografisch geordend: uit het Franse taalgebied, uit de Angelsaksische wereld, uit Duitsland en Zwitserland, Nederland, Hongarije en Bohemen. Het voorwoord geeft aan dat de discussie-achteraf door de auteurs verwerkt is in de definitieve versie van hun bijdragen, het gemis aan een "samenvatting" na deze consultatie wordt zo enigszins ondervangen. Men zal deze bundel vooral willen beschouwen als een "werkboek", als een vervolg op de bundel uit 1978 Pietismus und Reveil (Red. J. van den Berg, J.P. van Dooren). Met de hier aangedragen "voorbeelden" van onderzoek zal men verder willen. De Vrije Universiteit kunnen we dankbaar zijn dat het thema "opwekking" opgenomen is in het onderzoeksprogramma.

Voor wat betreft de Nederlandse kerkgeschiedenis van de negentiende eeuw zijn er de volgende bijdragen: Johannes van den Berg, Dutch revival movements in the eighteenth and nineteenth centuries: some considerations with regard to possible roots and connections; Ulrich Gabler, Zum theologischen Gehalt von Isaac da Costas "Einreden wider den Zeitgeist", 1823; Hommo Reenders, Ottho Gerhard Heldring und der Reveil. Seine Entwicklung seit seiner Bekehrung (1827) bis zum Zusammenrufen der "christliche Freunde"

(1845); en Peter L. Schram, Fremdlingschaft: Gastarbeiter und Reiseprediger in den Niederlanden in der zweiten Half te des 19. Jahrhunderts. Een enkele opmerking. De bijdrage van Van den Berg is erg voorzichtig getoonzet, een heel programma wordt hierdoor opgeroepen: zou het niet mogelijk zijn de 18de eeuwse opwekkingsbeweging in kaart te brengen en dan verder te traceren naar verschijnselen van opwekking in het begin van de 19de eeuw? Nijkerk moet niet geïsoleerd blijven tot ... Nijkerk. Bij het onderzoek naar de Afscheiding komen toch telkens "ondergrondse" verbindingen naar voren juist ook met het "Nijkerkse werk". Lokale geschiedbeoefening, theologiegeschiedenis, maar ook de historische antropologie (zie de discussie in het Tijdschrift voor sociale geschiedenis: Jojada Verrips, De genese van een goddienstige beweging: het Nieuwkerkse werk - nr. 18, juni 1980-en Mei van Elteren, Nogmaals ... : een mogelijke sociaal-psychologische aanvulling ... - nr. 25, maart 1982-een benadering waarop door Van den Berg niet wordt ingegaan) zouden hier kunnen samenwerken. Iets voor een vervolg-"Tagung"?

J. van Gelderen

A. Ros, Kleine kerkgeschiedenis van de West-Veluwe. Voorgeschiedenis, wording en beginjaren van de Gereformeerde Gemeente te Barneveld. Den Hertog BV., Houten 1985, 235 blz. ills.

Onder "kleine kerkgeschiedenis" verstaat de auteur "... de kerkgeschiedenis zoals deze tot uiting komt in het leven van afzonderlijke predikanten en hun plaatselijke gemeenten" (12). Meer en meer wordt bedoelde aanduiding gebruikt voor de geschiedschrijving van de bevindelijke flank van de gereformeerde gezindte met speciale belangstelling voor leven en werk van de geestelijke leidslieden. Hier staat het gezelschapsleven "... waar eenvoudige kinderen van God de noden van de kerk mochten bespreken" (16) in Barneveld en omgeving centraal en figureren P.J. baron van Zuylen van Nijevelt (Huize Schaffelaar), oefenaar Hendrikus Roelofsen (Lunteren) en ds. Elias Fransen, die in 1895 de Gereformeerde Gemeente van Barneveld institueerde. Tot 1915 wordt de geschiedenis van deze Gemeente vervolgd.

Belangrijk zijn de bijlagen bij de hoofdstukken: brieven van Van Zuylen aan Ds. H. de Cock uit 1834-de Afscheiding bleef zéér beperkt op de West-Veluwe, het verband met de latere Gereformeerde Gemeente is hier wel erg schemerachtig; brieven met betrekking tot de bekeringsweg van genoemde Roelofsen, brieven van Ds. Bastiaan Sterkenburg, Amerongen; brieven over bevindelijke prediking in Kootwijkerbroek van en aan de dolerende predikant van Kootwijk J.H. Houtzagers, van belang voor de verhouding van de dolerenden en de bevindelijke gereformeerden (bekend zijn Kuyper's pogingen deze groep mede te interesseren voor de Nederduitse gereformeerde kerken). De Doleantie in Barneveld komt dan ook ter sprake. Afsluitende hoofdstukken over 't begin en de voortgang van de Gereformeerde Gemeente. Leven en werk van Elias Fransen hoopt de auteur nader aan de orde te stellen in een nieuwe publicatie. De heer Ros heeft veel en interessant materiaal naar voren gebracht. De "voorgeschiedenis" zou aan diepte hebben gewonnen als ingegaan was op de vragen van M.W. Heslinga in het vierde deel van het Handboek

Pastorale Sociologie (Red. Banning, 1957, 306-370), hoe het n.1. te "verklaren" valt dat de mensen op de Noordwest Veluwe zo anders van geestelijke ligging zijn dan die elders op de Veluwe. Graag had ik de heer Ros hierover gehoord. Een uitdaging?

J. van Gelderen

J.M. Vermeulen, Toen hij 't ambt ontvangen zou. Leven en werk van Ds. P. van Dijke (1812-1883). Van den Berg, Zwijndrecht 1984, 614 blz., ills.

