GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

VAN HERDER TOT KONING HET BEELD VAN DE PAUS BIJ DE NEDERLANDSE KATHOLIEKEN IN DE NEGENTIENDE EEUW 1

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het pausschap leek tegen het einde van de achttiende eeuw, uitgehold door de golven van de Verlichting en gebroken onder het geweld van de Franse revolutie, zijn einde nabij. Pius VI overleed in 1799 in Franse gevangenschap te Valence; het Directoire noemde hem 'de laatste paus'. Dat bleek voorbarig, maar zijn opvolger Pius VII, al werd hij soms spottend diens 'hofkapelaan' genoemd, raakte met de Eerste Consul en keizer Napoleon heftig in conflict en zat uiteindelijk in 1813 gevangen in Versailles, terwijl de voornaamste leden van het college van kardinalen en de hoogste curieprelaten uit Rome verbannen waren. Maar het was juist het 'martelaarschap' en 'belijderschap' van deze beide pausen dat de basis legde voor een stormachtige groei in religieuze en morele betekenis van het pausschap in de negentiende eeuw. Hun lot symboliseerde op Europees niveau het lijden en de gruwelen van meer dan twintig jaar oorlog en verwarring en legde een directe emotionele band tussen de opperherder en zijn kudde, ook de 'gewone gelovigen'. 2 Deze spontane stroom van sympathie en verering die zijn bedding vond in de beweging van het ultramontanisme, was het dragende element van de kerkelijke centralisatiepolitiek die de Romeinse curie in de loop van de vorige eeuw voerde en die op het Vaticaans Concilie in 1870 haar hoogtepunt bereikte. In de loop van dit proces onderging het beeld van de paus een geleidelijke, maar sterke verandering in betekenis en karakter, waarin zich veranderingen op theologisch, kerkelijk en wereldbeschouwelijk vlak weerspiegelden. Dat die ontwikkeling in het pausbeeld ook in Nederland plaatsvond, wordt in elk geval duidelijk in de iconografie. 3 In deze bijdrage wil ik nagaan op welke manier die verandering in Nederland plaatsvond, hoe diep zij ging en welke krachten en tegenkrachten er aan het werk waren.

Een commissie, door Lodewijk Napoleon in 1809 ingesteld om te adviseren over de organisatie van de rooms-katholieke eredienst in het koninkrijk Holland, wendde zich spoedig na haar oprichting tot de koning om hem mee te delen dat zij zich in geen geval zou bezighouden met zaken die aan het kerkelijk gezag waren voorbehouden. Dit gezag beschreef zij in haar adres als (ik vertaal uit het Frans):

toevertrouwd aan de Apostelen en, in hun persoon, aan hun opvolgers de bisschoppen, die er een eer in stellen als hun leider te erkennen de Prins der Apostelen en de Pausen, die de zetel van Petrus, de eerste van de katholieke kerk, hebben bezet en in legitieme opvolging zullen bezetten. 4

Uit deze formulering spreekt nog duidelijk een achttiende-eeuwse, verlicht-katholieke opvatting, die de nadruk legt op het ambt en de apostolische successie der bisschoppen. Toch is het pausschap al meer dan het 'ere-primaat', het zuiver morele leiderschap dat ook koning Willem I nog wel aansprak. 5

In 1816, tien jaar na zijn bekering tot het katholicisme, publiceerde de Naaldwijkse notaris Le Sage ten Broek een boekje getiteld De voortreflijkheid van de leer der Roomsch-katholijke Kerk. Hierin kwam, uiteraard, ook het pausschap ter sprake, waarvan de schrijver de betekenis sterk benadrukte. Zich rechtstreeks richtend tot de regerende paus Pius VII vatte hij zijn visie zó samen:

Ja, waardige Pius, nog voeren uwe gewijde handen den door Jezus aan Petrus toevertrouwden Herderstaf en Sleutels zijner Kerk. Gij zijt de algemeene Vader der geloovigen. Gij zijt de Herder, die door de deur ingegaan is, alle de schapen en lammeren des Grooten Herders hooren uwe stem, kennen dezelve en volgen u. Gij zijt de band die de geloovigen vereenigt. 6

Opvallend rustig van toon is deze ontboezeming van een man die be-

kendheid kreeg als een der felste katholieke polemisten uit de eerste helft van de vorige eeuw.

Een vooraanstaand polemist van rond 1870 liet heel andere geluiden horen. Bij Herman Schaepman, priester, dichter, doctor romanus, was de pauselijke vader en herder, symbool van de eenheid van gezin en kudde, tot een koninklijke gebieder geworden, meer en meer aan het aardse vlak ontstegen, die alleen nog onderdanen en vijanden scheen te kennen. In 1871 kwam Schaepman haast adem te kort bij zijn pogingen om de paus steeds hoger te verheffen. De menselijke gestalte die Le Sage's woorden oproepen, werd vervangen door een halfgod die de horizon vulde, geschetst in een beeldentaal die doet denken aan de Christus Pantokrator van de byzantijnse mozaïeken. In zijn Pius-cantate dichtte hij op Pius IX:

Wat zijt gij groot, gij koning van den tijd! Waar alles valt, waar volkeren verzinken, Daar blijft uw naam in vollen luister blinken, Wijl gij alleen, alleen onsterflijk zijt.

En even verder:

Des kruises glorie omvonkelt O Koning, Uw doornenhoed, In vlekkeloos stralenden luister, gewonnen door het bloed... 7

En zullen alle gelovigen die uit volle borst aan het einde van een plechtige dienst de hymne 'Aan U, o Koning der eeuwen' aanhieven - zoals dat nog tot in de jaren zestig van deze eeuw gebruikelijk was - hebben geweten dat dit gezang een deel van Schaepmans cantate was en dat niet Christus, maar de paus die koning was?

Bij het overlijden van Pio Nono zei Schaepman in een preek te Utrecht, in aanwezigheid van de aartsbisschop:

Als de nieuwe Adam is hij ... de Koning en de Wijze, die de namen spreekt van het wezen der dingen en de geheimen der waarheid openbaart. (...) Van God heeft hij alles: de majesteit die zijn voorhoofd doet stralen, de onfeilbare wijsheid die van zijne lippen stroomt; de kracht die zijn zegen vruchtbaar maakt en zijn vloek doodend; van God heeft hij met den naam der rots de vastheid, de

onaantastbaarheid en de onvergankelijkheid, de drie eindige vormen der eindelooze eeuwigheid ontvangen. 8

Merkwaardig is de versluierende dubbelzinnigheid die over deze en andere uitspraken ligt. De identificatie tussen Christus en zijn plaatsbekleder vindt niet plaats, maar lijkt nooit ver weg. De 'nieuwe Adam' is natuurlijk Christus, en de paus heet bij Schaepman eerst dan ook 'de plaatsbekleeder van de nieuwe Adam'. Maar hoe gemakkelijk zal de toehoorder het 'als de nieuwe Adam' niet hebben misverstaan? Is het verbazingwekkend dat in deze jaren een portret van Pius IX op het altaar werd aangetroffen? 9

De barokke manier van uitdrukken mag Schaepman typeren, in de kernwijkt deze toon niet af van wat in Nederland gangbaar was geworden bij het spreken over de paus. Bij het aantreden van paus Leo XIII zien we aartsbisschop en bisschoppen van de Utrechtse kerkprovincie in een aanhankelijkheidsbetuiging in het stof buigen voor de 'plaatsbekleder van onze zaligmaker Jezus Christus op aarde'. Mede namens clerus en gelovigen verklaren zij (ik vertaal uit het Latijn):

