GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

EENHEID OVER ALLE SCHEIDSMUREN HEEN

B.D. Eerdmans (1868-1948) als vrijzinnig protestants leider in de kerkelijke strijd

53 minuten leestijd Arcering uitzetten

B.D. Eerdmans (1868-1948) als vrijzinnig protestants leider in de kerkelijke strijd

Inleiding

'En ja, gij collega, die (...) met eenige zelfingenomenheid wilt antwoorden, dat gij des Zondags zulk een groot gehoor hebt, dat er in uw orthodoxe kerk plaatsen tekort komen (...), waarlijk, die honderden met hun stompzinnige aangezichten zitten daar alleen om deze reden, omdat gij juist goed genoeg preekt voor hun domheid. In de volste kerk zit tegenwoordig het domste publiek.' 1 De welbespraakte doopsgezinde voorganger K. Vos (1874-1926) 2 stond blijkbaar niet met zijn mond vol tanden als hij geconfronteerd werd met de achteruitgang van de moderne richting in Nederland. Desondanks was deze omstreeks 1900 een nijpend probleem voor het modernisme.

De 'tweede Reformatie', zoals de negentiende-eeuwse opkomst van de moderne theologie door veel van haar aanhangers beschouwd werd, kreeg evenmin als de zestiende-eeuwse Hervorming alle christenen mee. Na een korte bloeiperiode stuitten de modernen, later meestal vrijzinnigen genoemd, op hardnekkige tegenstand van de orthodoxie. Het gebrek aan interesse in de als een verouderde instelling beschouwde kerk enerzijds en de invoering van het algemeen mannenkiesrecht in de Nederlandse Hervormde Kerk per 1 maart 1867 anderzijds had desastreuze gevolgen voor de moderne richting. De ene gemeente na de andere werd door de verschillende varianten van de orthodoxie op de modernen heroverd. De confessionelen ijverden vasthoudend voor de reorganisatie van de kerk, waarbij zij de ondubbelzinnige handhaving van de drie Formulieren van Enigheid voor ogen hadden. Leertucht was voor de vrijzinnigen echter onver-

Drs.C.M. van Driel (Dubbelsteynlaan Oost 154, 3319 EG Dordrecht), studeerde geschiedenis en theologie te Leiden en Apeldoorn

teerbaar. De richtingenstrijd rekte zich doordat geen van de partijen machtig genoeg was om de ander uit te schakelen. Van doorslaggevend belang in deze strijd was dat de grote middengroep van de ethischen weigerde kerkpolitiek partij te kiezen. Door hun onderlinge verschillen traden de ethische vertegenwoordigers in de kerkelijke organen bovendien vrijwel altijd verdeeld op. 3 In de loop van de jaren kwamen de vrijzinnige hervormden niettemin steeds meer in de verdrukking. Hoewel vrijzinnigen zich troostten met de wetenschap dat ook Jezus tijdens zijn leven al snel minder populair werd en weinig volgelingen overhield, kwamen ze uiteindelijk toch toe aan pogingen om hun achterban te mobiliseren. Ze móesten wel als ze niet van de kerkelijke kaart wilden verdwijnen.

In vrijzinnige kring ontstond met name verontrusting over de benarde positie waarin vooral de vrijzinnige hervormden terecht waren gekomen. Toch stonden zij er minder slecht voor dan ogenschijnlijk het geval was. Organisatorisch en systematisch ingrijpen kon de positie van de hervormde vrijzinnigen nog sterk verbeteren, "t Scheen alsof de orthodoxie in de Herv. Kerk een nieuwe toekomst te gemoet ging en de reorganisatie der kerk eenvoudig maar een kwestie van tijd was. En toch kon het een kenner van de toestanden niet verborgen zijn, dat dit alles veel meer schijn dan wezen was. Het modernisme leek overwonnen, maar het was niet overwonnen. Integendeel, zoodra de man maar opstond die deze sluimerende gelederen het kerkelijk bewustzijn kon inblazen en ze tot het besef brengen kon, dat de roeping der modernen niet buiten, maar in de kerk lag, zoodra men weer voor de kerk ging voelen, was het met de heerschappij van de orthodoxie gedaan. En die man hebben de modernen gekregen in Prof. Eerdmans van Leiden.' H. Janssen, de Leidse christelijke gereformeerde predikant die deze terugblik op de hervormde binnenkerkelijke ontwikkelingen in 1910 schreef 4 , mag de kansen van de vrijzinnigen dan te hoog hebben ingeschat, de betekenis van zijn plaatsgenoot heeft Janssen met deze zinnen treffend getypeerd.