Een curieuze verzameling, waar kennelijk met plezier aan gewerkt is. 21 Hoofdstukken en 100 Bijlagen. Het taalgebruik is ietwat hortend en stotend, de tale Kanaans gaat er niet op vooruit, als we dit boek als een hedendaags staaltje daarvan moeten beschouwen. De auteur laat zich keer op keer door zijn fantasie meeslepen. Van de hervormden van toen blijft geen spaan heel. Bewondering kan men overigens wel hebben voor de vlijt waarmee hier van alles is bijeengebracht. De lezer kan op grond van deze verzameling nu een eigen beeld vormen. Vragen blijven er dan nog genoeg. Bij Vermeulen blijft te veel het oude beeld, op grond van de levensbeschrijving van enige vrienden van Van Dijke, overeind, de correcties vanuit het archiefmateriaal worden geminimaliseerd en weggeschreven. Van Dijke zou er menselijker uit tevoorschijn zijn gekomen. Denk ik.

J. van Gelderen

J. Wesseling. De Afscheiding van 1834 in Overijssel (1834-'69). Deel II: de classis Holten, de classis Ommen. De Vuurbaak bv., Barneveld. 338 blz., ills.

Andermaal een deel van de vertrouwde hand van dr. Wesseling: oud en nieuw te voorschijn gehaald uit de archieven, de gedenkboekjes enz. Alles volgens dezelfde methode: een optelsom van plaatselijke geschiedenissen. Het is al eerder opgemerkt, hier beginnen ook de moeilijkheden. Het achtergrondverhaal ontbreekt, het verloop van de Afscheidingsbeweging in een bepaalde landstreek, de onderlinge verschillen, de theologische profilering van de leiders: het blijft in de schemer. Wel zijn er op deze manier veel overlappingen, juist bij de beschrijving van de predikanten. De situatie in Overijssel, Boven-Gelderland, de Achterhoek, een deel van Drenthe direct na de Afscheiding; de positie van Brummelkamp in dit krachtenveld blijft diffuus en het ligt voor de hand dat gekozen wordt, als uitgangspositie voor de afzonderlijke beschrijvingen, voor de classes-indeling vanaf 1853, om aan de moeilijkheden te ontkomen. Dr. Wesseling weet wel dat wij grote waardering hebben voor zijn werkkracht en dat wij niet graag het verslag van zijn werkzaamheden zouden missen, zonder al deze details zal ook het achtergrondverhaal niet geschreven kunnen worden, immers! Een vraagje: waarom deze volgorde Holten, Ommen; historisch zou toch zijn Ommen, Holten? De in het register vermelde A. Dijk heette in werkelijkheid A. Diek, een naam van over de grens (maar ook in Hardenberg).

J. van Gelderen

Ludy Giebels, Inventaris van de archieven van Jacob Frankel, opperrabbijn van Zwolle en de joodse gemeenschap van Oldenzaal. Uitgave van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, Amsterdam 1986. 136 blz. ills., fl. 12, 50 (afgehaald) fl. 17.50 (per post).

Het gaat hier om twee inventarissen van twee particuliere archieven, grotendeels aanwezig in de Bibliotheca Rosenthaliana te Amsterdam (Spui, hier kan de inventaris ook besteld worden). De beschrijving van de archieven is in één deel bijeengebracht, omdat zij allebei de geschiedenis van de joden in Overijssel betreffen. Jacob Frankel (1814-1882) was vanaf 1853 opperrabbijn van het ressort Overijssel, het archief bevat ook stukken uit zijn Duitse periode. De stukken betreffende zijn benoeming hier te lande vormen een belangrijk onderdeel, men kan er de situatie waarin het Nederlandse Jodendom in het midden van de vorige eeuw zich bevond, goed uit leren kennen. Het tweede archief is dat van Izak Salomon Zwartz (1879-1965), jutefabrikant te Oldenzaal en bestuurder van de Joodse Gemeente aldaar en van vele Joodse verenigingen. Voor de geschiedenis van het grensgebied Twenthe van belang.

Uitgebreide beschrijvingen van de verschillende inventarisnummers en goede registers maken deze gids tot een zeer bruikbare, naar wij hopen ook een veel geraadpleegde.

Een overzicht van deze en dergelijke archieven, manuscripten en andere collecties biedt vol. XX, Number 2 (Nov. 1986) van Studia Rosenthaliana.

J. van Gelderen

H.W. van der Hoeven, Uit de geheime notulen van de 'Eerwaarde Groote Vergadering' 1785-1815. Het beleid van de Diakonie van de Hervormde Kerk te Amsterdam. Boekencentrum, 's-Gravenhage 1985. Paperback, 196 blz. 111. ISBN 90 239 1692 1.

Wanneer men met verstand een archief binnenstapt komt men er met een artikel uit. Deze slagzin, waarmee de studerende jeugd tot paleografische oefeningen overgehaald wordt, is door de auteur van het hier besproken werk zo grondig toegepast dat zijn oogst tot een heel boek is uitgedijd. Dit boek beantwoordt precies aan zijn titel. Met een keur van uitgebreide citaten wordt kroniekmatig het wel en vooral het wee van de Amsterdamse diakonie in donkere overgangsjaren getekend. De eigen woorden van de auteur vormen hierin bijna niet meer dan de verbindende tekst, al verraadt de woordkeus daarin zijn eigen visie vaak duidelijk genoeg. Het verging de diakonie in Amsterdam gewoon heel slecht in de laatste jaren vóór en tijdens de Bataafse en Franse tijd. Jaar op jaar overtroffen de uitgaven de inkomsten verre, en de diakonie moest een op den duur niet te torsen schuldenlast op zich nemen.