U huldigen wij als aangesteld door God tot heer van Zijn Huis en koning van al zijn bezittingen; U erkennen en eren wij als sleutelbewaarder des Hemels, als herder van de kudde des Heren, als bron des geloofs, als grondslag der goede zeden en der gewijde wetenschap. Aan U behoort onze geest, aan U onze wil, aan U al ons bezit. 10

Zo drukte men zich niet alleen in Nederland uit. Elders in Europa kon de pausverering rond 1870 nog idolater trekken aannemen en werd gesproken over de 'plaatsvervangende God van de menschheid' of 'de voortzetting van het Vleeschgeworden Woord'. 11 Hier wordt de overwin-

ning zichtbaar van het felle ultramontanisme: een compromisloze reactie tegen het liberale nationalisme en de seculariseringstendens van de negentiende eeuw. Zoals bijvoorbeeld blijkt uit de bekende encycliek Mirari vos (1832) was de Heilige Stoel in het tweede kwart van de eeuw al niet zuinig met het veroordelen van de tijdgeest. Maar vooral sinds 1848, het jaar waarin Pius IX als souverein er hardhandig mee in botsing was gekomen, ging de Romeinse curie een actiever maar vooral concreter beleid voeren, dat de wereldkerk hechter aan de Heilige Stoel moest binden en over de richting van de bevelslijnen geen misverstand zou laten bestaan. Zij werd daarbij krachtig gesteund door de orde der Jezuieten, die samen met de pauselijke nuntii en te Rome opgeleide priesters int vele landen van Europa de curiale 'stoottroepen' vormden. De beeldvorming rond de paus maakte van die campagne een integrerend deel uit. 12

Vaak wordt aangenomen dat het Italiaanse Risorgimento en de Romeinse kwestie in dit proces een grote rol hebben gespeeld of er zelfs de oorzaak van zijn geweest; dat wil zeggen dat Pius IX als souverein van de Pauselijke Staat het volle gewicht van zijn ambt en het hele kerkelijke apparaat en leergezag heeft willen inschakelen bij de verdediging van zijn grondgebied. Onder meer L.J. Rogier suggereert dit in een opstel over de Romeinse kwestie 13 en citeert met instemming Gerard Brom, volgens wie het 'onbegraven lijk van de Pauselijke Staat' de kerkelijke atmosfeer in de tweede helft van de vorige eeuw heeft vergiftigd. Er is ook een omgekeerde verklaring denkbaar: dat de centraliserende krachten binnen kerk en curie juist dankbaar gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden tot beïnvloeding van de katholieke opinie die de Romeinse kwestie bood, door het 'martelaarschap' van Pius IX uit te buiten. Een dergelijke verklaring, die bijvoorbeeld ten grondslag schijnt te liggen aan het werk van A.B. Hasler over Pius IX en het eerste Vaticaans Concilie 14 lijkt niet vrij van cynisme. Beide interpretaties doen in hun eenzijdigheid weinig recht aan de dynamiek van het pontificaat van Pius IX, dat volgens Giacomo Martina, zijn meest recente biograaf, slechts kan worden begrepen door rekening te houden met de volle dialectiek tussen periferie en centrum. 15

Wie de ontwikkeling in het pausbeeld in Nederland tegen deze achtergrond tracht te verklaren, wordt al snel met een aantal vragen geconfronteerd, die zich vooral toespitsen op de pontificaten van Pius IX en Leo XIII. Is er sprake van een autonome ontwikkeling, of wordt er gereageerd op impulsen uit Rome? Is de aanhang voor het curiale centralisme unaniem, op dogmatisch, ideologisch én politiek niveau? Zijn er duidelijke groepen aan te wijzen die het voortouw nemen? En tenslotte de klassieke vraag: cui bono? Welke groepen trachten op hun beurt de pausfiguur te 'instrumentaliseren' voor eigen doeleinden?

Wie ach baseert op de oudere katholieke historiografie en de gedrukte bronnen, zou op al deze vragen eenvoudige, soms verontwaardigde antwoorden kunnen geven. Maar onder de oppervlakte is minder duidelijkheid en eenduidigheid te vinden.

Dat blijkt al meteen bij een poging de eerst gestelde vraag te beantwoorden. De veranderingen in het beeld van de paus als geestelijk leider van de wereldkerk zijn in Nederland op dogmatisch en tot op grote hoogte ook op ideologisch niveau autonoom tot stand gekomen. Op deze terreinen waren de Nederlandse katholieken en hun kerkelijke leiders in de negentiende eeuw zonder meer bereid roomser dan de paus te zijn: zijn leerstellig primaat was hier al lange tijd als een geloofswaarheid beleden. 16

De traditionele liefde van de Nederlandse katholieken voor de H. Stoel en de paus, alleszins verklaarbaar uit de positie van het katholicisme tijdens de Republiek, wordt door de vertegenwoordigers van de curie in Nederland van het begin tot het einde van de vorige eeuw in alle toonaarden bezongen. De internuntius Vecchiotti, in 1856 teruggekeerd van een eerste rondreis, deelde staatssecretaris Antonelli mee dat de ontroering hem soms had belet te antwoorden op de aandoenlijke aanhankelijkheidsbetuigingen. 1 ' 7 Nu werd er in de vorige eeuw veel geweend, vooral op papier, maar ik ben toch geneigd deze mededeling niet helemaal overdrachtelijk op te vatten.

De bisschoppen aanvaardden bijvoorbeeld de belangrijke anti-liberale encycliek Quanta cura met de eraan gehechte Syllabus errorum (1864) zonder enige reserve. 'Petrus heeft door Pius gesproken; causa finita', schreef bisschop Wilmer van Haarlem aan de Propaganda. 18 Hun opvattingen over de pauselijke onfeilbaarheid kwamen al duidelijk naar voren uit de Acta' van de provinciale synode van 1865 en het dogma van 1870

was voor hen een bevestiging van al vaststaande denkbeelden. Zodra men het niveau van de doctrinaire en ideologische abstractie verlaat, verandert de zaak. In 1853 had de Nederlandse kerk een flinke eeuw direct Romeins bestuur achter de rug en dat smaakte niet naar meer. De aartspriesters en apostolisch vicarissen ('missiebisschoppen') uit de tijd vóór het herstel der hiërarchie stonden in Rome bekend als onhandelbare stijfkoppen. 19 Deze geest van onafhankelijkheid, gescherpt door vele jaren curiale bemoeizucht, bleef ook over de Nederlandse bisschoppen vaardig. De klachten over hun eigengereid optreden en gebrek aan ontzag voor de pauselijke vertegenwoordigers zijn even frekwent in de rapportage te Rome terug te vinden als de lofprijzingen voor hun pausliefde. Nog in 1901 merkte een Duitse prelaat te Rome op dat deze eigenaardige heren even rooms-katholiek als autocratisch waren en een Chinese muur om hun kerkprovincie hadden opgetrokken. 20

Dit blijkt - hoewel niet in het openbaar - ook soms in het standpunt over de Romeinse kwestie. Een intussen grondig afgebroken historische mythe is de monolithische steun die de wereldkerk de paus-martelaar Pio Nono zou hebben verleend tegen de Italiaanse agressie. Het is duidelijk geworden hoeveel katholieken: bisschoppen, priesters en leken, zich hebben verzet tegen de identificatie van de belangen van de kerk, de paus en zijn staat. Dat was ook in Nederland het geval, zelfs bij oprechte ultramontanen. Le Sage ten Broek schreef hierover al in 1840 een verontwaardigde brief aan de bekende Dominicaan Lacordaire, waarin hij pleitte voor een volstrekte scheiding tussen Kerk en Pauselijke Staat, tussen het 'hof van Rome' en de Romeinse curie. De aanleiding daarvoor lag in het optreden van de pauselijke zaakgelastigde Antonucci, die een door Le Sage aangezwengelde politieke campagne voor vrijheid van godsdienst en onderwijs in de kiem had gesmoord. Opheffing van de Vaticaanse diplomatieke dienst en rechtstreekse contacten tussen paus en lokale kerkelijke autoriteiten over kerkelijke zaken waren volgens Le Sage de voor de hand liggende oplossingen om te scheiden wat gescheiden moest blijven in de moderne maatschappij. 21

De Nederlandse bisschoppen bleken het in de praktijk met Le Sage hartgrondig eens te zijn. Zij hebben met grote hardnekkigheid juist deze

scheiding proberen door te voeren door de pauselijke internuntii zoveel mogelijk buiten hun zaken te houden en de kerkelijke contacten via de congregatie 'De Propaganda Fide' te monopoliseren, hoezeer hun dat ook op beschuldigingen van de kant van die diplomaten kwam te staan.