In dit artikel wil ik eerst in vogelvlucht de opvattingen en activiteiten van de Leidse oudtestamenticus B.D. Eerdmans (1868-1948) als direct in de kerkelijke strijd betrokken leider nagaan (1). Eerdmans' vooraanstaande positie in de vrijzinnige wereld en zijn idealen kwamen langzamerhand in spanning te staan met het kerkelijke streven van de vrijzinnige hervormden. Daarmee brak een tweede periode aan in zijn verhouding met de vrijzinnige hervormden (2). Tot enkele dagen voor zijn overlijden hield Eerdmans zich in zijn laatste levensfase bezig met de kerkelijke verhoudingen. Intussen was de relatie van de hoogleraar met de Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden

(WH) pas echt op springen komen te staan. Ditmaal omdat zijn theologisch geweten hem verbood de koers van de leiding van de WH te volgen (3). Waar de ontwikkelingen waarin Eerdmans een rol speelde niet of nauwelijks beschreven zijn, is daarvan in dit artikel een situatieschets gegeven.

1. Leider in de kerkelijke strijd

1. 1. Organisator

Bernardus Dirks Eerdmans 5 was geen figuur om zich met één ding tegelijk bezig te houden. Reeds in zijn Leidse studentenjaren, waarin hij het als enige zoon van een jonggestorven dorpsdominee echt niet al te bont kon maken, gaf Eerdmans blijk van zijn veelzijdige belangstelling. Op de door het theologisch dispuut Quisque Suis Viribus belegde avonden verdedigde hij stellingen en hield hij lezingen over zeer uiteenlopende thema's. 6 Zoals zoveel studenten uit die jaren nam de leergierige Eerdmans onder invloed van de coryfeeën van de moderne theologie afstand van zijn orthodoxe - hoogstwaarschijnlijk confessionele - verleden. Vooral de hebraïcus H. Oort en de godsdienstwetenschapper C.R Tiele konden hem boeien. Het proefschrift dat Eerdmans reeds in 1891 voltooide onder begeleiding van de laatste, was dan ook gewijd aan een oudtestamentisch onderwerp dat hij in de traditie van de toen opkomende godsdiensthistorische school behandelde. 7 Levenslang bleef Eerdmans de wetenschap van het Oude Testament in de godsdiensthistorische traditie beoefenen, van 1898 tot 1938 als hoogleraar aan de faculteit waar hij zelf zijn opleiding had gekregen. Daarnaast kwam de hoogleraar, die zijn studenten altijd maande om goede debaters te worden, in de landelijke en plaatselijke politiek terecht. Door zijn vele bestuursfuncties oefende Eerdmans nogal wat invloed uit op de organisatorische opbouw van de vrijzinnige wereld. Ook aan de theologische ontwikkelingen leverde hij een, zij het door zijn specialisme van de studie van het Oude Testament bescheiden, bijdrage. Na de publicatie van het invloedrijke artikel 'Reactie of vooruitgang? ', waarin hij het streven van de malcontenten, min of meer de voorlopers van het rechts-modernisme, wetenschappelijk onderbouwde 8 , hield Eerdmans zich op de achtergrond. Hét terrein waar Eerdmans zijn leiderskwaliteiten tot uiting liet komen, was jarenlang dat van de strijd tussen orthodoxen en vrijzinnigen in de Hervormde Kerk bij de kerkelijke stembus en in schriftelijke en mondelinge polemiek.

Hoewel Eerdmans reeds in 1891 kandidaat werd gesteld in de Hervormde Kerk, sloeg hij de beroepen die hij kreeg af. Omdat hem nog enkele beurzen beschikbaar werden gesteld, gaf hij er de voor-

keur aan enkele jaren in binnen-en buitenland zijn studie voort te zetten. In het buitenland (1894-1896) zal Eerdmans weinig zicht hebben gehad op de kerkelijke ontwikkelingen in zijn vaderland. In Midwoud, een Noord-Hollands dorpje waar de jonge geleerde in 1896 predikant werd, kwam hij echter snel genoeg volop in aanraking met de richtingenstrijd. Zelfs in Noord-Holland, waar de modernen in Abrahams schoot geleefd hadden 9 , begonnen de kerkelijke machtsverhoudingen namelijk ten nadele van de modernen te verschuiven. Reeds tijdens de tweede kerkenraadsvergadering die hij meemaakte, deelde Eerdmans mee dat door hem en anderen pogingen in het werk werden gesteld om een bond van kerkenraden op te richten die opkwam voor de rechten van vrijzinnigen. 10