Saneringsmaatregelen bestonden óf uit kruimelwerk óf hadden nauwelijks effect, mede omdat de diaken te snel wisselden en het vaste personeel niet al te goed voor zijn taak berekend was.

De lezer moet zelf dit soort gegevens uit het verslag opdiepen. Wel is een aantal belangrijke items uit het eerste deel, de kroniek, in deel twee apart beschreven - in casu "de bouw van het bestedelingenhuis", "het instituut van werkzaamheden", "de oprichting van het ziekenfonds", "de diakonie-bakkerij" en dito "-brouwerij" - maar daarmee is nog geen systematisch-historische

studie van de Amsterdamse hervormde diakonie - waaraan merkwaardigerwijze op een ogenblik die van de Lutheranen ten voorbeeld werd gesteld - op tafel gelegd. Nu is dat duidelijk ook niet de bedoeling van de auteur geweest. Hij is met een benijdenswaardige hoeveelheid gezonde nieuwsgierigheid in de archivalia ondergedoken en vervolgens met een overstelpend aantal belangwekkende gegevens bovengekomen. Deze heeft hij gesorteerd en chronologisch voor ons uitgestald in een zeer leesbaar werk. Het ware te wensen dat ook elders diakonale gegevens op deze wijze toegankelijk werden gemaakt. De diakonale geschiedenis is, alle vrome hervormde en gereformeerde ambtstheorieën - om van - theologieën maar te zwijgen - ten spijt, een volstrekt onderbedeelde sector uit het totaal der kerkgeschiedenis, en door ervaring sceptisch geworden vrees ik dat zelfs dit boek niet in staat zal blijken een scriptie los te maken. Dat ligt dan niet aan dit boek, dat ik in veler handen wens, maar aan diegenen die liever de waan van de dag nalopen.

Eén kritisch vraagje tot slot: wat is een "tontine"? Uit de plaats waar het voorkomt, p. 39, valt niet op te maken hoe dit type lening, naar een zekere Tonti genoemd, precies kon functioneren in een diakonale kontekst. Enige uitleg was hier zeker op zijn plaats geweest. Overigens veel lof, ook voor de illustraties.

F.R.J. Knetsch

H. Hille, Het was toen in een tijd van scheiden, Staphorst (1986). 171 bldz. 111. (Uitgave Historische vereniging Staphorst).

In een keurig uitgegeven, goed geillustreerde publikatie (speciaal nr. van " 't Olde Stapperst, VII/2") behandelt de deskundige auteur, die ook al in "De Hoeksteen" over deze materie gepubliceerd heeft, de afscheidingsbeweging in de dorpen Rouveen en Staphorst tot in de tweede helft van de vorige eeuw. De merkwaardige ontwikkeling van de "kruisgemeente" te Rouveen wordt gevolgd tot in onze tijd. Ca. 1884 heeft zich nl. deze groep weer aangesloten bij de hervormde gemeente, zij het dat spoedig een gezelschap ontstond waaruit in 1930 een Oud-Gereformeerde Gemeente voortkwam. De studie berust op uitgebreid bronnenonderzoek.

Aart de Groot

S.J.Th. Homan, Het ontstaan van de Gereformeerde kerk te Leek. Uit de geschiedenis der Afscheiding in Vredewold en Noordenveld; 1835-1864, (z.p., z.j.). Geb. 111. 133 bldz. Verkrijgbaar bij: J. Harmanny, Carel Hieronymuslaan 7, Leek, girorekening 1147935, a fl. 16, 50 plus fl. 6, —portokosten.

De auteur beschrijft de afscheidingsbeweging te Leek vanaf haar ontstaan in 1835 tot en met de ambstperiode van haar eerste voorganger H.H. Knol. Hij plaatst deze historie in het bredere kader van de Drentse ontwikkelingen. Veel aandacht krijgen de daaraan voorafgegane conventikels. Ook de afscheiding in de omringende plaatsen komt aan de orde. In de aantekeningen is veel biografisch materiaal verwerkt. Heel wat archiefstudie ligt aan dit fraaie specimen van lokale kerkgeschiedenis ten grondslag.

Aart de Groot

(N.K. van den Akker), (350 jaar Hervormde Gemeente Oss e.a.), (z.p., z.j.), Dl. 31 bldz.

Uit het voorwoord verneemt de lezer (het boekje heeft geen titelblad), dat hij de tekst van een lezing van ds. N.K. van den Akker t.g.v. het 350-jarig bestaan van de hervormde gemeente van Oss in handen heeft. Het is een goed leesbaar verhaal, waarin de negentiende eeuw de nodige aandacht krijgt (hiervoor dienden Van den Akker publikaties van M. Hansen en H. Stolk tot uitgangspunt). Men vindt er een geschiedenis in beschreven, die typerend is voor zo menige kleine protestantse gemeenschap in het zuiden des lands.

Aart de Groot

Nico van Wageningen, De Boerenboek. Geschiedenis van het protestantisme in Etten. Etten-Leur 1985 (Bijdrage tot de geschiedenis van Etten-Leur, IV). 94 p. (Uitgave Stichting Heemkundekring "Jan uten Houte" te Etten-Leur) fl. 17, 50.

