GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

KATHOLIEK NEDERLAND EN DE VERLICHTING TER INTRODUCTIE VAN EEN 'WERKBOEK' 1

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1978 hield de Commission Internationale d'Histoire Ecclésiastique Comparée (CIHEC) te Warschau een colloquium met als één van de vier themata: christelijke stromingen in de Europese Verlichting vanaf het eind van de 17e eeuw tot ongeveer 1830. In de papers die ter uitnodiging waren verzonden, stond het thema in hoofdlijnen omschreven. Uitgangspunt vormde het inzicht dat de Verlichting niet alleen een antichristelijk rationalisme met zich mee heeft gebracht, maar ook gedachtengoed en daaruit voortvloeiende plannen die beoogden zowel de katholieke kerk als de protestantse kerken van binnenuit te hervormen. In welk opzicht vertoonde die christelijke Verlichting overal gelijke trekken en welke waren haar nationale of regionale verschillen? In plaats van uit te gaan van een aprioristische definitie beschouwde de colloquiumleiding als 'christelijk' iedere persoon of gemeenschap die Jesus Christus als Zoon van God, verlosser en zaligmaker erkende; het Verlichte' werd geacht tot uitdrukking te komen in de rationele dan wel rationalistische wijze waarop men de bijbel interpreteerde, de kerk wilde hervormen en kennis en wetenschap wilde benutten bij de religieuze (her)opvoeding van het (kerk)volk.

STAND VAN HET ONDERZOEK INZAKE PROTESTANTS NEDERLAND

Voor Nederland was reeds het nodige voorhanden dat intussen nog wat is uitgebreid. Zo had F. Sassen in 1965 een wijsgerige studie gewijd aan een markante vertegenwoordiger van wat hij toen noemde de 'Reformatorische Verlichting in de Nederlanden'. Hij wees op de invloed van een oudere katholieke traditie, op de parallellie met de nader te bestuderen 'Katholieke Verlichting' in de Lage Landen en op de scherpe scheiding die deze belijdende protestanten nog maakten tussen een natuurlijke en een op de openbaring steunende godgeleerdheid. In zijn laatste levenspublikatie vroeg Sassen zich echter af, of er ten aanzien van de Nederlandse theologen en

filosofen wel van een 'echte' Verlichting sprake kon zijn, zozeer verschilden zij immers van de Engelse en Franse deïsten en rationalisten 2 .

Een dergelijk oordeel hangt samen met de verenging van het begrip Verlicht' tot onkerkelijk en onchristelijk zoals die vooral onder invloed van het klassieke Franse 'Lumières'-beeld heeft plaatsgevonden. Een Duitstalige kenner van de Franse maatschappij-en mentaliteitsgeschiedenis als R. Reichardt bijvoorbeeld besteedde recentelijk nog in een op moderne literatuur gebaseerd artikel weinig aandacht aan hetgeen er zich binnen theologie, kerk en godsdienst aan veranderingen heeft voorgedaan 3 . Zoals velen vóór hem ziet de auteur in Frankrijk de invloed van de Verlichting op brede volkslagen alleen maar als een voorbereiding op de radicale ontkerstening ten tijde van de Revolutie. Dat hij daarmee voorbijgaat aan verlicht-binnenkerkelijke ontwikkelingen die zelfs in het land van de 'Philisophes' optraden, blijkt uit een instructief overzichtsartikel van M. Csaky 4 . Des te meer reden is er om, zoals een Groningse dissertatie heeft gedaan, in het protestantse vaderland een typisch 'Nederlandse reformatorische Verlichting' te blijven onderkennen. Volgens de schrijver zou die met haar rationalistische en moralistische inslag en onder gebruikmaking van verlichte methoden in het verlengde gelegen hebben van de wetenschappelijke en tolerante traditie der Bijbelse Humanisten 5 .

Aansluitend bij een studie van P.J. Buijnsters, die het erasmiaans gekleurde, gematigde, burgelijke, ethische en ten dele piëtistische karakter van de 'Lumières hollandaises' had beklemtoond, hebben H. Bots en J. de Vet voor een Frans publiek uiteengezet dat de Verlichting ten onzent getoonzet was in een blijvend vertrouwen op de

christelijke openbaring 6 . Ook deze auteurs leggen de nadruk op haar erasmiaanse geest en piëtistische inslag en zij ontwaren in het zoeken naar evenwicht tussen ratio en revelatio het voornaamste kenmerk van deze burgerlijk-emancipatorische beweging. Valt er volgens hen nog veel te doen om de juiste kleur van de Nederlandse Verlichting te bepalen, dat is ook de mening van W.W. Mijnhardt in zijn voornamelijk historiografische en samenvattende 'terreinverkenning' 7 . In het voetspoor van Buijnsters wijst hij op de te verrichten kwantitatieve werkzaamheden inzake boeken, prekenbundels, tijdschriften, leesgezelschappen en genootschappen. Wat meer dan zijn voorgangers acht hij voor de 'christelijke verlichtingsconceptie' ten tijde van de 18e-eeuwse Republiek — de Nederlandse Verlichting is voor hem zonder meer christelijk van aard — de 'gespannen' verhouding tussen rede en openbaring het meest karakteristiek. J. van den Berg had zijn Engelse vakgenoten al eerder geconfronteerd met dezelfde ambivalentie in 'the Dutch protestant enlightenment'. Hij ziet deze stroming theoretisch gepersonificeerd in Balthazar Bekker en praktisch ten tonele gevoerd in de romans van Betje Wolff en Aagje Deken. Rede en deugd stonden bii allen hoog aangeschreven ter verbetering van de wereld, die nochtans voor deze bijbelvaste verlichten in chronische spanning stond met Christus' Koninkrijk 8 .