1.2 Eerdmans in de Evangelische Unie en de NPB-commissie

Eerdmans was niet de enige die zich op de kerkelijke moeilijkheden bezon. In De Hervorming, toentertijd het toonaangevende blad in vrijzinnige kring, ontvouwden voor-en tegenstanders hun argumenten met betrekking tot plannen voor een vreedzame boedelscheiding. Deze gedachte vond niet bij alle vrijzinnigen evenveel instemming. Sinds de opkomst van de moderne richting in de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw waren de waardepapieren van het kerkelijk instituut hoger genoteerd komen te staan. Dat gold ook voor de leden van de Nederlandsche Protestantenbond, voorlopig de meest invloedrijke, landelijke vereniging waarin de vrijzinnigen georganiseerd waren.

De Bond, die in 1870 was opgericht, stond bekend om zijn antikerkelijke gezindheid. Vele leden achtten de kerk verouderd, onwaar, halfslachtig en een belemmering voor de godsdienstige vooruitgang. In de Bond zagen vele moderne theologen de 'kerk' van de toekomst. Niet alle leden konden tegen het einde van de negentiende eeuw nog langer met deze gedachtegang uit de voeten. De opleving van het kerkelijk besef in die tijd was aan hen niet voorbijgegaan. Het toegenomen sociaal besef had ook waardering opgeleverd voor de kerk als mogelijkheid om religieus gemeenschapsgevoel praktisch te beleven. Bovendien kreeg binnen het vrijzinnig protestantisme de diepere inhoud van de oude leerstellingen weer meer positieve aandacht. Daaraan was de neiging gekoppeld om het instituut dat deze leerstellingen de eeuwen door gedragen had, hoger aan te slaan. 11 Specifiek voor de Hervormde Kerk werd in die jaren veelvuldig een tactisch motief genoemd: de mogelijkheid om via deze kerk, waar een groot deel van de bevolking mee verbonden was, de massa te bereiken.

Toen voor het idee van boedelscheiding onder de verschillende

richtingen weinig animo bleek te bestaan, maar velen wel vonden dat er iets moest gebeuren, werd in 1896 vanwege de Bond een commissie voor de vrijzinnigen in de Hervormde Kerk opgericht. In het licht van de bondstraditie was de oprichting van een dergelijke commissie een hele stap. Wellicht moet deze niet hoger worden aangeslagen dan als een poging om leden die om actie riepen, op een onschuldige manier hun zin te geven. De commissie kreeg namelijk als taak om door middel van adviezen de belangen van de hervormde vrijzinnigen te behartigen. Terwijl het plan om een commissie in NPB-verband op te richten speelde, zagen verschillende vrijzinnige hervormden weinig in een huns inziens tot ondergeschiktheid en werkloosheid gedoemde commissie. Zij pleitten voor een geheel nieuwe vereniging die modernen en evangelischen, de nazaten van de Groninger richting - al evenzeer in het gedrang gekomen, zou omvatten. De basis van deze plannen lag in de classis Hoorn en in de Hoornsche predikantenvereeniging 12 . Eerdmans was van deze plannen de gangmaker. In 1897 kwam de definitieve oprichting van de Evangelische Unie tot stand. De initiatiefnemers geloofden niet dat de commissie van de NPB zou slagen, maar hoopten op een vriendschappelijke samenwerking.

Van een goede samenwerking kwam niets terecht. De Unie bedoelde de handhaving van de kerkrechtelijke vrijheid om het evangelie naar eigen inzicht toe te passen en te verbreiden. Deze doelstelling gaf ruimte voor een breed anti-confessioneel front. Anders dan de NPB wilden de Unie-aanhangers een vereniging die bleef binnen de grenzen van de Hervormde Kerk. De NPB werd gezien als de organisatie die jarenlang de vrijzinnige hervormden op kerkelijk gebied aan zichzelf had overgelaten en de kerkelijke geest van de hervormde leden had doen verminderen. Jarenlang was de Bond zo het voorportaal geweest waardoor zelfs wel hele gemeenten aan de Hervormde Kerk waren ontvallen om aan de kleine kerkgenootschappen ten goede te komen. 13 Omgekeerd zagen invloedrijke NPB'ers net zo weinig in de Unie als in de toekomst van vrijzinnigen in de Hervormde Kerk. De Unie-afdelingen zouden in de toekomst wel eens met hangende pootjes naar de NPB kunnen terugkeren. 14