Onder de titel "Bedreigde zelfstandigheid" geeft het tweede hoofdstuk van de geschiedenis van deze protestantse enclave in het Roomse zuiden een uitvoerige schets van alle perikelen in de negentiende eeuw. De auteur is er in geslaagd de lezer daarvan een nauwkeurig beeld te schetsen, zoveel mogelijk rechtdoende aan de argumenten die van verschillende kanten destijds in de conflicten werden aangedragen. Bij de vele illustraties treft men - behalve een fraaie (al te klein gereproduceerde) pentekening van de vroegere dorpskerk door een kapitein, jan. 1831 op weg met zijn troepen naar het zuiden-een tekening van Vincent van Gogh aan, die hij in 1876 heeft gemaakt van protestants Etten "in vogelvlucht". Onder de geraadpleegde archieven is het archief van de Maatschappij tot bevordering van welstand, waaruit heel wat gegevens over de boerenstand in het verleden konden worden geput.

Aart de Groot

J.H. van de Bank, Kudde in veelvoud. Kleine kerkgeschiedenis van Ede. Bijbelboektiek-Antiquariaat De Bron Ede, 1986. Geb. 214 bldz.

Op een prettig leesbare wijze heeft de Edese kerkhistoricus Van de Bank de kerkgeschiedenis van zijn woonplaats beschreven. Het waardevolle van deze studie is vooral hierin gelegen, dat Van de Bank een overzicht van het totaal geeft. Nadeel van deze opzet is, dat toch wel allerlei zaken en gebeurtenissen al te vlot de revue passeren. In ieder geval heeft de negentiende eeuw, die ons in DNK ter harte gaat, met een 70 pagina's toch ruimschoots zijn deel gekregen. De auteur gaat daarbij in op het ontstaan van diverse bewegingen en groeperingen. Jammer is, dat men soms de indruk heeft dat nader onderzoek minder vragen open had gelaten. Zo mis ik b.v. een beschrijving van de opwekking die in het eerste decennium in Ede, Barneveld en omgeving plaats gehad heeft (A. Ypey, I. Dermout, Geschiedenis der Ned. Herv. Kerk, IV, Breda 1827, 233 vlg.). Hinderlijk is, dat over de Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland wordt gesproken als de tijd van de Franse bezetting. Bij de lectuur struikelde ik wel eens over ongelukkig geformuleerde zinnen.

De auteur zegt toe dat bij het Museum "Oude-Ede" "een manuscript met noten" gedeponeerd zal worden. M.i. behoren de literatuurverwijzingen in het boek zelf. Wie ze niet wil lezen slaat ze over; voor een goed inzicht in de materie en voor verdere studie heeft de lezer er evenwel recht op het notenapparaat bij de hand te hebben.

Aart de Groot

Dr. Otto J. de Jong, Nederlandse Kerkgeschiedenis. Derde aangevulde druk. Uitgeverij G.F. Callenbach bv-Nijkerk 1986 464 blz.

Sinds de eerste druk in 1972 heeft dit werk zijn weg gevonden. Het werd vooral bekend door het aangeven van de grote lijn van de Nederlandse kerkgeschiedenis, waarbij echter vele sprekende details niet werden weggelaten. De aanvullingen in de derde uitgave betreffen vooral de laatste jaren (1965heden) en de opgave van de literatuur of boekenlijst zoals de auteur deze bescheiden noemt. De ontwikkelingen in het begin van de negentiende eeuw liggen in het verlengde van de Bataafse vrijheid. Ze worden beschreven onder het gezichtspunt van de staatsbevoogding, die mede aanleiding gaf tot het ontstaan van de Afscheiding. De laatste wordt objectief weergegeven tegen de achtergrond van de theologische en religieuze gebeurtenissen in Réveil en Groninger richting. Niet eenvoudig is het om in kort bestek de situatie en de voortgang binnen de Hervormde Kerk te schetsen. Maar De Jong heeft een gelukkige hand in het typeren van ethische theologen en van de vroege modernen, zodat de richtingen duidelijk in het vizier komen. Daarbij valt op de aandacht voor de Rooms-Katholieke wereld met daarin vooral de activiteiten van Schaepman en de bisschoppen. Pastoraat, kerkelijke bouwkunst en vroomheid die zich uit in het lied worden niet vergeten, ofschoon ze in menig handboek misdeeld zijn. Hoezeer Kuyper de aandacht boeit blijkt wel uit het hoofdstuk (22), dat aan hem gewijd is: De tijd van Kuyper (1870-1920). De weergave van de gebeurtenissen rond de Doleantie is zuiver. Ook kleinere denominaties, daarna of in verband daarmee ontstaan, ontvangen proportionele aandacht. De geest van objectieve mildheid siert het hele werk. Slechts één opmerking veroorloof ik mij. De opleiding van de Christelijke Gereformeerde Kerken belandde in 1919 in Apeldoorn, maar dit geschiedde niet, zoals de schrijver meent, nadat de school "vaak verplaatst" was: zij was eerst kort in Den Haag, daarna in Rijswijk en ten slotte in Apeldoorn. Maar dit slechts ter zijde. Het boek behoef ik niet aan te bevelen, het deed dit zelf reeds zoals blijkt uit deze derde druk.

W. van 't Spijker

Henk Beens, Een orgel jubileert. Memoriaal van een meesterwerk. Orgelgeschiedenis van de stad Genemuiden en van een honderdjarig orgel met zijn organisten. Een uitgave van de IJsselakademie, Kampen 1985, 63 bldz., fl. 19, - .