Uiteraard konden zij zich niet ontrekken aan het succes van de Romeinse mobiliseringscampagne - die verderop ter sprake komt - en zij hebben gehoorzaam meegehuild met de wolven in het legitimistische bos. Er is ook geen reden om aan te nemen dat zij het onrecht de paus aangedaan, niet oprecht betreurden, maar er zijn wel aanwijzingen dat zij de Romeinse kwestie minder strikt koppelden aan het belang van de kerk dan de curie wenselijk achtte; politieke risico's wilden ze er zeker niet voor nemen. Aartsbisschop Zwijsen moet zich daar in 1862 zeer negatief over hebben uitgelaten. Zijn collega Van Vree van Haarlem liet al twee jaar eerder doorschemeren dat de ondergang van de Pauselijke Staat wel eens het middel zou kunnen zijn waarvan God zich bediende om zijn kerk te verheffen, een opvatting die zijn Bredase collega Van Hooydonk deelde. 22 In de openbaarheid drong dit natuurlijk nauwelijks door. De herderlijke brieven en bisschoppelijke adressen aan de paus, verscheidene malen op uitdrukkelijk verzoek van de internuntii uitgevaardigd, 23 houden het officiële standpunt aan. Toch waren de bisschoppen na 1870 meer en meer geneigd het verdwijnen van de Pauselijke Staat als een voldongen feit te aanvaarden.

Voor een beter begrip van de positie van het Nederlands episcopaat moeten we ons de situatie tussen 1853 en 1860 voor ogen halen. Het herstel van de hiërarchie in 1853 had een storm van protest opgeroepen, die pas langzaam was gaan liggen. De bisschoppen was er veel aan gelegen een herhaling daarvan te vermijden. Zij hadden weinig behoefte aan bewegingen en manifestaties die het latente antipapisme weer konden doen oplaaien, maar veeleer aan rust om hun positie te consolideren, de geestelijkheid te disciplineren en een begin te maken met de opbouw van een kerkelijke struktuur die de basis zou moeten vormen voor een clericaal georiënteerde maatschappelijke organisatie van de Nederlandse katholieken. Was het nadrukkelijke opperpriesterschap van de paus hun daarbij als symbool tot steun, het steeds sterkere accent op diens directe leiderschap in de wereldkerk moest daaraan wel afbreuk doen. De

aanwezigheid van een pauselijk internuntius kon zelfs als een directe bedreiging worden ervaren, zodra die zich met het kerkelijk bestuur bemoeide of zelfs partij koos in conflicten.

Dat was in de praktijk goed merkbaar. Van het begin af werden de bisschoppen, vooral in de voormalige Hollandse Zending (de bisdommen Utrecht en Haarlem), geconfronteerd met tegenwerking van de kant van de regulieren (ordesgeestelijken) die traditioneel in groten getale in de zielzorg werkzaam waren. De regulieren werden bij hun acties op duidelijke wijze gesteund door de pauselijke vertegenwoordigers, 24 die langs die weg hoopten een vinger in de bestuurlijke pap te krijgen. Deze actie van de internuntii paste geheel in de strategie die moest leiden tot grotere invloed van het centrale apparaat op de kerkprovincies. Vooral de invloedrijke aartsbisschop Zwijsen werd zo op het verkeerde been gezet.

Toen de bisschoppen de slag gewonnen hadden door de Propaganda Fide en de Staatssecretarie tegen elkaar uit te spelen en de pauselijke diplomaten de facto te isoleren - de moeilijkheden in vrijwel alle bisdommen zouden overigens nog lang voortduren - raakte in 1859 de Romeinse kwestie in een acute fase. De steuncampagne die nu vanuit het Vaticaan werd opgezet mag dan misschien aanvankelijk wel de instemming van de bisschoppen hebben gehad, de wijze waarop zij werd uitgevoerd moest wel hun wantrouwen opwekken. Zij werd onder leiding van staatssecretaris Antonelli uitgevoerd door de pauselijke diplomatie. In Nederland vormde dat een welkome aanleiding voor de internuntii om hun eigen positie te verstevigen en de bisschoppen hun plaats te wijzen: zij werden er slechts bij betrokken om opdrachten uit te voeren en bevonden zich daarbij in de ongemakkelijke situatie dat een weigering maar al te gemakkelijk in hun nadeel kon worden uitgelegd.

De 'Paus-campagne' die tussen 1859 en 1871 werd gevoerd, mag in alle opzichten georkestreerd heten. Via circulaires werden de pauselijke diplomaten op het politieke en financiële vlak geïnstrueerd. Parallel daaraan liep op ideologisch en dogmatisch niveau een tweede campagne, onder direct pauselijk toezicht uitgevoerd door de Jezuieten, met name via het blad La Civilta Cattolica. 23

De strategie van Antonelli had vijf doelen: politieke steun te verwerven voor de Pauselijke Staat op regeringsniveau; gebruik van de katholieke pers om er de opvattingen van de H. Stoel mee uit te dragen; mobilisering van de katholieke publieke opinie; het aantrekken van gelden voor de financieel zeer noodlijdende staat en het pauselijke leger; en tenslotte het werven van vrijwilligers voor dat leger, de zouaven. Op vier van de vijf fronten werd de campagne in Nederland een groot succes. 26

Alleen het eerste doel: steun van de Nederlandse regering, mislukte volkomen. Via de normale diplomatieke contacten wisten de pauselijke vertegenwoordigers weinig meer te bereiken dan vage sympathiebetuigingen. De katholieken beschikten in de Kamer over te weinig effectieve invloed en pogingen om de bisschoppen druk op de regering te laten uitoefenen - zoals in 1871 bij het opheffen van de Nederlandse legatie bij de H. Stoel - stuitten op onwil.

Het gebruik van de katholieke pers in Nederland is stellig wel het best geslaagd. Uiteraard zijn niet alle artikelen waarin de paus op een of andere manier een rol speelde, direct in opdracht geplaatst, maar gegeven opdrachten werden werden stipt uitgevoerd, ook wanneer de redactie haar twijfels had. 2 " 7 Het proefschrift van Peijnenburg over de Tijdredacteur Judocus Smits biedt een uitstekende gelegenheid om een indruk te krijgen van de mate waarin het 'pauselijk nieuws' de katholieke kolommen vulde. In het tweede deel vermeldt hij namelijk de meer dan 7.000 hoofdartikelen die onder Smits' redacteurschap (1846-1872) in de Tijd verschenen. Een telling van de artikelen die blijkens titel of beschrijving betrekking hebben op de paus (als staatshoofd en religieus leider) en de Romeinse kwestie (in de breedste zin) levert een verrassend resultaat op (zie bijlage I bij dit artikel).