Zo is in de vijftien jaren sinds H.H. Zwager zijn erudiete maar te zeer het buitenland als maatstaf hanterende studie 9 het licht deed zien, de problematiek verhelderd, de belangstelling genuanceerder geworden en het sociografisch detailonderzoek op gang gekomen. Het ziet er naar uit dat aan de protestants-Nederlandse Verlichting

als religieus getint specimen van de zogenaamde 'Moderate Enlightenment' een eigen plaats toekomt.

DESIDERATA BETREFFENDE KATHOLIEK NEDERLAND

Mijnhardt stelde vast dat Engelse en Duitse schrijvers hier een aanzienlijk grotere respons hebben gehad dan de 'Philosophes'. Dat is begrijpelijk. Met name van het protestantse Duitsland is op goede gronden aangetoond dat de Verlichting zich daar tijdens het midden van de 18e eeuw veelal niet tegen theologie en kerk maar met en door haar voltrokken heeft 10 . Parallel daaraan, zij het wat later en minder verregaand, heeft zich binnen de katholieke kerk van het Duitse Rijk — met als zwaartepunt Zuid-Duitsland en Oostenrijk — een kerkelijke Aufklarung ontwikkeld. De invloeden van deze 'katholische Aufklarung' op het katholieke Nederland van de vroege 19e eeuw zijn voornamelijk gesignaleerd door L.J. Rogier, voor wie de 'stem der katholieke verlichting' als 'een keerpunt in de geschiedenis van het vaderlandse katholicisme' gold 11 . Rogier had daarbij woorden van lof voor het aan de dag treden van een meer bijbelse vroomheid, een gerichtheid op actievere deelname aan de liturgie en een streven naar decentralisatie in het bestuur van de universele kerk. Bovendien prees hij de representanten van het verlichte katholicisme vanwege hun besef, zich cultureelmaatschappelijk te moeten engageren en een positieve bijdrage te kunnen leveren aan het nationale leven. Anderzijds hekelde hij hun verschraling van de kerk tot een redelijk en zakelijk opvoedingsinstituut en van priesters tot volksonderwijzers.

Volgens de initiatiefnemers van het Warschause colloquium moeten de eenzijdig op de voorgrond geplaatste institutioneel-kerkelijke aspecten van de katholieke Verlichting in een bredere Europese context worden gezet en — zonder hantering overigens van stringente criteria — meer comparatief worden belicht. Een van hen was Bernard Plongeron, hoogleraar in de kerkgeschiedenis aan het

Parijse Institut Catholique en directeur van het Centre de Recherches d'Histoire Religieuse. Reeds eerder 12 had hij gewezen op de veelheid aan facetten, de regionale variëteit aan verschijningsvormen, de verschillende stadia van de ontwikkeling en dientengevolge op de onvruchtbaarheid van te snel gegeven etiketten. Voor hem was de katholieke Verlichting vooral een praxis, met als gemeenschappelijk substraat een religieuze antropologie 'vécue', gekenmerkt door haar aarzelend, tastend en soms mistastend omgaan met de verlichte tijdgeest; verlichte katholieken trachtten binnen de grenzen van de kerkelijke orthodoxie het schijndilemma 'rede of geloof' te boven te komen. In hoeverre was hun optreden theologisch, canoniek, pastoraal, literair of politiek van aard? Welke waren oorsprong, dynamiek, verspreidingsgebied, centra en leidende figuren van deze religieuze Verlichting in de meest brede zin van het woord?

Refererend aan Plongerons richtvragen heb ik inzake katholiek Nederland zo goed en zo kwaad als het ging bericht over de ter beschikking staande gegevens en over de onderzoeksmogelijkheden ond symptomen van impliciete en expliciete confrontatie met de zich verlicht noemende tijd en maatschappij 13 . Voor mijn oriënerende bijdrage kon ik terugvallen op enig eigen onderzoek en op at van de promotie-assistent Th. Clemens, die nadien ook een en nder daarover heeft gepubliceerd 14 . Er bleek voorlopig een viertal aspecten te onderscheiden, die nader onderzocht zouden moeten orden.

In de eerste plaats is daar de aloude doorwerking van de Franse en Zuidnederlandse traditie. Anders geformuleerd: hetgeen voor ver-

lichte pastoors als P. Schouten (+ 1805) en W. Imme (+ 1823) geldt, lieden die met de Duitse Aufklarung geen aanwijsbaar contact hebben gehad, is waarschijnlijk typerend geweest voor de spiritualiteit van een elite binnen de aan Rome trouw gebleven én de oud-katholieke kerk. Op welke wijze is hier een gematigd jansenistische mentaliteit samengesmolten met nieuw opgekomen idealen van de Verlichting? Daarmee stuiten we op het klassieke probleem van de relatie tussen jansenistische en verlichte denkbeelden, die — ondanks fundamentele tegenstellingen — meer met elkaar gemeen hebben gehad dan dat ze beide tegenpolen waren van de Barok en het jezuïtisme. In hoeverre is een voor de Hollandse Zending karakteristiek rigoristisch moralisme, steunend op een augustijnse theologie, voedingsbodem geweest voor een op kennis, deugd en culturele ontwikkeling gericht rationalisme?