Deze fraaie uitgave biedt veel meer dan de titel doet vermoeden. Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het fraaie orgel in de Hervormde Kerk te Genemuiden stelde de auteur een boek samen, dat vele gegevens bevat van de plaatselijke geschiedenis en dat naast de beschrijving van het betref-

fende instrument ook een overzicht biedt van de geschiedenis van het koninklijke instrument als zodanig: over ontstaan en ontwikkeling van het orgel.

Vanaf de pansfluit wordt de historie van de orgelbouw in grote trekken weergegeven, toegelicht met foto's en tekeningen vanaf het vervaardigen van het pijpwerk, de geheimen van de tractuur, de werking van balgen en windmagazijnen evenals de samenstelling van de spring-en sleeplade. Maar centraal staat het monumentale orgel, dat in 1885 in gebruik werd genomen, waarvan een zorgvuldig samengesteld bouwjournaal wordt gegeven. De uitvoerige aantekeningen over organisten en orgeltrappers, die hun aandeel hebben geleverd aan de geschiedenis van het instrument, zorgen ervoor dat Genemuiden als een soort muzikaal paradijs verschijnt waar geen wanklank werd gehoord. Rond de honderd foto's maken van het boek een album, dat men met plezier ter hand neemt. Vooral door de gegevens die het biedt is het een bijdrage aan de orgelgeschiedenis van Noord-West Overijssel.

W. van 't Spijker

De afgescheidenen van 1834 en hun nageslacht, Kampen 1984. Uitgeversmaatschappij J.H. Kok / Algemeen secretariaat van de gereformeerde kerken in Nederland. Met een inleiding van D.Th. Kuiper.

660 blz. ISBN 90 242 3261 9.

De opzet van dit kloeke boek, verschenen in het herdenkingsjaar van de Afscheiding van 1834, is niet zo gemakkelijk te doorgronden. Het grootste deel ervan (ca. 550 blz.) is gevuld met genealogische bijdragen, gewijd aan vooren nageslacht van personen en families die een rol hebben gespeeld in de Afscheiding of die kennelijk representatief worden geacht voor deze bloedgroep binnen het Nederlands protestantisme. Het gaat om het parenteel (overzicht van afstammelingen) van ds. H. de Cock, kwartierstaten van de "twaalf vaders" van de afscheiding en van de echtgenote van De Cock en een 32-tal genealogieën van families (samen bijna 500 bladzijden), gecompleteerd door een lijst van reeds gepubliceerde genealogieën van families uit de kring van de Afscheiding en het onmisbare namenregister. Dit alles wordt voorafgegaan door een korte verantwoording van de redactie (een werkgroep uit de "Commissie Herdenkingen 1834 - 1886 - 1892" van de Gereformeerde Kerken in Nederland, onder wier auspiciën het boek verscheen), en een forse "historischsociologische" inleiding van D.Th. Kuiper.

Genealogen en beoefenaren van regionale en plaatselijke kerkgeschiedenis zullen uiteraard dankbaar van de vele gegevens in dit boek gebruik maken.

Zodra men echter meer dan strikt feitelijke gegevens aan het verzamelde materiaal wil ontlenen - een gerechtvaardigde wens gezien de hoeveelheid moeite en werk die in het onderzoek moeten zijn geïnvesteerd - worden de gevolgen merkbaar van de gebreken die aan de opzet van het onderzoek kleven. Opmerkingen van de redactie en van de inleider doen vermoeden dat deze publikatie een wat bewogen voorgeschiedenis heeft. In het woord vooraf wordt wel gewezen op het "belang van genealogisch onderzoek als hulpwetenschap ten behoeve van het historisch en sociologisch onderzoek", maar tegelijk geconstateerd dat allerlei factoren "leidden tot een soms vanuit historisch standpunt gezien wat mager resultaat' (blz. 6) Een van de redenen daarvoor is het ontbreken van een duidelijk criterium op grond waarvan de te documenteren

families zijn geselecteerd. Kuiper spreekt (blz. 57) van het "relatief toevallige aanbod voor deze bundel"; hij benadrukt dan ook het exemplarisch karakter van de ontwikkelingslijnen en tendenties die op grond van dit materiaal te trekken zijn. En passant geeft hij een voorbeeld van de wijze waarop een dergelijk onderzoek wél zou moeten worden opgezet (blz. 97). Een grotere uniformiteit in het verzamelen en presenteren van de gegevens zou in zo'n geval ook tot de desiderata horen.

Niettemin gaat het hier om een fascinerend boek. Dat is om te beginnen te danken aan de inleiding van Kuiper, die de gesignaleerde beperkingen van het materiaal gedeeltelijk ondervangt door te putten uit de resultaten van eigen onderzoek. In een helder en overzichtelijk verhaal weet hij de rest van het boek in een historisch-sociologische context te plaatsen. Ofschoon hij het niet mogelijk acht tot verantwoorde generaliserende conclusies te komen, zijn de tentatieve gevolgtrekkingen duidelijk genoeg om Kuipers veronderstelling te steunen dat zij in hoofdlijnen de toets van duidelijker gestructureerd nader onderzoek zouden kunnen doorstaan. De gebruikte sociologische benadering (vooral het uit deze hoek afkomstige begrip "kerngroepvorming") zou met vrucht kunnen worden gebruikt bij het historisch onderzoek naar het verschijnsel der verzuiling in Nederland. Het is verleidelijk, maar in het beperkte kader van een recensie niet mogelijk om op alle aspecten van Kuipers bijdrage in te gaan. Ik volsta met vast te stellen dat hij er vooral voor de negentiende eeuw in is geslaagd de heterogene elementen uit het genealogische materiaal - kerkelijke groepen en instellingen, geografische spreiding, sociale mobiliteit en "kerngroepvorming" - op knappe wijze tot een geheel te componeren dat de (kerk)historicus ampel stof tot methodologische overpeinzing biedt.