Tot 1859 komt het aantal artikelen per jaar niet boven de 20, met uitzondering van de jaren 1848-1850 (Romeinse Republiek en pauselijke ballingschap in Gaeta) met een top van 30, en 1853 (herstel van de hiërarchie in Nederland) met een van 50. Vanaf 1859 verviervoudigt het aantal artikelen, met toppen van 143 in 1860 en 128 in 1870. Tussen 1859 en 1871 verschijnen niet minder dan 1150 'pauselijke' hoofdartikelen, een jaarpercentage schommelend tussen de 20 en 30%.

Pas dit soort cijfers doet beseffen hoe ongelofelijk intensief de Neder-

landse katholiek in deze jaren met de paus geconfronteerd werd. De kranten mogen slechts de midden-en toplaag hebben bereikt, de katholieke opinie werd nog langs andere wegen bewerkt: met adressen aan paus en koning, preken, herderlijke brieven, gebedsacties in de kerken, novenen, prenten enzovoort. Vooral de adresbeweging van 1860 bereikte een ruime omvang. Zij was door internuntius Vecchiotti in gang gezet en werd krachtig gesteund door mensen als de te Rome opgeleide priester Bogaers, deken van Cuyk. Het is niet toevallig dat deze zaak slecht viel bij aartsbisschop Zwijsen, die Bogaers onder zijn tegenstanders rekende. 2 ® Dit alles werd in de schaduw gesteld door de grote adresbeweging van eind 1870, waarmee de Nederlandse katholieken bij de koning protesteerden tegen de inname van Rome. Bijna 400.000 handtekeningen werden verzameld (ter vergelijking: het rooms-katholieke adres tegen de lager onderwijs-wet van 1878 kreeg er 160.000) 29 Daarmee werd duidelijk gemaakt dat Pius IX voor de katholieken tot de hottest items behoorde. Intussen waren de politieke implicaties van deze beweging al van dien aard geworden, dat de bisschoppen een nieuwe adresbeweging, in 1871 bij het opheffen van de legatie door de internuntius op gang gebracht, in de kiem wisten te smoren. 30

Ook de omvang van de geldelijke steun voor de Paus (zie bijlage II) wekt verbazing. In 1849 werd bij een landelijke collecte ƒ 86.000 opgehaald, een soortgelijke actie in 1860 bracht ruim ƒ 200.000 op. Vanaf dat moment begint de geregelde inzameling via de St. Pieterspenning op gang te komen - opnieuw niet zonder wrijvingen met de bisschoppen. 31 Hierbij voegden zich de acties van De Tijd en andere kranten bij diverse gelegenheden. Het topjaar was 1866 met meer dan ƒ 300.000, terwijl een collecte bij het pauselijk jubileum in 1872 in één keer 250.000 gulden opbracht. Tussen 1860 en 1872 is bij elkaar ongeveer 2Yt miljoen gulden bijeengebracht. De Nederlandse bijdrage aan de totale opbrengst van de St. Pieterspenning was daarmee ruim 5%. 32 Daarbij zijn niet meegeteld de particuliere giften die los van de algemene acties stonden. Zo schonk bijvoorbeeld burgemeester Van den Driesch van Oudenbosch jaarlijks ƒ 1.000, een bedrag dat iets meer reliëf krijgt wanneer men beseft dat

dit ruim driemaal het jaarinkomen van een Brabantse textielarbeider was. 33

Aan de inschrijvingslijsten in de kranten is goed te zien dat het geld bepaald niet alleen uit ruime beurzen kwam. De bijgevoegde motto's kunnen ons nu wat lachwekkend voorkomen, maar tonen tegelijk dat de warme gevoelens voor de paus algemeen waren, wat de internuntii en de Civilta Cattolica niet ontging. Zo vinden we in de Tilburgsche Courant in het voorjaar van 1870 vermeld 'ƒ 2, 50 uit den spaarpot der weesjongens' en een kwartje van een arbeider die rijmt: 'Ik heb maar 25 cent / doch geef die aan den Paus present / 25 centen is wel niet veel / het valt mij eiken dag ook niet ten deel'. 3 ' 1

Van de pauselijke lening van 1860, een wel heel onsolide belegging, werd in Nederland voor ruim driekwart miljoen gulden aan obligaties gekocht, van de lening van 1864 zelfs voor anderhalf miljoen, het zesvoudige van wat door de uitgevende bankier was geschat en rond 70% van wat in Frankrijk werd geplaatst. Bij het totstandbrengen van dit resultaat was zwaar op de clerus geleund: een bewaard gebleven intekenlijst uit Breda (1860) laat zien dat 46 van de 82 kopers geestelijken of geestelijke instellingen waren 35

Bijzonder succesvol was de actie tot werving van zouaven voor het pauselijk leger in Nederland. Had België het hoge Nederlandse aandeel in de pauselijke leningen nog driemaal overtroffen, in dit opzicht bleef het achter: van de 11.000 soldaten leverde Nederland er 3.000, de zuiderburen 1.600. Ik zal deze zaak, waarover al veel is gepubliceerd, 36 hier verder laten rusten. Wel wil ik twee punten aanstippen. In de eerste plaats het feit dat bij werving en opvang van zouaven (alweer) zoveel regulieren

waren betrokken. Vervolgens de reacties op het sneuvelen van zouaven in de slag bij Mentana (1867) - op zichzelf niet meer dan een achterhoedegevecht in een verloren oorlog - , die laten zien welk een kookpunt de liefde voor de paus op dat moment bereikt had. De internuntius berichtte dat de moeder van een gesneuvelde soldaat van vreugde over het feit dat haar zoon voor de paus had mogen sterven, onmiddellijk een bedrag voor de St. Pieterspenning stortte. Even later wist de Civiltè Cattolica te melden, dat de families der gesneuvelden van alle kanten gelukwensen ontvingen en dat het gelovige volk de doden als martelaren voor een heilige zaak beschouwde. Het blad knoopte hier een beschouwing aan vast over de redenen die de zouaven aanvoerden voor hun dienstnemen, die alleszins interessant is. Zij schoten naar hun mening niet alleen de paus te hulp, maar ook hun eigen land: zij verdedigden het recht van een kleine natie tegen een grote agressor, een recht waarop ook Nederland nog wel eens een beroep zou moeten doen. Of, zoals de groep zouaven het uitdrukte die op 10 november 1867 uit Rotterdam vertrok: 'Leve de Heilige Vader! Leve de Zouaven! Leve Willem III!' 37

Dit nationalistische trekje van de Nederlandse acties voor de paus duikt ook bij andere gelegenheden op. Wat door de paus zelf een 'edele wedstrijd in liefdadigheid' werd genoemd, was voor de Nederlandse katholieken een mogelijkheid zich als natie te onderscheiden boven andere landen door meer aanhankelijkheid te betonen, meer geld te geven, meer soldaten. Juist deze inspanningen voor wat hun landgenoten minachtend 'een vreemde souverein' noemen, maakten hen bewuster van hun Nederlanderschap. 38