Vervolgens: wat is het uitstralingseffect geweest van het in 1799 te Warmond opgerichte seminarie in het algemeen en van zijn belangrijke theologieprofessor J.H. Lexius in het bijzonder, in wie de worsteling met het Duitse denken zichtbaar begon te worden? Welke andere centra (bijvoorbeeld het als verlicht bekend staande seminarie te 's-Heerenberg), redactionele contacten ten bate van min of meer verlichte tijdschriften, relaties met regeringskringen enz. zijn er geweest? Hebben ook katholieke leken een rol gespeeld; vanuit welke inspiratie, in welke instituties van confessionele of neutrale aard? Verkend zou bijvoorbeeld moeten worden hoe het proces van katholieke deelname aan de vele verlichte genootschappen, vóór en na de ommekeer van 1795, verlopen is. Het genootschapsonderzoek, dat sinds enige jaren in Nederland op gang is gekomen, is daarbij van groot belang.

Ten derde: misschien valt er iets te achterhalen over de manier waarop het katholieke kerkvolk, in zijn geloofsbeleving nu eenmaal uiterst moeilijk te peilen, anders reageerde op schokkende gebeurtenissen of rampspoed dan zowel meer verlichte als orthodoxprotestantse kerkgangers 15 . Wellicht kan verder op indirecte wijze, met behulp van oplagecijfers en herdrukaantallen van religieuze geschriften en devote literatuur alsmede van verschijningsduur van

katholieke periodieken met onderling verschillende teneur, iets over de aard van de volksreligiositeit worden geconcludeerd.

Ten slotte: hoe, op welke terreinen (ook van spirituele aard), met welke argumenten en middelen heeft het romantisch gekleurde ultramontaniseringsproces zich, in strijd met het 'lexianisme' en aanverwante stromingen, voltrokken? De rol van de leesgezelschappen in dienst van de 'Gegenaufklarung' is voor de (hoofdzakelijk Zuidelijke) Nederlanden intussen onderzocht 16 . Hoe en in welke mate hebben als verlicht bekend staande geestelijken zich aangepast of zijn zij van het katholicisme vervreemd? Niet altijd blijkbaar waren katholiek-verlichte ideeën de oorzaak van een breuk met hun kerk.

EEN ONDERZOEKSPROJECT

Een jaar of wat geleden creëerde de Theologische Faculteit Tilburg de mogelijkheid om door middel van een beperkt onderzoeksproject het colloquiumthema voor katholiek Nederland verder uit te diepen. Te Warschau was immers voor de meeste landen slechts een eerste oriëntatie aangeboden ten einde op den duur te komen tot een 'vergelijkende sociogeografie', met inbegrip van uitvoerige statistieken en cartografische gegevens. Voor de toekomst ging het Plongeron niet zozeer om het afbakenen van de verschillende leidinggevende posities alswel om een inventarisatie van de verspreiding van verlichte ideeën. Preken, tijdschriften, wijsgerig-theologische en literaire geschriften, de bibliotheekopbouw van invloedrijke en minder belangrijke vormers van de publieke opinie, het seminarieonderwijs, specifieke genootschappen en gezelschappen enz. zouden in hun onderlinge samenhang moeten worden onderzocht.

Het Tilburgse onderzoek werd enerzijds zo open mogelijk opgezet. Niet alleen de in het oog springende uitingen van een (gematigd of zwak) verlicht katholicisme zouden moeten worden gesignaleerd, maar ook zoveel mogelijk beschikbare gegevens over — in denken en handelen — ingenomen posities bij het zoeken naar een antwoord op de op velerlei gebieden opduikende kernvraag van de Verlichting naar de vermogens van rede en natuur. Aldus zou het eigene van de katholieke Verlichting in Nederland beter tot haar recht kunnen

komen dan door de vraag naar de mate van invloed van de 'katholische Aufklarung', de christelijke 'Enlightenment' of mogelijk zelfs de Franse 'Lumières'.

Anderzijds moesten er, gezien de beschikbare tijd van drie jaar en de bestaffing met twee pas afgestudeerde, half-time medewerkers (de theologe Freda Droes en de historicus Stan Verschuuren), duidelijke grenzen worden getrokken. Ten eerste zou er hoofdzakelijk initiërend en inventariserend werk worden verricht. Dat wil zeggen: het ging er niet om tot inhoudelijke conclusies van algemene aard te komen. Verkend moest worden hoe, met welke methodische hulpmiddelen en in welke richting meer gedetailleerde en dieper gravende onderzoeken zouden kunnen verlopen. Wel zou via exemplarische steekproeven zo goed mogelijk moeten worden vastgesteld, wat er later aan uitkomsten verwacht mocht worden.

Ten tweede was het geboden een keuze te maken uit de verschillende onderzoeksterreinen. Na enige verkenning in bibliotheken en archieven is gekozen voor de bestudering van tijdschriften, pamfletten, groot-seminaries, oude bibliotheken (in het bijzonder die van priesters), catechismussen en broederschappen. Clemens, die samen met mij het onderzoek begeleidde, was verder bereid om de mogelijkheden van zijn dissertatie onderzoek voor het projectthema aan te geven.