Tegen de achtergrond van het inleidende artikel nemen de genealogieën, ondanks hun vermoeiende vorm, ook meer leven aan; sommige laten zich lezen als een korte roman. Het besef dringt zich op hoeveel van het maatschappelijke en godsdienstige leven buiten het zicht blijft van de historicus die zijn onderzoek beperkt tot institutionele kerkelijke en politieke kaders - een besef dat door de vele in het boek afgedrukte foto's nog wordt versterkt. De geschiedenis van de Afscheiding blijkt nog lang niet die van de afgescheidenen.

De onvolmaaktheden van dit boek zullen dan ook, naar ik hoop, niemand ervan weerhouden gebruik te maken van het rijke bronnenmateriaal dat erin ligt opgetast. Het is niet alleen van belang voor wie de geschiedenis van reformatorisch Nederland in de vorige en deze eeuw bestudeert, maar evenzeer voor allen die proberen iets nader te komen tot de maatschappelijke werkelijkheid van een periode waarin de kerkelijk-godsdienstige factor zo'n voorname rol speelde.

Ten gerieve van de lezers van DNK sluit ik deze bespreking af met een overzicht van kwartierstaten en genealogieën die in het boek zijn opgenomen:

Kwartierstaten

Ds. Hendrik de Cock en zijn echtgenote Frouwe Helenius Venema; ds. Anthony Brummelkamp; ds. Huibert Jacobus Budding; ds. George Frans Gezelle Meerburg; ds. Tammo Foppes de Haan; mr. Anne Maurits Cornelis van Hall; ds. Lambertus Gerardus Cornelis Ledeboer; ds. Carel Godefroi de Moen; ds. Albertus Christiaan van Raalte; ds. Hendrik Peter Scholte; Wolter Wagter Smitt; ds. Simon van Velzen.

Genealogieën

Bavinck (Bentheim); Bos ('t Zandt); Bosch (Deventer); Bosch (Ommen/ Zwolle); Diemer; Donner (Uckermark); Van Drunen (Almkerk); Van Helden (Wijk); Hofland (Naaldwijk); De Jager (Haarlem/Goes); De Jonge/Fabery de Jonge (Heinkenszand); Kerssies (Dwingeloo); Kok (Eemster); Los (Langezwaag); Nicolai (Franeker); Renswoudse families (Eykelkamp, Van 't Foort, Lagerwey, Vermeer, Van der Woerd); Ridderbosch/Ridderbusch/ Ritterbusch (Erdbruch/Lippe, Groningen); Schelhaas (Züschen, Waldeck); Schoppink (Hellendoorn); Smit (Tjamsweer); Smitt/Sillevis Smitt (Amsterdam); Ten Tooren (Uelsen/Ommen); Treffers (Waalwijk/Genderen); Veenstra (Giekerk); Van der Velden (Schiedam); Velthuis (Bedum); Visser (Friesland/Groningen); Wiersema (Rollingeweer); Wisse (Zeeland); Wormser (Talheim).

J.P. de Valk

Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum, deel 15 (1985). 159 blz. Uitgave: Katholiek Documentatie Centrum, Erasmuslaan 36, 6522 GG Nijmegen.

Het jaarboek van het KDC bevat ook ditmaal enkele mededelingen en bijdragen van belang voor de kerkgeschiedenis van de negentiende eeuw. Wat het eerste betreft: met vreugde kan worden vastgesteld dat de ontsluiting van de rijke collecties van het KDC gestaag vordert; zo is er nu een bruikbare concept-inventaris van de collectie Schaepman ter beschikking gekomen. Onder de aanwinsten moet het archief van de aartsbroederschap van de Heilige Familie worden gesignaleerd.

P.A.M. Geurts geeft in een kort artikel over de eerste katholieke studentenvereniging, "Teneamus confessionem", waardevolle aanvullingen op het weinige dat tot dusver bekend was van deze organisatie, opgericht in 1874, die overigens maar enkele jaren heeft bestaan.

Zeer informatief is de bijdrage van C. Prent en J. Roes over het archief van het aartsbisdom Jakarta (eerder de apostolische prefectuur en het apostolisch vicariaat Batavia), door de auteurs gekwalificeerd als een "historische parel uit de gordel van smaragd". Dit omvangrijke archief is in Nijmegen op microfiche te raadplegen. De diversiteit van het materiaal is vaak groter dan gewoonlijk in kerkelijke archieven het geval is: naast uitvoerige correspondentieseries zijn er dagboeken, statistieken, land-en volkenkundige rapporten; de documentatie is soms van zeer onverwachte aard. Een bijzondere plaats neemt de collectie in die werd bijeengebracht door de missieprefect H. Scholten en die niet minder dan 17.000 folio beslaat (1808-1865). In een kort overzicht van de inhoud van het archief wijzen de auteurs nog op een aantal soortgelijke verrassingen. Terecht concluderen zij dat dit fonds niet alleen voor de missiegeschiedenis, maar in het algemeen voor de kerkgeschiedenis van Nederland van grote betekenis is.

J.P. de Valk

C. Dekker, Huibert Jacobus Budding 1810-1870 en zijn gemeenten in Zeeland. Goes/Middelburg 1986.

In dit fraai uitgegeven werk is de tekst opgenomen van een lezing over H.J. Budding met een aanvullend notenapparaat en enige toevoegingen.