Ruim tien jaar later bestond Unie noch bondscommissie meer. Eerdmans had in die jaren geweldig veel energie gestoken in de belangen van de vrijzinnige hervormden. In 1899-1900 maakte hij deel uit van een commissie die voor de synode een acceptabel modus vivendi-voorstel en, toen dat niet lukte, een concept-reglement voor (zelfstandige) wijkgemeenten trachtte te formuleren. In de rondgang door de kerkelijke organen haalde dit concept het niet. 15 Vanaf 1900

was de jonge hoogleraar zowel in de Unie als in de bondscommissie actief. Beide organen zag Eerdmans als elkaar aanvullende mogelijkheden om vrijzinnige hervormden op te wekken tot kerkelijke strijd. In de praktijk bleek een dubbel lidmaatschap namelijk nauwelijks te realiseren, terwijl ter wille van de vrijzinnige belangen elke concurrentiegedachte uitgeroeid moest worden. De Unie was door haar gemengde samenstelling van modernen en evangelischen slechts geschikt voor defensieve arbeid. Steeds duidelijker werd het velen dat defensieve arbeid met opbouwend werk vanuit de vrijzinnige beginselen gepaard diende te gaan. Het ontbrak de Unie aan geld en eensgezindheid om buiten de grenzen van Noord-Holland een macht van betekenis te worden. Scepsis en tegenwerking deden uitbreidingspogingen grotendeels stranden.

Eerdmans en C. J. Niemeyer, de latere leider van de WH, probeerden de NPB-commissie uit te bouwen. Vele avonden trokken Eerdmans en de zijnen het land door om voorlichting te geven en geestverwanten te organiseren. Plaatselijke afdelingsbesturen van de NPB waren in veel gevallen onvoldoende bereid tot steun en samenwerking, zodat Eerdmans en Niemeyer beseften de vrijzinnig hervormde zaak anders te moeten aanpakken. In de jaren 1902 en 1903 trachtten zij de NPB zover te krijgen dat deze overging tot suborganisatie van de vrijzinnige hervormden. Afdelingen zouden in hun geheel bijdragen in de kosten om hun hervormde leden de gelegenheid te geven de kerkelijke strijd te voeren. De antikerkelijke geest in NPB-kringen was nog zo sterk dat dit plan door een overweldigende meerderheid werd afgewezen. 16

1.3 De WH - Eerdmans' schriftelijk offensief

Niemeyer besefte in 1903 dat de vrijzinnige hervormden zich afzonderlijk moesten organiseren. In zijn thuisbasis Friesland richtte hij in 1904 de eerste provinciale Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden op, bestaande uit afgevaardigden van vrijzinnige kerkenraden en afdelingsbesturen. Behalve in Noord-Holland schoten de VVH's in de meeste provincies als paddenstoelen de grond uit. Na grondig overleg met de Unie, waarvan Niemeyer op dat moment bij gebrek aan een voorzitter als vice-voorzitter de leidende figuur was, besloot de Unie zich in 1907 op te heffen ten gunste van de WH, die toen in een landelijke organisatievorm gegoten werd. 17

Eerdmans, die na de mislukking om hervormde suborganisatie in de NPB te realiseren eerst nog met het plan gelopen had de Unie naar het voorgestelde NPB-model te reorganiseren, sloot zich van harte aan bij Niemeyers initiatieven. Zelf was de hoogleraar niet bestuurlijk

betrokken bij de organisatie van de WH. Wel was Eerdmans in Leiden nog enige tijd actief bij de verkiezingsstrijd, maar zijn enthousiasme liep schipbreuk op de inactiviteit van de Leidse WH. Behalve dat de oudtestamenticus zich in deze periode intensief bezighield met het bestrijden van de wijdverbreide bronnenhypothese van Graf-Kuenen-Wellhausen over de totstandkoming van de Pentateuch, verlegde hij het accent in zijn bestrijding van de orthodoxie van het organisatorische naar het schriftelijke vlak.