We zijn uitgegaan van twee soorten confrontaties met de Verlichting. Ten eerste een positieve, die haar kritisch binnen het katholieke geloof trachtte te integreren, veelal onder het motto: op zoek naar de 'ware' Verlichting. Ten tweede een negatieve, die haar trachtte te bestrijden maar die — soms onbewust — allerlei invloeden qua problematiek, redeneerwijze en taalgebruik te zien gaf. In ons land is de tweede confrontatie veel intensiever geweest dan de eerste, maar er bestonden tussen de beide uitersten ook overgangsvormen. Gelet op wat eerder is opgemerkt mocht de Oud-Bisschoppelijke Clerezie (de kerk van de oud-katholieken) niet buiten beschouwing blijven. Bovendien zouden, anders dan tot nu toe, de Zuidelijke Nederlanden als invloedssfeer én als vergelijkingsklimaat bij het onderzoek betrokken moeten worden.

Wat de tijdsafbakening betreft stonden we voor veelvuldig in de historiografie aan de orde gestelde problemen. Toch hebben we ons voor zowel begin-als eindterm min of meer gehouden aan de

periode van het Warschause colloquium: + 1680 tot ± 1830. De terminus a quo lag voor de hand. Internationaal gezien is immers de tijd waarin 'la crise de la conscience européenne' zich in een sfeer van 'pré-Aufklarung' manifesteerde, als een passend beginpunt beschouwd 17 . Daar komt bij dat, zoals in mijn eigen colloquiumbijdrage is uiteengezet, er in ons land een zekere continuïteit heeft bestaan tussen de vroomheid van de late 17e eeuw en die van rond 1800, het hoogtepunt van de autochtone confrontatie tussen Verlichting en katholiek geloof. Overigens mocht verwacht worden dat pas vanaf ongeveer 1780, toen — mede onder invloed van de patriottenbeweging — een deel van de katholieke burgerij in het nationale leven van zich deed spreken, de historische bronnen van betekenis zouden worden. De terminus ad quem leverde meer problemen op. Het internationaal aanvaarde jaartal 1830 was, naar Plongerons eigen bekentenis vooral aan de situatie in Frankrijk ontleend. Toch vormt het ook voor Noord-Nederland een verdedigbare cesuur. Het fiasco van de pogingen van de burgelijke overheid (koning Willem I) om, in samenwerking met enige verlichte katholieken, één verlichte katholieke kerk voor Zuid en Noord in het leven te roepen, werd door de Belgische afscheiding bezegeld. Dat neemt niet weg dat de discussie tussen enkele 'verlichten' en de 'ultramontanen' nog enige tijd bleef doorgaan. Vandaar dat, ook al zou de nadruk komen te liggen op de periode vóór 1830, in beginsel het midden van de 19e eeuw als eindterm werd gesteld.

HET 'WERKBOEK' ALS HEURISTISCHE HANDLEIDING

'Werkboek' is de pretentieloos bedoelde titel van het rapport dat de neerslag van het projectonderzoek vormt. In deel I wordt in afzonderlijke hoofdstukken over elk van de zeven gekozen onderzoeksterreinen verslag uitgebracht van de bevindingen. Daarin staan beredeneerde verwijzingen naar relevante binnen-en buitenlandse literatuur, een samenvatting van wat op basis van her en der verspreide gegevens reeds bekend is, rapportages over naspeuringen in bibliotheken en archieven, opgaven van niet bezochte vindplaatsen, voorlopige indrukken van de waarde van het materiaal voor het onderzoeksthema en suggesties voor verdere nasporingen. Deel II bevat de bijlagen, grotendeels bestaand uit kwantitatieve gegevens en titels van gedrukte bronnen. Men vindt daarin een alfabetische lijst

van meer dan 350 titels aan bronnen en literatuur waarnaar in de tekst van deel I verwezen is alsmede van bronnen, boeken, tijdschriftartikelen en inventarissen voor zover die niet reeds in de bijlagen zijn opgenomen. Ten slotte is er een bijlage waarin de opbouw staat aangegeven van een uitgebreid bronnen-en literatuurfichier, dat belangstellenden kunnen raadplegen bij de vakgroep Geschiedenis van kerk en theologie aan de Tilburgse Faculteit.

Alles bijeen is er een apparaat tot stand gebracht dat onderzoekers rond het betrokken thema of naar deelthematieken, maar ook hen die zich op aanverwante terreinen bewegen, van dienst wil zijn bij hun speurtochten naar hulpmiddelen en materiaal. Tevens wil het de gebruikers attenderen op probleemstellingen en perspectieven.

Hieronder volgt van elk hoofdstuk een korte, samenvattende indruk.