Met de val van Rome in september 1870 eindigde de actie van de curie niet; zij leek juist te verhevigen. De 'gevangene van het Vaticaan' scheen meer nog dan de bedreigde souverein de aandacht van de Nederlandse katholieken te trekken. De paus was nu de sleutel geworden op een deur die toegang gaf tot de harten van de meeste gelovigen. Het ligt voor de hand dat menigeen die sleutel wilde gebruiken. Middenstanders en fabrikanten verdrongen zich om het predikaat 'pauselijk' te verwerven, waarbij economische motieven vaak een belangrijker rol speelden

dan religieuze ijver. Locale en regionale politieke grootheden wilden hun kans op verkiezing vergroten met een pauselijke onderscheiding; het aantal aanvragen steeg in het vierde kwart van de eeuw explosief. 30 De voormalige zouaven hadden al vóór de val van Rome getracht hun crediet in katholiek Nederland te verzilveren in branche-vreemde activiteiten. In augustus 1870 werd in Den Haag een broederschap opgericht met als doel de jongelieden op zondag van de straat te houden door het bieden van gepast vermaak. Sinds 1876 gecoördineerd door het Nederlands-Belgisch Zouaven-comité trachtten deze verenigingen, die ook buitenstaanders als lid toelieten, hun invloed in het jeugdwerk te vergroten om daar, zoals de internuntius schreef, 'de onvoorwaardelijke gehechtheid aan de Heilige Stoel' te onderwijzen in een 'school van gezonde principes'. 40 Het weinig subtiele politieke optreden van het zouaven-comité zaaide in 1893-1894 nog tweedracht in katholieke gelederen, waarvan Schaepman handig gebruik maakte in zijn strijd tegen de conservatieve katholieke factie. 41 Ook hier werd de liefde voor de paus als politieke lakmoesproef gebruikt en de aanleiding was de roep om herstel van het Nederlands gezantschap bij de Heilige Stoel, een zaak die de katholieke gemoederen sinds de opheffing in 1871 had beziggehouden.

Het is niet toevallig dat de gestalte van de paus presideerde over de eerste grote en feitelijk politieke bijeenkomst van katholieken in Nederland: de bekende 'Park-meeting' van 1871 ter gelegenheid van de 'Piusfeesten' (25-jarig pausschap van Pius IX). Door Witlox is deze meeting 'de eerste Nederlandse katholiekendag' genoemd en ook Rogier beschouwt haar als 'de bevestiging van het groeiproces naar eenwording en bewustwording' der Nederlandse katholieken 42 Hier spraken zowel de jonge Schaepman, die daags te voren zijn Pius-cantate ten doop had gehouden, als de conservatieve Limburger Haffmans.

De katholieke eendracht van 1871 zou in de jaren na 1885 verkeren in een bittere vete tussen de christen-democraat Schaepman aan de ene

kant en de conservatieven aan de andere, waarbij de paus herhaaldelijk van beide kanten als wapen werd ingezet. Een voorproefje daarvan werd al in 1881 getoond. Bij de discussie over de - weer ingetrokken - rentewet werd internuntius Panici bezocht door 'een redacteur van De Tijd' die steun zocht voor de opvatting dat de (conservatieve) voorstemmers door overtreding van een apostolische constitutie kerkelijke straffen hadden opgelopen. Haffmans van zijn kant liet in het Venloosch Weekblad Leo XIII opdraven tegen Schaepman om het tegendeel te bewijzen. 43

Het gevecht tussen 'Schaepmannianen' en conservatieven is onlangs door Bornewasser boeiend geanalyseerd. 44 Beide partijen trachtten een pauselijk zegel van goedkeuring te verwerven, waar het verdeelde episcopaat niet tot een unaniem standpunt kon komen. De vertegenwoordigers van de H. Stoel visten lustig in dit troebele water. Uiteindelijk wist Schaepman de overhand te krijgen zonder dat een uitspraak van Rome nodig was. Deze overwinning bezegelde volgens Bornewasser de oriëntatie van het Nederlandse katholicisme op Rome én legde de grondslag voor een volwaardige deelname van katholiek Nederland aan het nationale leven.

De positie van de bisschoppen tegenover de paus werd er in het laatste kwart van de eeuw niet gemakkelijker op. Op staatkundig gebied waren zij veelal conservatief met een sterke neiging tot isolationisme. Dat verdroeg zich slecht met de steeds toenemende noodzaak tot het nemen van belangrijke beslissingen op sociaal en politiek terrein. In dergelijke kwesties, maar ook op binnenkerkelijk terrein, bood 'Rome' zich aan als alternatief of beroepsinstantie, waarbij de internuntii maar al te graag bereid waren als intermediair te fungeren. Bisschop Bottemanne van Haarlem mocht dan wel in gezelschap roepen dat hij zich van de paus niets aantrok, hij moest evengoed knarsetandend toezien hoe internuntius Spolverini zich als een alternatieve ordinarius in statie liet ontvangen en vieren door de regulieren in zijn eigen bisdom 45

Was het een wonder dat de bisschoppen een haast actief te noemen politiek van obstructie voerden tegen de pelgrimages naar Rome, die al spoedig na 1870 op gang kwamen? Ook hier liepen bij de Heilige Stoel twee motieven door elkaar. Het eerste was van politieke aard. De buitenlandse toeloop naar de paus was een doorn in het oog van de Italiaanse autoriteiten, die permanent werden geconfronteerd met de steun van de katholieken voor de illustere 'gevangene', en daarmee een pressiemiddel van belang. Maar een tweede, psychologisch motief kwam uit het eerste

voort en verdrong langzaam het belang daarvan: om voor de hand liggende redenen kwamen er vooral pelgrims uit de sociale top-en middenlaag, die op deze wijze rijkelijk met parfum de Rome bestoven konden worden. Waren zij in gezelschap van hun bisschop - wat vaak gebeurde - , dan was het bezoek nog leerzamer, omdat de curie er zorg voor droeg te demonstreren - daarbij in niet geringe mate door het protocol geholpen - hoe ver de paus was verheven boven een eenvoudig lid van het wereldepiscopaat. 46

Ten aanzien van de pelgrimages trad in de Nederlandse kerkprovincie een inmiddels traditioneel geworden mechanisme in werking: obstructie van de kant van de bisschoppen door middel van vertragingstaktiek en van de andere kant inschakeling van regulieren. Al in 1871 werkte Zwijsen, in feite de leider van het episcopaat, achter de schermen een Nederlandse afvaardiging naar het Vaticaan tegen. Na aandrang uit Rome en toezeggingen van het episcopaat in 1883 kwam in 1885 eindelijk aartsbisschop Snickers naar Rome; de beloofde 'pellegrinaggio imponente' was inmiddels tot 20 personen geslonken. Hierop wendde de internuntius zich tot een Jezuiet, die al in het volgende jaar rond 200 pelgrims aan de voeten van Zijne Heiligheid bracht, inclusief twee bisschoppen (de coadjutor van Roermond en de bisschop van Breda). De tegenwerking in de diocesen boven de Moerdijk was volgens de organisatoren groot geweest, en van enige aanbeveling was geen sprake. Na afloop verschenen in het blad De Katholiek snerende commentaren, die onder de seculiere clerus veel instemming vonden. 4 " 7