In de jaren dat Eerdmans stad en land afliep om de vrijzinnige hervormden te mobiliseren, had hij zich voor zijn lezingen reeds verdiept in de contemporaine orthodoxe literatuur. Eerdmans koos ervoor zijn tegenstanders niet alleen bij de kerkelijke stembus te confronteren met goed georganiseerde vrijzinnigen, maar hen tevens in het hart aan te tasten: in hun pretentie orthodox te zijn. Reeds in zijn studententijd verdedigde Eerdmans de stelling dat de ethischen principieel op hetzelfde standpunt stonden als de modernen, alleen trokken zij er niet de consequenties uit. Op grond van zijn lectuur handhaafde Eerdmans die stellingname onverkort. Nieuw was, ook in de breedte van de vrijzinnige polemiek tegen de orthodoxie, dat Eerdmans hetzelfde oordeel velde over de gereformeerde theologie. Op nogal voortvarende wijze concludeerde hij dat het neocalvinisme van A. Kuyper, H. Bavinck en hun leerlingen principieel door de vrijzinnige wereldbeschouwing was beïnvloed. De leerstukken van de wedergeboorte, de voorzienigheid, de opvattingen over het wonder, de inspiratie van de Schrift en de bijzondere openbaring waren allemaal zo sterk herijkt ten opzichte van de zestiende-eeuwse gereformeerde theologie, dat ze stuk voor stuk toonbeelden van de vrij zinnige wereldbeschouwing waren geworden. In brochures, artikelen, redevoeringen en recensies van gereformeerde oraties en dissertaties hamerde Eerdmans in de hem kenmerkende gepeperde taal op hetzelfde aambeeld: de gereformeerden zijn niet gereformeerd meer, evenmin als de ethisch-orthodoxen nog orthodox genoemd mogen worden. 18 Geprikkeld merkte de gereformeerde kerkhistoricus G. Keizer op dat Eerdmans net als Cato inzag dat dé manier om een mening ingang te doen vinden was: haar op allerlei manieren telkens weer te herhalen. 19 In vrijzinnige kring had Eerdmans in ieder geval succes, overigens niet het minst doordat C.B. Hylkema in zijn dikke boek Oud-en nieuw-calvinisme 20 tot vrijwel dezelfde conclusies kwam. Jaren later nog werd in vrijzinnige kring op Eerdmans en Hylkema veelal kritiekloos teruggegrepen.

2. De Hervormde Kerk: middel en geen doel

2.1 De NPB: kerk of vereniging?

Eerdmans' ster was intussen in de vrijzinnige wereld tot grote hoogte gestegen. Zijn positie als hoogleraar verschafte hem status, invloed en blijkbaar voldoende vrije tijd om zich op allerlei terreinen in te zetten voor de vrijzinnige beginselen en belangen. Vooral in de NPB speelde Eerdmans tientallen jaren een toonaangevende rol als algemeen voorzitter, lid en vaak al spoedig als voorzitter van tal van commissies. De NPB was voor Eerdmans de belichaming van zijn vrijzinnige idealen. Reeds in de stellingen bij zijn proefschrift had de jonge geleerde deze verwoord: 'Op vrijzinnig standpunt behooren de scheidsmuren tusschen de verschillende kerkgenootschappen te vallen. Voor het godsdienstig leven zou dit van groot belang zijn.' 21 Hoewel het ideaal van de NPB om één grote vereniging of kerk van vrijzinnigen te vormen Eerdmans sterk aansprak, achtte hij de tijd niet rijp voor de verwezenlijking van dit ideaal. De 'duivel der historie' zat in de weg. Hij zag de NPB niet als de concurrent van de kerkgenootschappen, maar als de dokter ervan. Het samenwerken met geestverwanten uit allerlei kringen en kerken herinnerde aan de richting van eenheid waarin de vrijzinnigen zich moesten bewegen. 22

Eerdmans had verschillende motieven om de kerkelijke strijd in de Hervormde Kerk jarenlang zonder terughoudendheid te voeren. Eén van de belangrijkste was voor hem de roeping van de vrijzinnigen om de kristallisatie en verstening die heersten waar het confessionele beginsel aangehangen werd, te doorbreken. Wat in de kerk verkondigd werd, moest voldoen aan de wetenschappelijke maatstaven van de nieuwe tijd en niet in de zestiende eeuw blijven hangen. Niet alleen aan zichzelf, maar ook aan hun tegenstanders waren de vrijzinnigen het verplicht op te komen voor hun rechten in de kerk. In de Hervormde Kerk was het bovendien mogelijk de massa's te bereiken. De geschiedenis had de laatste honderden jaren wel geleerd dat het in Nederland onmogelijk was een nieuw kerkgenootschap van betekenis op te richten. Naast dit alles meende Eerdmans dat vrijzinnigen historische, reglementaire en morele rechten hadden, zodat zij in de Hervormde Kerk volkomen op hun plaats waren. 23