Het onderzoek rond de katholieke tijdschriften bleek in de eerste plaats van belang voor het onderkennen van de verschillende stromingen binnen het vroeg-19e-eeuwse katholicisme. Hun zogenaamde 'Mengelwerk', goeddeels vertaalde en hier en daar aangepaste opstellen over onderwerpen en figuren op kerkelijk, godsdienstig en zedelijk terrein, geeft een goede indruk van de wijze waarop katholiek Nederland worstelde met de verlichte 'tijdgeest' (verzamelnaam voor alles wat als bedreiging van geloof en kerk werd ervaren). Het anti-verlichte element overheerst, ook in de tijdschriften die zich door toonzetting, belangstellingssfeer en redeneertrant onderscheidden van de uitgaven die de felle ultramontaanse convertiet J.G. le Sage ten Broek het licht deed zien. Jansenisme en Verlichting worden niet of nauwelijks met elkaar in verband gebracht, protestantisme en Verlichting des te meer. Het lijkt vruchtbaar het onderzoek mede op deze thematiek toe te spitsen. Daarnaast verschaffen de tijdschriften door hun accentverschillen bij boekbesprekingen en het geven van kerkelijke berichten inlichtingen over concentratiepunten en geografische verbindingslijnen van het redactionele werk. De redacteuren en medewerkers blijken zich soms maar weinig bewust te zijn geweest van de ontwikkelingen die veel geciteerde sleutelfiguren als de bekende abbé De Lamennais of de invloedrijke Zuidduitse theoloog J.M. Sailer hebben doorgemaakt. Over het algemeen getuigen de tijdschriften van een pragmatisch eclecticisme.

Ten bate van het hoofdstuk over de katholieke pamfletten zijn de catalogi van de Koninklijke Bibliotheek (Knuttel) en de Universiteit van Amsterdam doorgewerkt voor de jaren 1760-1850. Ze zijn vergeleken met contemporaine naamlijsten zoals bijvoorbeeld die van Saakes en De Visser. Enerzijds behelst de Knuttel-catalogus uitgaven die alleen vanwege hun beperkte omvang, hun brochurekarakter, zijn opgenomen, maar die geen strijdschriften waren doch bijvoorbeeld preken; daartegenover staan in de Amsterdamse bibliografieën pamfletten als boeken opgegeven vanwege hun grotere omvang, zodat het zaak is de criteria opnieuw te bezien. Van een aantal pamfletten-en brochureverzamelingen elders in den lande wordt in dit hoofdstuk een korte beschrijving gegeven. Bij een eerste bestudering viel op dat begrippen als nut, verdraagzaamheid, geluk, opperwezen, natuur, rede, plicht, leerrede, geweten en stichting langzamerhand ook tot het gewone taalgebruik van katholieken zijn gaan behoren, hetgeen een indicatie is voor op zijn minst impliciete invloed van de Verlichting. Ook bestaat de indruk dat er een verschuiving heeft plaats gevonden in de wijze waarop de tijdgeest werd veroordeeld. Geschiedde dit aanvankelijk met de Schrift als uitgangspunt, allengs becommentarieerde men de eigen situatie met behulp van bijbelse beelden. Het anti-verlichte denken komt, vooral onder invloed van Le Sage ten Broek, steeds meer tot uiting in het bestrijden van het als verlicht gedoodverfde protestantisme.

Uit verkenningen rond de groot-seminaries is gebleken dat hun archieven en de eraan te koppelen gedrukte bronnen een goede bijdrage kunnen leveren voor het algemene onderzoeksthema.

Voor de probleemstelling en ter vergelijking met de aard en inhoud van het onderwijs elders staat een uitgebreide Duitse en Belgische literatuur ter beschikking en ook een enkel Engels werk. De Franse literatuur heeft zich weliswaar — met uitzondering van Plongeron — niet direct met Verlichtingsinvloeden beziggehouden, maar omtrent de ontwikkeling in en de verschillen tussen de priesteropleidingsinstituten verschaft zij belangwekkende gegevens. Verschillende reeksen bronnen zijn aanwezig om de inhoud van de theologiebeoefening te analyseren: studieprogramma's, notities die professoren ten behoeve van hun lessen maakten (traktaten) en aantekeningen van studenten (dictaten), examenvragen, lijsten van gebruikte handboeken en inventarissen van de eigen seminariebibliotheek. Na te gaan is welke plaats bepaalde filosofische

stromingen in de diverse opleidingen innamen; verder hoe exegese, canoniek recht, pastoraaltheologie, theologie-en kerkgeschiedenis langzaam binnendrongen, hetgeen ongetwijfeld aan verlichte invloeden moet worden toegeschreven. Dat een, tot verdachtmaking toe, voor verlicht aangezien seminarie als dat van 's-Heerenberg niettemin op apologetische manier moderne tijdsverschijnselen te lijf ging, blijkt uit een in het Rijksarchief te Utrecht bewaarde beschrijving van het leerprogramma. Het peil van de opleidingen was verschillend; na een eerste inventarisatie lijkt het dat het Bredase Hoeven en het oud-katholieke seminarie te Amersfoort respectievelijk onder en boven aan de wetenschappelijke ladder hebben gestaan.

Ook voor de bestudering van katholieke (priester) bibliotheken bestaat er methodisch Voorbeeldige' buitenlandse literatuur, vooral uit Frankrijk afkomstig. Bovendien zijn beschrijvingen van Nederlandse bibliotheken op gang gekomen. Statie-of parochie-inventarissen, gegevens over de oude bestanddelen van de huidige theologische-hogeschoolbibliotheken, oude veilingcatalogi, visitatieverslagen, testamenten van priesters en inventarissen van hun bezittingen — van dit alles wordt in het desbetreffende vierde hoofdstuk verslag uitgebracht. Vooral een vergelijking tussen rooms-katholieke en oud-katholieke bibliotheken lijkt mogelijk en vruchtbaar te zijn. Een goudmijn bleek de collectie van veilingcatalogi die in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam wordt bewaard. Daaronder bevinden zich bibliotheekcatalogi van verlichte priesters als Imme en J.M. Schrant (+1866). Hun boekenbezit bevatte slechts een kwart aan religieuze literatuur, terwijl het grootste gedeelte van hun buitenlandse werken van Franse origine was. Hoe interessant, beloftevol en perspectiefrijk de tot nu toe verkregen bijzonderheden ook zijn, er zal nog heel wat moeizaam speurwerk moeten worden verricht om een genuanceerd totaalbeeld te verwerven. Een van de moeilijkste problemen daarbij is natuurlijk de representativiteitsgraad van het min of meer toevallig bewaard gebleven materiaal.