Het accent ligt daarbij op de werkzaamheden van Budding als afgescheiden predikant in de Zeeuwse gemeenten; hoe hij als hervormd predikant gewerkt heeft blijft wat in het duister, evenals zijn verblijf in Groningen en de periode in Amerika.

De schrijver is er in geslaagd om een aantal onbekende gegevens boven water te halen. Zo geeft hij duidelijke informatie over de portretten die van Budding bekend zijn, verder toont hij Buddings invloed aan op het dagelijks leven destijds in Zeeland, en hij bewijst dat Buddings vader helemaal niet alleen het vruchtgebruik van het kapitaal dat zijn zoon erfde (ruim f. 60.000) aan hem naliet, zoals tot nog toe aangenomen werd. Budding, die gedeeltelijk van zijn eigen middelen leefde, liet hiervan op zijn beurt f. 45.000 na en het is merkwaardig dat zijn christelijke evangelische gemeente, waarvoor hij als predikant zoveel geld geronseld had, hiervan geen cent erfde. Eén van de vele raadsels rond deze bizarre figuur, wiens paranormaal, paradoxaal en ook werkelijk tegenstrijdig gedrag daar regelmatig aanleiding voor gaf.

Het is jammer dat de schrijver nauwelijks ingaat op de belangrijkste gebeurtenis in Buddings leven: de enorme ommezwaai die hij ca. 1860 maakte. Daardoor veranderde hij van een bevindelijk, orthodox, tot de uiterste rechterflank van de Afscheiding behorend prediker in een verwerper van de uitverkiezingsleer en een antitrinitariër.

Wel merkt Dekker naar aanleiding van een heruitgave uit 1866 van een werkje van Saldenus op dat dit boekje volledig gereformeerd is en dat Budding het approbeert en hij voegt eraan toe: "Zo verregaand kan zijn verwerping van de oude [geloofsbelijdenis] nu ook weer niet geweest zijn, zou men zeggen".

Tijdgenoten van Budding waren een andere mening toegedaan en Buddings geschriften met zijn nieuwe visie onder de titel Wat ik geloof (...), 1867, leiden ook tot een heel andere conclusie. Dit neemt overigens niet weg dat Dekker een interessante en goed leesbare verhandeling over Budding gegeven heeft. Maar iedereen zal het met hem eens zijn dat het te wensen ware dat een volledige studie over deze figuur verschijnt. Al zal dat voor de biograaf niet meevallen, want de door Budding nagelaten correspondentie waarover J.H. Gunning J.H. zn. destijds nog kon beschikken voor zijn biografie, is verdwenen, en een gedeelte van het kerkeraadsarchief uit Buddings periode werd in de jaren na 1964 ontvreemd.

H. Florijn

I.H. Enklaar, De geschiedenis van het Zendingshuis der Nederlandse Hervorde Kerk, Uitg. Raad voor de Zending Ned. Herv. Kerk, Oegstgeest 1985, 36 blz. 111.

Ter gelegenheid van de renovatie van het bekende Zendingshuis te Oegstgeest werd deze brochure geschreven. De hoofdinhoud is een historische schets van de bouw en van het gebruik van het huidige fraai gerestaureerde gebouw aan de Leidsestraatweg, dat op 19 september 1917 in gebruik werd genomen. Voorde lezers van DNK is mijns inziens de door Enklaar beschreven voorgeschiedenis van betekenis. In het kort wordt de ingebruikneming van het vroegere "Zendelingenhuis" aan de Rechter Rottekade 57 te Rotterdam als internaat en opleidingscentrum voor candidaat-zendelingen in 1854 beschreven. Dat betekende toen een verbetering na de periode van opleiding te Rotterdam door een aantal predikant-leden van het Nederlandsch Zendeling Genootschap (1802-

1816), te Berkel o.l.v. ds. Samuël Kam (1816-1821), vervolgens weer te Rotterdam door verschillende predikanten. Het "Zendelingenhuis" werd echter aan het eind van de 19e eeuw te klein door het besluit van een aantal zendingscorporaties de opleiding aldaar te concentreren. Bovendien was het gebouw bouwvallig geworden en leden de bewoners onder de stank van naburige fabrieken. De beslissing om naar Oegstgeest te gaan was geen eenvoudige. Er bestonden sterke emotionele banden met Rotterdam, waar in 1797 het N.Z.G. was opgericht. Men overwoog ook nog Den Haag als plaats van vestiging, maar nam het achteraf zeer verstandige besluit naar Oegstgeest te gaan. Daar was niet alleen een prachtig terrein beschikbaar, maar de nabijheid van de Leidse universiteit bleek van grote betekenis voor de opleiding.

Terecht noemt de auteur hierbij de naam van de bekende dr. J.W. Gunning, van 1894-1923 zendingsdirector.

De brochure is een populair-wetenschappelijk geschrift, bedoeld voor een breed publiek en geeft ondanks de beperkte omvang veel informatie over het opleidingsfacet van de zendingsgeschiedenis. In het bijzonder mag gewezen worden op de goede foto's, die een beeld geven van de veranderingen in de visie op de zending en de zendingsopleiding. Ter illustratie zijn te noemen de foto's van candidaat-zendelingen uit het begin van deze eeuw: deftige heren, blanke zendelingen, die vanuit het westen de Boodschap zullen brengen aan arme heidenen, en de foto's van zendingsarbeiders uit de 80er jaren: moderne, mondige jonge mannen èn vrouwen, partners in obedience, die zich in dienst gaan stellen van de kerken ginds. Vele namen van mannen en vrouwen die een belangrijke rol hebben gespeeld in het Zendingshuis passeren de revue.