Eind 1885 verscheen van Leo XIII de encycliek Immortale Dei ('De civitatum constitutione christiana'), een leerstuk met een sterke ideologische lading. In opdracht van de Staatssecretarie beijverde de pauselijke diplomaat Spolverini zich om dit document zo duidelijk mogelijk onder de aandacht van de Nederlandse katholieken te brengen. Van de bisschoppen viel volgens hem in dit opzicht niet veel te verwachten, dus richtte hij zich vooral op de katholieke pers, waarbij enige pressie wonderen deed. Daarnaast wendde hij zich tot de provinciaal der Jezuïeten voor ondersteuning. Dat leverde uiteindelijk een document op dat ons in kort bestek leert hoe het beeld van de paus eruit zag dat men aan het eind van de eeuw de gelovigen voorhield: een verslag van een bijeenkomst van de vereniging 'Geloof en Wetenschap' te Amsterdam, gehouden onder

leiding van de Jezuiet Van Schijndel en gewijd aan de encycliek. Het pausschap vormde, zo concludeerde men hier, in de meest brede zin 'het licht, de leidende kracht en de rechte weg voor de hele wereld'. Bij het vervullen van deze missie was de paus, als souverein van Rome, de hoogste wereldlijke macht geworden ('sano sensu'), die zich onvermoeibaar inzette voor het onderdrukken van tyrannie en voor het handhaven van de morele, burgerlijke en politieke vrijheid der volkeren. In de negentiende eeuw hadden de pausen het puin geruimd dat werd achtergelaten door de Franse revolutie en de vrijmetselarij. De wereld dankte hun al wat nog restte aan gezonde leer en praktijk op staatkundig, maatschappelijk, wetenschappelijk en artistiek terrein. In zijn encycliek tenslotte toonde Leo XIII zich de 'Docteur des grands principes', de 'Juge éclairé et pénétrant' van de onmaatschappelijke leerstukken van het modernisme, en de 'Directeur sage et modéré de ses sujets' op het terrein van de moderne staatsleer. 4 ® Tussen deze uitspraken en de woorden van Le Sage ten Broek, aan het begin van deze bijdrage geciteerd, bestaat geen inhoudelijke, maar wel een gevoelsmatige tegenstelling. Het zou veel tijd en moeite gaan kosten vóór de Docteur-Juge-Directeur weer een mens zou worden, de 'Paus-Koning' weer een herder.

Aan het voorgaande zou ik enkele conclusies willen verbinden. Het beeld van de paus bij de Nederlandse katholieken aan het einde van de vorige eeuw verschilt sterk van dat aan het begin van die eeuw. Deze verandering lijkt vooral de mate uit te drukken, waarin de Romeinse curie er in is geslaagd haar gedurende de hele eeuw voortgaande centralisatie-en concentratiestreven binnen de kerk aan de Utrechtse kerkprovincie op te leggen. De veranderingen in het pausbeeld en daarmee de mate van ultramontanisering van katholiek Nederland zijn echter zowel langs autonome weg als onder invloed van de curie tot stand gekomen. Voorzover die ontwikkeling autonoom was, vooral op dogmatisch en ideologisch niveau, vond zij vrijwel algemene instemming bij bisschoppen, clerus en gelovigen. Mede door de hulp van sommige kerkelijke en politieke groeperingen in Nederland, had de curie veel succes bij haar pogingen om de Nederlandse katholieke opinie te mobiliseren. De zware, bijna exclusieve nadruk op de positie van de opperpriester in de kerk heeft het proces van clericalisering van het Nederlands katholicisme stellig bevorderd. De bisschoppen op hun beurt wisten dat succes in de praktijk gedeeltelijk uit te hollen voorzover het op hun eigen positie betrekking had. Zij stonden geen directe Romeinse ingrepen in hun kerkelijk beleid toe en schrokken terug voor bepaalde consequenties van

het curiale legitimisme. Zij hebben echter niet kunnen voorkomen dat de luid beleden liefde voor de paus tot politieke pasmunt werd in het conflict tussen ruziënde katholieke vooruitstrevenden en conservatieven.

Zo werd de concrete invloed van Rome op ideologisch terrein directer dan zij wenselijk achtten.

Een laatste conclusie mag zijn dat de mobilisatie voor de 'paus-martelaar' de Nederlandse katholieken een kristallisatiepunt heeft geboden voor groepsbewustzijn en saamhorigheidsgevoel en daarmee van belang is geweest voor hun emancipatieproces. Het is een vreemde paradox dat de deelname aan de internationale beweging tot ondersteuning van de paus tegelijk hun zelfbewustzijn als Nederlanders versterkte, maar de toch al aanwezige neiging tot isolatie aanscherpte. Het beeld van de paus als gevangene in een belegerde vesting vanwaar hij zijn banbliksems naar de vijandige buitenwereld slingerde, mag in dit opzicht symbolisch heten. De opvolging van Pius IX door Leo XIII is van belang geweest voor een uitweg uit deze doodlopende weg. Het open en tegelijk offensieve ultramontanisme dat onder zijn pontificaat baanbrak, bood de katholieke voorman Schaepman de kans de doorbraak van de Nederlandse katholieken in het nationale leven te voltooien.

BIJLAGEN

I. De paus in het dagblad De Tijd, 1846-1871

Bron: J.W.M. Peijnenburg, Judocus Smits en zijn TIJD (Amsterdam, 1976), deel II, bijlage II: chronologische inventaris van de hoofdartikelen verschenen onder verantwoordelijkheid van hoofdredacteur Smits.

In onderstaande overzichten zijn de hoofdartikelen verwerkt die, blijkens de inhoudsaanduiding door Peijnenburg, betrekking hebben op de paus in het algemeen, diens positie als hoofd van de Katholieke Kerk en als souverein van de Pauselijke Staat, de Romeinse kwestie, de politiek van Italiaanse staten, het koninkrijk Italië en de overige Europese staten ten aanzien van de genoemde punten en de reactie van de katholieken in Europa en speciaal in Nederland. Omdat deze selectie is gemaakt op basis van een uiterst summiere beschrijving, is het niet uitgesloten dat onderzoek van de krant zelf tot hogere aantallen zou leiden. Het overzicht van Peijnenburg eindigt midden 1872, bij het overlijden van Smits.

1. 'Pauselijke' hoofdartikelen per jaar, 1846-1871

Jaar Aantal Jaar Aantal 1846 11 1859 99 1847 4S> 9 1860 143 1848 19 1861 113 1849 25 1862 104 1850 30 1863 61 1851 11 1864 54 1852 28 1865 72 1853 50 1866 70 1854 17 1867 88 1855 20 1868 51 1856 20 1869 78 1857 13 1870 128 1858 18 1871 85

2. Percentages 'pauselijke' hoofdartikelen van aantallen verschenen kranten

Periode Aantal Art. Percentage kranten 1846-1850 1201 94 7.8% 1851-1855 1512 106 7.0% 1856-1860 1514 293 19.4% 1861-1865 1506 404 26.8% 1866-1871 1806 500 27.7% 1846-1871 7539 1397 18.5%

II. Financiële steun van Nederlandse katholieken aan de Heilige Stoel, 1849-1872

Bronnen: de gegevens voor de eerste tabel zijn vooral ontleend aan de correspondentie van de internuntii in Den Haag, berustend in het Vaticaans archief (Segr. St., rubriek 165, en Haagse Nuntiatuur, fase. 40-41). Geschatte cijfers zijn niet als zodanig teruggevonden, maar afgeleid uit andere gegevens. De Vaticaanse archieven geven een verre van volledig beeld van de financiële stromen van Nederland naar Rome. In de hier opgenomen cijfers gaat het om inzamelingsacties van algemeen karakter

49. In 1846-1847 verscheen De Tijd driemaal per week, daarna dagelijks.

en wordt in elk geval geen rekening gehouden met soms omvangrijke privé-giften, die vaak niet via de nuntiatuur werden verstuurd. De totaalbedragen moeten dan ook slechts als een uitgangspunt worden beschouwd. De gegevens voor de tweede tabel zijn mede ontleend aan G. Jacquemyns, Langrand-Dumonceau, promoteur d'une puissance financière catholique, 5 dln. (Brussel, 1960-1965), III, 517-534.