Dat was ook de grootste moeilijkheid die Clemens te overwinnen had bij zijn promotieonderzoek naar de Nederlandstalige katholieke kerkboeken uit de periode 1680-1840. Voor de mate van inwerking van de religieuze Verlichting op de katholieke kerkgangers ormde kennisname van de inhoud der opgespoorde gebedenboeken nog maar één aspect van het te verrichten werk. Het staat wel

vast dat verlichte én anti-verlichte schrijvers en uitgevers deze religieuze werkjes bij uitstek geschikt achtten om het volk te bereiken en te beïnvloeden. Toch zegt dit gegeven meer over het beoogde dan over het feitelijke effect. Met behulp van drukkersarchieven, uitgeverscatalogi, winkelinventarissen, lopende bibliografieën en recensierubrieken in de tijdschriften heeft Clemens een kerkboekeninventaris kunnen opstellen die als uitvoerige bijlage bij zijn dissertatie zal verschijnen. Ter vaststelling van de feitelijke relatie tussen de Verlichting en het Nederlandse katholicisme zal deze reconstructie van het uitgebreide, voor een belangrijk deel verloren gegane assortiment en van de (uit het uiteenlopende aantal herdrukken blijkende) appreciatie ervan door de gelovigen een onmisbaar instrument zijn. Zo kon — voorlopig in beginsel — worden vastgesteld dat de laat-18e-eeuwse ontvankelijkheid voor verlichte invloeden te maken heeft gehad met het weer opleven van een jansenistische traditie, die tengevolge van het oud-katholieke schisma van 1723 was teruggedrongen. Verder moet — gezien de vele vertalingen uit het Duits — de doorwerking van de katholieke Aufklarung in Duitsland én van haar fervente bestrijders aldaar, groter zijn geweest dan wel is aangenomen.

Catechismussen zijn evenals kerkboeken een geschikt middel om de verspreiding van verlicht gekleurd gedachtengoed onder het gelovige volk te achterhalen. De Franse en Duitse literatuur heeft ons geattendeerd op de typisch verlichte aspecten van catechismussen die sinds de vroege 18e eeuw tot in de 19e eeuw zijn verschenen.

Er bestond een verlangen om alle klassen van de maatschappij — groot en klein, rijk en arm — te instrueren in het geloof. Opvallend is verder de aandacht voor methodiek en presentatie en de intentie om bijgelovige opvattingen en praktijken tegen te gaan. Leerstellige en derhalve meer omstreden consequenties had de volgorde in de te behandelen leerstof: de geboden van God en zijn kerk kregen een plaats vóór de sacramenten. Deze laatste kwamen daardoor in functie te staan van de rationalistisch-moralistische verheffing van het volk. In Nederland is, met als concentratiepunt Amsterdam, sedert het eind van de 18e eeuw zowel een nieuw aanbod van autochtone producten te signaleren als een snel toenemende verspreiding van vertaalde Duitse catechismussen. Het ziet er naar uit dat de in het buitenland ontwikkelde criteria ook voor ons land goede diensten kunnen bewijzen, al zal het niet eenvoudig zijn om

bijvoorbeeld de bekende en blijkbaar ook hier invloedrijke catechismus van de Munsterse pedagoog B. Overberg in verlichtingsperspectief te plaatsen. Bestudering van catechetische elementen in theologische handboeken en apologetische werken alsmede in de seminarieopleidingen is noodzakelijk om aard en omvang van een verlichte catechese te kunnen aantonen.

Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de broederschappen. Wellicht doet dit op het eerste gezicht wat vreemd aan. Waren ze niet een erkend mikpunt van verlichters en neologen met hun afkeer van heiligenverering, devotionele praktijken, bedevaarten en andere bijzondere godsdienstoefeningen? Toch zijn er aanwijzingen dat in ons land, evenals in Duitsland, deze specimina van de sinds enige tijd ijverig bestudeerde volksreligiositeit deel hebben uitgemaakt van de wisselwerking tussen 'Hochreligion' en 'Volksreligion' 18 . Zo kunnen de in niet geringe getale opgerichte broederschappen van de vroege 19e eeuw gezien worden in het kader van pogingen om hardnekkig voortlevende volksdevoties binnen bepaalde grenzen en op aangepaste wijze (weer) te gaan begunstigen. Verlichte zieleherders in Duitsland — Sailer is er een sprekend voorbeeld van — zijn er bij hun streven om het broederschapsleven in te passen in het moralistische opvoedingspatroon, bewust vanuit gegaan dat alle gelovigen eigenlijk één broederschap moesten vormen: 'die Bruderschaft in Gott unter allen Menschen'. Wanneer we dan in een in 1818 verschenen tijdschriftaflevering lezen dat broederschappen dienen om allerlei goede werken te beoefenen met als algemeen doel de 'broederlijke Liefde, vrede en eendragt onder de Christenen', dan lijkt het zinvol om nader onderzoek te verrichten naar de praktijk. Ofschoon er heel wat broederschapsarchieven bewaard blijken te zijn, is het niet eenvoudig de representativiteit van de archivalia vast te stellen en de systematische verwerking ervan tot stand te brengen. Uit de desbetreffende passages van het onderzoeksrapport kan de lezer afleiden dat die verwerking meer tot kwantitatieve dan tot kwalitatieve constateringen zal leiden. Voor onderzoekster Droes school een bijzondere aantrekkelijkheid in de omstandigheid dat, hoewel de naam dit niet doet vermoeden, broederschappen ook 'zusters' onder haar leden telden.