De beperkte omvang van de historische schets heeft als nadeel, dat over het gebruik en de bewoners van zowel het oude Zendelingenhuis als van het huidige Zendingshuis slechts incidenteel wordt gesproken. De muren van deze huizen kunnen "boekdelen spreken" over de motivatie, opleiding en organisatie van het zendingswerk in de 19e en 20e eeuw. Een zinvolle gedachte is het geweest om na het artikel van dr. Enklaar een paragraaf van de hand van ds. A. de Haan over de plaats van het gerenoveerde Zendingshuis voor de missionaire arbeid nu en in de toekomst op te nemen.

J. Boneschansker

Dr. J.A.B. Jongeneel en Eeuwout Klootwijk, Faculteiten der Godgeleerdheid, Theologische Hogescholen en de Derde Wereld, IIMO Research Pamphlet No. 18, Leiden-Utrecht 1986, IV, 108 blz., fl. 12, 50.

Dit keurig uitgegeven boekje verschaft waardevolle informatie en documentatie over de betrokkenheid bij de Derde Wereld van alle Faculteiten der Godgeleerdheid en Theologische Hogescholen in Nederland. Het draagt vooral een historisch karakter; voor het eerst wordt genoemde betrokkenheid over een periode van ruim honderd jaar in kaart gebracht. Daarnaast wil deze publicatie stimuleren tot het verbreden en verdiepen van bestaande, en het aangaan van nieuwe contacten.

Wat de negentiende eeuw betreft, bieden de samenstellers een schets van de tot 1876 vrij geringe bemoeienis van de Nederlandse academische theologie-beoefening met de Derde Wereld, en van haar daarmee intensiever bezig-

zijn in het tijdvak vanaf de instelling van de "duplex ordo".

Volledige overzichten worden geboden van:1. hoogleraren/docenten in de missiologie (aan dertien instellingen), 2. erepromoties in relatie tot de Derde Wereld, 3. promoties vanuit of over de Derde Wereld, 4. missiologische instituten e.d. in universitair/hogeschool verband (alles vanaf 1876).

De onder 3. genoemde 212 (!) promoties (114 van niet-Nederlanders, onder wie 84 uit Zuid-Afrika) betreffen uiteraard slechts in beperkt aantal specifiek missiologische onderwerpen.

Kortom, een boeiende en nuttige publicatie.

I.H. Enklaar

Briefwisseling Kuyper-Idenburg, verzorgd, ingeleid en toegelicht door J. de Bruyn en G. Puchinger. Uitg. T. Wever, Franeker 1985.111.

In 1893 zond de toenmalige kapitein van het N.I. Leger, A.W.F. Idenburg, aan A. Kuyper een artikel voor De Heraut. Het bevatte een oproep tot financiële steun aan een militair tehuis en een doorgangshuis voor Nederlandse jongens in Batavia.

Dit werd het sein tot een briefwisseling die twintig jaar lang duurde. Idenburg maakte een grootse carrière in het koloniale rijk en werd daarbij steeds meer Kuypers vertrouweling.

De redacteuren, verbonden aan het Historisch Documentatiecentrum waar de correspondentie ondergebracht is, schonken samen met de uitgever, ons een (op enkele afbeeldingen na) goed verzorgd boek. Hun commentaar getuigt van geduldige studie. Veel ontleenden zij aan Idenburgs, in manuscript bewaard gebleven, autobiografie en zijn particuliere brieven. Het boek bevat een inleiding van meer dan honderd bladzijden, met vele bronvermeldingen in noten.

Hoort een aankondiging thuis in DNK? Zijdelings gaat het inderdaad om 'kerkgeschiedenis'. naast Kuyper was Idenburg een diep religieus man. Met een ongecompliceerde Reveil-vroomheid die hem in zorgelijke situaties troost en kracht gaf. Hij dacht als goed calvinist nederig over zichzelf en zijn grote capaciteiten.

Juist daarbij is het nodig een woord van kritiek te laten horen. Het opgeroepen beeld is té mooi, te adorerend en daardoor niet geheel overtuigend. De briefwisseling vond plaats tussen politici. Waarom niet aangestipt, zeker in de inleiding, dat niet slechts bij Kuyper (van wie dit bekend was), maar ook bij de 'geloofsheld' Idenburg de daden soms anders waren dan de woorden? Het zou de waarde van deze, overigens aanbevelenswaardige publicatie verhoogd hebben.

Ik denk bijvoorbeeld, aan Idenburgs handelwijze met het Rhemrev-rapport over racistische slavernijpraktijken op de plantages in Deli. Idenburg was toen in het kabinet-Kuyper minister van Koloniën. Hij hield het vernietigende rapport 'buiten de openbaarheid'. Daarmee handelde hij willens en wetens in strijd met de rechten van 'den inlander', waarover Kuyper in Ons Program fraaie ethische directieven had gegeven. Men leze Jan Breman, Koelies, Planters en Koloniale politiek (1987).

Wat mij betreft mag een redacteur verdedigen dat Idenburg als politicus niet anders kon. Maar de kerkhistoricus zal de fout niet verzwijgen. Wij schamen ons wel over aspecten van het verleden, maar schamen ons niet ze te vertellen. Het doet aan de betekenis van de beschreven mens niets af. Integendeel, deze wordt er alleen maar reëler door.

P.L. Schram

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1987

DNK | 83 Pagina's

BOEKBESPREKINGEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1987

DNK | 83 Pagina's