1. Overzicht van financiële hulp van katholiek Nederland aan de Heilige Stoel, 1849, 1860-1872

Jaar Aard van de inzameling Opbrengst

1849 Algemene collecte voor de paus 85.800 1860 Algemene collecte voor de paus 204.000 1861 St. Pieterspenning (geschat) 90.000 1862 Idem (1862/1863) 90.000 1863 St. Pieterspenning 50 (1863/1864)* 97.000 1864 Idem (1864/1865) 99.800 1865 Idem (1865/1866)* 103.600 1866 Inschrijvingsactie De Tijd 200.000 1866 St. Pieterspenning (1866/1867) 102.500 1867 Inschrijvingsactie De Tijd e.a. 140.000 1867 St. Pieterspenning (1867/1868)* 112.000 1868 Inschrijvingsactie De Tijd 175.000 1868 Inzameling 'Zouavenvaandel' 50.000 1868 St. Pieterspenning (1868/1869) 133.500 1869 Inschrijvingsactie De Tijd 65.000 1869 St. Pieterspenning (1869/1870) 98.000 1870 Inschrijvingsactie De Tijd e.a. 35.000 1870 St. Pieterspenning (geschat) 100.000 1871 Idem (geschat) 100.000 1872 Collecte bij pauselijk jubileum 250.000 Totaal 1860-1872 ƒ 2.245.400 Gemiddeld per jaar ƒ 172.700

* Opbrengst van een der semesters niet bekend; het bedrag is tweemaal dat van het wel bekende semester.

50. De St. Pieterspenning had sinds 1863 in principe een vast streefbedrag van ƒ 100.000. De verdeling van dit bedrag over de bisdommen was: Utrecht ƒ 25.000, Den Bosch 30.000, Haarlem 26.000, Breda 9.500 en Roermond 9.500. Deze opbrengst werd echter niet altijd gehaald. De opgaven zijn veelal ongespecificeerd.

2. Deelname van Nederlandse katholieken aan de pauselijke obligatieleningen 1860/1864 vergeleken met die van enkele andere landen

Land 1860 (frs) 51 1864 (frs) 52 Totaal Beieren 1.527.000, - 135.000, - 1.662.000, - België 9.348.000, - 6.087.000, - 15.435.000, - Engeland 72. 000, - 0, - 72.000, - Frankrijk 25.962.000, - 3.520.000, - 29.482.000, - Nederland 53 1.676.000, - 2.137.000, - 3.813.000, - Oostenrijk. 791.000, - 109.000, - 900.000, - Pruisen 438.000, - 0, - 438.000, -


1. Gebaseerd op een voordracht gehouden tijdens het symposium "De paus: een soeverein met een leger", onder auspiciën van de stichting "Het Nederlands Zouavenmuseum" te Oudenbosch op 26 maart 1988. Het onderzoek in Rome werd mede mogelijk gemaakt door steun van de Nederlandse Provincie van de Sociëteit van Jezus.

2. O. Chadwick, The Popes and European Revolution (Oxford, 1981), 609. 3. Vgl. de catalogus Katholiek Nederland en de Paus, 1580-1985. Rijksmuseum het Catharijneconvent Utrecht (Utrecht, 1985).

4. Geciteerd bij P. Aibers, Geschiedenis van het herstel der hiërarchie in de Nederlanden, II (Nijmegen, 1903), 16.

5. Vgl. J.A. Bornewasser, "'Het Credo ... geen rede van twist'. Ter verklaring van een koninklijk falen (1826-1829)", Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland [AGKKN] 19(1977) 262 w.; nu opgenomen in de bundel Kerkelijk verleden in een wereldlijke context (Amsterdam, 1989).

6. Het boekje is opgenomen in Katholieke Herdrukken, verzameld door F. de Koek. I. De gevangenschap van Le Sage en zijn strijd voor de kerk (Heiloo, 1937); citaat op p. 233.

7. Geciteerd bij J. Persijn, Dr. Schaepman, II (Den Haag, z.j.), 162; vgl. ook 157-161, 163-168.

8. H. Schaepman, "Z.H. Paus Pius IX", in Menschen en Boeken, Vijfde Reeks (Utrecht, 1903), 23.

9. Vgl. mijn artikel "Meer Hollands dan Paaps? De Nederlandse kerkprovincie en Rome in de tweede helft van de negentiende eeuw", AGKKN26 (1985) 141.

10. Te veneramur constitutum a Deo dominum Domus Suae et principem omnis possessionis Suae; Te agnoscimus, Te colimus coeli clavigerum, Dominici gregis pastorem, fidei caput, morum et disciplinae sanctae fundamentum. Tibi nostra mens, Tibi voluntas, Tibi omnia nostra." De Nederlandse bisschoppen aan Leo XIII, 1.3.1878; Archief Propaganda Fide, Scritture Riferite nei Congressi Belgio e Olanda [hierna SCBO], vol. 32, f76.

11. Geciteerd door R. Aubert, De kerk van de crisis van 1848 tot Vaticanum II, Geschiedenis van de kerk, deel Xa (Bussum, 1964), 74-75.

12. Vgl. J.A. Boniewasser, "De bisschop in de Rooms-Katholieke Kerk van Trente tot Vaticanum I", Kerkelijk verleden in een wereldlijke context, 215.

13. "De Romeinse kwestie", in Terugblik en uitzicht, I (Hilversum-Antwerpen, 1964), 406-428 (oorspronkelijk verschenen in Studia Catholica 32 (1957), 235 w.).

14. A.B. Hasler, Pius IX, papstliche Unfehlbarkeit und L Vatikanisches Konzil Dogmatisierung und Durchsetzung einer Ideologie, 2 dln. (Stuttgart, 1977). 15. G. Martina, Pio IX (1846-1850) (Rome, 1974), 46.

16. Zie hiervoor het instructieve artikel van A.H.M. van Schaik, "Het pauselijk primaat in de Hollandse Zending. Een peiling aan de basis", AGKKN19 (1977) 115-146.

17. 2.8.1856 (Archivio Segreto Vaticano [ASV], Segr. St. 256, 1856, fase. 2, f 263-264).

18. 23.1.1865 (APF, SCBO vol. 29, f 1018-1019). Vgl. ook de brieven van aartsbisschop Zwijsen en de Bredase bisschop Van Hooydonk ibid. f 1040, 1014.

19. Vgl. bv. J.P. de Valk en E. Lamberts (ed.), Lettres de Fraacesco Capaccini, agent diplomatique et intemonce du St-Siège au Royaume Uni des Pays-Bas, 1828-1831 (Den Haag, 1983), 210; Antonucci aan de Propaganda, 4.2.1832 (SCBO vol. 20, f 364-373).

20. Geciteerd bij J.A. Bornewasser, "Curiale appreciaties van de priester-politicus Schaepman", Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde 49 (1986) 247. Vgl. ook mijn eerder geciteerde artikel "Meer Hollands dan Paaps? ".

21. Le Sage aan Lacordaire, 26.6.1840 (APF, SCBO vol. 22, f 460-462).

22. Vecchiotti aan Propaganda, 30.3.1862 (APF, SCBO 29, f 98-99); dez. aan de Staatssecretaris, 21.9.1860 (ASV Segr. St. 110, 1864, fase. 4, f 111-112). P.B.A. Melief, Joannes van Hooydonk, apostolisch administrator en vicaris van het vicariaat Breda, eerste bisschop van Breda, 1827-7Stf7(Tilburg, 1987), 361-362.