VOORLOPIGE CONCLUSIES

Op gevaar af te vroeg tot beweringen te zijn gekomen die achteraf dan ook niet houdbaar zijn, waag ik het enige voorlopige conclusies te trekken inzake het onderzoeksthema. Ze zijn gebasserd op hetgeen door de onderzoekers in het 'werkboek' naar voren is gebracht en op enkele steekproeven in het door hen beschreven materiaal.

I. Anders dan binnen sommige protestantse kringen het geval was, maakt het door de Verlichting beïnvloede gedachtengoed bij katholieken niet de indruk te lijden onder een spanning tussen rede en openbaring. De rationele fundering van de geloofsakt, gezien als consequentie van Paulus' rationale obsequium (Romeinenbrief XII, 1) en door de katholieke theologie steeds hooggehouden, is ook binnen de Nederlandse religieuze literatuur in haar verschillende stadia een vanzelfsprekendheid geweest. Zij is het gemeenschappelijk substraat van respectievelijk de contrareformatorische, jansenistische, verlichte, romantisch-idealistische (invloed van Duitsland) en traditionalistische (invloed van Frankrijk) spiritualiteit.

Anderzijds was de ruimte waarbinnen de rationalistische opvattingen het katholieke denken — zonder, naar algemeen gevoelen, tot heterodoxie te leiden — konden beïnvloeden, beperkter dan binnen het protestantisme. Voor hen die weten wat er een jaar of twintig geleden onder de vlag van de 'tweed e Aufklarung' ook door katholieken aan nieuwe inzichten ten beste is gegeven, zullen bij nadere bestudering de objecten van ons project opmerkelijk trouw blijken te zijn aan een eeuwenoude katholieke traditie.

II. Op zijn minst in de beleving van de verlichte tijdgenoten zelf was er van een verschuiving van de aandacht voor God naar die voor de mens geen sprake: de van geloofskennis vervulde en van zedelijke ijver blakende gelovige was degene die Gods grootheid en wijsheid als vanzelf het best tot hun recht liet komen. Ook voelen de betrokkenen geen spanning tussen verlicht-humanitaire ideaen, mits gespeend van antikerkelijke en antichristelijke rancunes, en de katholieke zedenleer. Niet spanning maar harmonie, geen dualisme maar ordening en eenheid, geen angstaanjagende opvattingen maar een groot vertrouwen zijn kenmerkend voor de verlichte leidslieden van het in bijbels-moralistische geest op te voeden kerkvolk. Rigorisme en moralisme lagen in eikaars verlengde; zondebesef en de vreze des Heren, wel degelijk aanwezig, stonden

aansporingen tot een driftig werken aan de verbetering van mens en maatschappij niet in de weg. In dit verband valt het te betreuren dat het de onderzoekers aan tijd heeft ontbroken om meer dan slechts aan de buitenkant — en dan nog maar ten dele — kennis te nemen van hetgeen in oud-katholieke kring te bestuderen is.

III. In het bijzonder uit de hoofdstukken over de tijdschriften en de broederschappen is het duidelijk geworden dat Plongerons waarschuwing tegen etikettering ook voor de Nederlandse verhoudingen hout snijdt. Herhaaldelijk zijn we gestuit op geschriften, artikelen, boekbesprekingen en andere gegevens, die moeilijk in te passen zijn in het ideaaltypische ontwerp van zelfs maar een zwak-verlicht-katholiek-zijn en waaraan een tijdschrift, een auteur of een initiatiefnemer van religieuze activiteiten op grond van tot nu toe bekende feiten verwacht mocht worden te voldoen. Weliswaar staat dit ook in verband met een proces, dat in de Duitse literatuur met termen als 'Überwindung der Aufklarung', 'Von der Aufklarung zur Romantik' en 'Zwischen Aufklarung und Restauration' is gekarakteriseerd en dat in Sailer zijn voorbeeldige belichaming zou hebben gevonden. Maar ook een dergelijk dynamisch model blijkt te leiden tot generaliseringen, waarmee de pluriforme werkelijkheid niet adequaat kan worden weergegeven. Menigeen heeft in een tijd van revolutionaire ontwikkelingen, hoe getemperd die in katholiek Nederland ook werden verwerkt, dikwijls minder consistent gereageerd dan de historicus terwille van de zo begeerde greep op het verleden zou wensen.

Het geheel overziend meen ik te mogen vaststellen dat, ondanks alle leemten, onafheden, vraagtekens en betwistbare beweringen, een handzaam apparaat voor verder onderzoek tot stand is gekomen. Reeds tijdens de projectwerkzaamheden hebben verschillende studenten van zowel binnen als buiten de Theologische Faculteit Tilburg er hun voordeel mee gedaan. Het vertrouwen is gewettigd dat met deze bescheiden publikatie van initiërende aard een stimulerende bijdrage is geleverd aan het systematisch onderzoek naar de nu eenmaal beperkte betekenis van de Verlichting voor katholiek Nederland.


1. F. Dröes, S. Verschuuren, J.A. Bornewasser, Th. Clemens, Katholiek Nederland en de Verlichting, Een werkboek, Tilburg 1987. In eigen beheer uitgegeven door de Theologische Faculteit Tilburg en aldaar bij de vakgroep Geschiedenis van kerk en theologie (postbus 90153, 5000 LE) tegen beperkte vergoeding te verkrijgen.

2. F. Sassen, Johan Lulofs (1711-1768) en de Reformatorische Verlichting in de Nederlanden, Amsterdam 1965; F. Sassen, 'Desiderata voor de beschrijving van de wijsbegeerte in Nederland gedurende de 18e eeuw', in: Documentatieblad Werkgroep 18e Eeuw, nr. 14(1972) 4-22.

3. R. Reichardt, 'Zu einer Sozialgeschichte der französischen Aufklarung', in: Francia, 5(1977) 231-249.

4. M. Csaky, 'Déchristianisation? Eine begriffsgeschichtliche Untersuchung', in: F. Engel-Janosi e.a. (red.), Formen der europaischen Aufklarung, München 1976, 13-19.

5. J.C. de Bruïne, Herman Venema. Een Nederlandse theoloog in de tijd der Verlichting, Franeker 1973.

6. P.J. Buijnsters, 'Les Lumières hollandaises', in: Studies on Voltaire and the Eighteenth Century, nr. 87(1972) 197-205; H. Bots en J. de Vet, 'Les Provinces-Unies et les Lumières', in: Dix-Huitième Siècle, 10(1978) 101- 122.

7. W.W. Mijnhardt, 'De Nederlandse Verlichting: een terreinverkenning', in: Figuren en figuraties, Groningen 1979, 1-25. Zie ook: W.W. Mijnhardt, 'De Nederlandse Verlichting in Europees perspectief', in: Theoretische Geschiedenis, 10(1983) 335-347.

8. J. van den Berg, 'Orthodoxy, rationalism and the world in eighteenthcentury Holland', in: D. Baker (red.), Sanctity and Secularity: the Church and the World, Oxford 1973, 173-192. Zie ook: J. van den Berg, 'Eighteenth century Dutch translations of the works of some British latitudinarian and enlightened theologians', in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, Nieuwe Serie, 59(1979) 194-212.

9. H.H. Zwager, Nederland en de Verlichting, Bussum 1972; 2e dr. Haarlem 1980.

10. K. Scholder, 'Grundzüge der theologischen Aufklarung in Deutschland', in: Geist und Geschichte der Reformation. Festgabe Hanns Rückert zum 65. Geburtstag, Berlijn 1966, 460-486.

11. L.J. Rogier, 'Een stem der katholieke verlichting', in: idem, Terugblik en uitzicht, I, Hilversum-Antwerpen 1964, 215-245.

12. B. Plongeron, 'Recherches sur l"Aufklèirung" catholique en Europe occidentale (1770-1830)', in: Revue d'Histoire moderne et contemporaine, 16(1969) 555-605. Zie verder: B. Plongeron, 'Was ist katholische Aufklarung? ', in: Katholische Aufklarung und. Josephinismus, München 1979, 11-56.

13. J.A. Bornewasser, 'Die Aufklarung und die Katholiken in den Nördlichen Niederlanden 1780-1830', in: Archief voor de Geschiedenis vande Katholieke Kerk in Nederland, 21(1979) 304-318.

14. Th. Clemens, 'De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en de winnaar van haar eerste prijsvraag', in: W.W. Mijnhardt en A.J. Wichers (red.), Om het algemeen volksgeluk, Edam 1984, 221-230; Th. Clemens, 'De uitgavegeschiedenis van het kerkboek de "Christelyke onderwysingen en gebeden" en de implicaties ervan voor de geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden (1685-1894)', in: Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland, 27(1985) 215-253.

15. Zie in dit verband: J.W. Buisman, 'Secularisering en maatschappij in Nederland in de tweede helft van de achttiende eeuw', in: W.A. Arts en J.K.M. Gevers (red.), Rede, sentiment en ervaring, Deventer 1983, 36-50; A.A. de Bruin, Het ontstaan van de schoolstrijd, Amsterdam 1985.

16. G. Biart, 'Lesegesellschaften im Dienst der Gegenaufklarung. Ein belgisches Beispiel', in: O. Dann (red.), Lesegesellschaften und bürgerliche Emanzipation. Ein europaischer Vergleich, München 1981, 143-158.

17. Dix-Huitième Siècle, 14(1982). Numéro spécial: Au tournant des Lumières: 1780-1820.

18. W. Schnieder (red.), Volksreligiositat in der modernen Sozialgeschichte, Göttingen 1986.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1987

DNK | 83 Pagina's

KATHOLIEK NEDERLAND EN DE VERLICHTING TER INTRODUCTIE VAN EEN 'WERKBOEK' 1

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1987

DNK | 83 Pagina's