23. Zie bv. Vecchiotti aan Staatssecretaris, 30.9.1860 (ASV Segr. St. 165, 1860, fase. 48, f 122); Bianchi aan dez., 11.10.1870 (Segr. St. 165, 1870, fase. 3, f 78), 4.3.1871 (Segr. St. 165, 1871, f108).

24. Vgl. mijn eerder (noot 9) geciteerde artikel. Zie bijvoorbeeld Belgrado aan Propaganda, 21.10.1854 (APF, SCBO vol. 27, f 593); Vecchiotti aan Propaganda, 7.1.1858 (ibid. vol. 28, f 350-351). Deze voorbeelden zouden met tientallen andere kunnen worden aangevuld.

25. Vgl. voor deze campagnes vooral de geciteerde boeken van Hasler, Pius IX, G. Martina, Pio Nono (1851-1866) (Rome, 1986); C. Falconi, 11 cardinale Antonelli (Milaan 1983).

26. De gang van zaken wordt gedetailleerd beschreven in de doctoraalscriptie van M. Nijsten, "De Romeinse kwestie in de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Italië en Nederland en de Heilige Stoel, • 1867-1872" (K.U. Nijmegen, Afdeling Nieuwe Geschiedenis, 1982).

27. Vgl. J.W.M. Peijnenburg, Judocus Smits en zijn TUD, 2 dln. (Amsterdam, 1976), passim; B. Voets, Bewaar het toevertrouwde pand. Het verhaal van het bisdom Haarlem (Hilversum, 1981), 67.

28. Vgl. de correspondentie tussen internuntius Vecchiotti, Bogaers en De la Geneste uit Grave, beiden intimi van de door Zwijsen terzijde geschoven hulpbisschop Deppen (ASV, Haagse Nuntiatuur, fase. 40a).

29. J.HJ.M. Witlox, Schaepman als staatsman, I (Amsterdam, 1960), 76. Bianchi aan d Staatssecretaris, 4.3.1871 (ASV, Segr. St. 165, 1872, fase. 5, f 108).

30. Zie de rapporten van Bianchi aan de Staatssecretarie van 24.11, 5.12 en 17.12.1871 (Ibid., f 122-135).

31. Zie de correspondentie in ASV, Haagse Nuntiatuur, fase. 40a. 32. G. Martina, Pio IX (1851-1866), (Rome 1986), 16-24.

33. Vecehiotti aan Staatssecretarie, 24.3.1860 (ASV, Segr. St. 16S, 1860, fase. 48, f 55). IJ. Brugmans, De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw, 1813-1870 (7e druk Utrecht, 1967), 130: een arbeider verdiende in 1860 67 ct. per dag.

34. Oreglia aan Staatssecretarie, 17.1.1866 (ASV, Segr. St. 165, 1866, fase. 11, f 54- 57); zie verder Haagse nuntiatuur, fase. 40b). La Civiltè Cattolica, serie VI, vol. 6 (1867), 128, legde bijzondere nadruk op het feit dat alle lagen van de bevolking aan de inzamelingen bijdroegen.

35. Gegevens in ASV, Segr. St. 110, 1864, fase. 4; Haagse nuntiatuur, fase. 38-40; G. Jacquemyns, Langrand-Dumonceau, promoteur tfune puissance financière catholique (Brussel 1960-1965), 111, 517-534.

36. Zie o.m. W. Zaal, De vuist van de Paus. De Nederlandse Zouaven en het einde van de kerkelijke staat, 1860-1870 (Amsterdam, 1980); A. Nuyens, Gedenkboek der pauselijke Zouaven (z.pl., 1892); Broeder Christofoor, Uit het epos der 3000 Nederlandse Zouaven (Nijmegen, 1947). Het eerst genoemde werk werd door J.A. Bornewasser kritisch besproken in DNK nr. 11 (december 1981), 43-44; beide andere boeken zijn nogal triomfalistisch van karakter.

37. Cattani aan Staatssecretarie, 4.11.1867 (ASV, Haagse nuntiatuur fase. 40a). La Civilta Cattolica, serie VI, vol. 12 (1867), 760-761.

38. Rapporten van Oreglia en Cattani 1866-1867 (ASV Segr. St. 165, 1866, fase. 11, f 54-57, fase. 12, f 185; Segr. St. 190, 1870, f 156-170; 256, 1867, f 299). Vgl. ook J.A. Bornewasser, "De Nederlandse katholieken en hun negentiende-eeuwse vaderland", Tijdschrift voor Geschiedenis, 95 (1982), 593-594 (tevens opgenomen in de eerder geciteerde bundel Kerkelijk verleden in een wereldlijke context, 262-283).

39. Zie ASV, Segr. St. rubriek 220 en Haagse Nuntiatuur, fase. 53b-c. Lorenzelli klaagde 1.12.1893 over de overmaat aan uitgereikte decoraties (ASV, Segr. St. r. 256, anno 1894, fase. 3, f 74), zijn opvolger Giovannini sprak in 1901 over regelrecht misbruik (ASV, Segr. St. 220, 1902, fase. 1, f 3-17).

40. Zie de stukken in ASV, Haagse nuntiatuur, fase. 51c (1870-1879); Capri aan de Staatssecretaris, 18.4.1879 (ASV, Segr. St. 256, 1879, f 65-67).

41. Lorenzelli aan de Staatssecretaris, 21-22.11 en 1.12.1893, 23-25.5 en 18.6.1894 (ASV, Segr. St. 256, 1894, fase. 3, f 66-82, 94-98, 176-177); vgl. Witlox, Schaepman als staatsman, III, 40.

42. Witlox, Schaepman als staatsman, I, 57; Vgl. verder Persijn, Schaepman, II, 174- 187. LJ. Rogier en N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 18S3-1953 (Den Haag, 1953), 206.

43. Panici aan Staatssecretaris, 1.4. en 1.9.1881 (ASV, Segr. St. 256, 1881, fase. 2, f 20-22, 67-69); vgl. Witlox, Schaepman als staatsman, 1, 182-187. 44. Bornewasser, "Curiale appreciaties".

45. Lorenzelli aan Staatssecretaris, 1.12.1893 (ASV, Segr. St. 256, 1894, fase. 3, f 74- 82); Spolverini aan dez., juni 1884 (Segr. St. 256, 1884, fase. 3, f 198-211).

46. Zie ook het hoofdstukje "Op audiëntie bij de paus" in de catalogus Katholiek Nederland en de paus, 49-53.

47. Staatssecretaris aan Bianchi en antwoord, 14 en 29.4.1871 (ASV, Segr. St. 165, 1872, fase. 5, f 106, 111-113); correspondentie tussen Spolverini en de Staatssecretarie 1883-1887 (ASV, Segr. St. 256, 1886, fase. 2, f 118-157, 180, 237-241; Segr. St. 220, 1887, fase. 2, f 14-21; APF, SCBO vol. 33, 508).

48. Zie het dossier over Immortale Dei in ASV, Segr. St. 1, 1886, fase. 13-14; het geciteerd verslag in het laatste fascikel, f 126-130.

51. Totaal van de inschrijvingen a pari in 1860 en tegen 77, 5% in 1863. 52. Stand per januari 1865.

53. De Haagse internuntius noemt als eindresultaat voor de lening van 1864 1, 5 miljoen gulden of ca. 3 miljoen francs en een totaal voor beide leningen van 2, 25 miljoen gulden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1990

DNK | 106 Pagina's

VAN HERDER TOT KONING  HET BEELD VAN DE PAUS BIJ DE NEDERLANDSE KATHOLIEKEN IN DE NEGENTIENDE EEUW 1

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1990

DNK | 106 Pagina's