Door de kerkelijke ontwikkelingen is in Eerdmans' loopbaan spanning ontstaan tussen zijn vrijzinnige gemeenschapsidealen en de kerkelijke strijd zoals de vrijzinnige hervormden die voerden. Vanaf 1870 ontstonden in de NPB veel afdelingen die niet alleen algemeen vrijzinnige belangen als lezingen en maatschappelijk werk verzorgden, maar onder druk van hun leden ook overgingen tot het organiseren van godsdienstoefeningen. Waar hervormde vrijzinnigen uit hun

kerk werden gedreven door de orthodoxe meerderheid, omdat geweigerd werd kerkdiensten in hun geest te laten beleggen, nam de NPB de verzorging van hun godsdienstige behoeften vaak over. In veel plaatsen waar geen remonstrantse, vrijzinnige doopsgezinde of lutherse gemeenten waren, sloten verstrooide leden van deze kerken zich eveneens aan bij de zogenaamde kerkhoudende NPB-afdelingen. In de meeste afdelingen was de meerderheid echter hervormd. Toen tegen het einde van de negentiende eeuw het kerkelijk besef begon te ontwaken, ontstonden in de kiem de problemen. Nadat de WH tot stand gekomen was, namen deze explosief toe. De WH keek met argusogen naar de kerkhoudende afdelingen, die zij als regelrechte concurrentie beschouwde. Omgekeerd zag menige NPBafdeling het niet zitten om zich voor het grootste deel te ontmantelen ten gunste van een nieuwe vereniging. Feitelijk waren veel kerkhoudende afdelingen van de NPB 'moderne doleerende gemeenten' geworden. 24

Niemeyer bracht de problemen tussen de haar vleugels uitslaande WH en de NPB in 1909 op de algemene vergadering van de NPB ter sprake. Naar aanleiding van zijn pleidooi dat bondsafdelingen van hun kerkelijke allures af moesten zien op plaatsen waar de vrijzinnige hervormden sterk genoeg waren, kwamen de hoofdbesturen van beide verenigingen tot de publicatie van een gemeenschappelijk manifest. In dit manifest erkende de NPB dat de WH 'voortreffelijk werk' deed. Beide besturen riepen op tot samenwerking waar dat mogelijk was. Toen het hoofdbestuur van de NPB op de algemene vergadering van 1910 verslag deed van de gemaakte afspraken en applaus ontving, werd melding gemaakt van het opzienbarende feit dat de zo moeilijk schijnende zaak geen discussie opriep. Eerdmans bedankte de vergadering voor haar houding. 25

2.2 De commissie-Enschede en de VVII

In de periode tot 1930 heeft Eerdmans zich minder gelegen laten liggen aan de WH dan men op grond van zijn sympathie in vroeger jaren zou verwachten. Na het overlijden van Eerdmans' collega prof. H.T. de Graaf had de WH in de studiekascommissie weer een vertegenwoordiger uit Leiden nodig. In het hoofdbestuur van de WH werd toen voorgesteld Eerdmans als lid te benoemen 'indien hij lid is of wordt van de vereeniging' 26 , niet bepaald een blijk van actief lidmaatschap. De hoogleraar is nooit afgevaardigde voor de Leidse vereniging in de provinciale WH geweest. Voor de provinciale WH van Zuid-Holland was Eerdmans niet actief als bestuurslid en afgevaardigde naar de landelijke vereniging. Deze conclusies leid ik af uit

de notulen van de VVH-Leiden en van die van het Centraal Comité/ hoofdbestuur van de WH. Wel hield de hoogleraar verschillende keren lezingen voor de WH, de belangrijkste in 1921. Natuurlijk kan hij vergaderingen als belangstellende hebben bijgewoond. Voor de vergadering van vrijzinnige hervormde predikanten van 1913 staat dat zelfs vast. 27 Tot september 1923 wordt Eerdmans' naam verder echter nergens genoemd in de verslagen van vergaderingen die met de WH te maken hebben. Op een door de provinciale WH van Zuid-Holland in Leiden belegde bijeenkomst sprak Eerdmans toen een kort woord tot steun van de vrijzinnige zaak. 28 Net als prof. H.U. Meyboom werd Eerdmans op de vergadering van vrijzinnige hervormde predikanten in 1924 apart verwelkomd. 29 Zijn aanwezigheid lijkt geen jaarlijkse vanzelfsprekendheid te zijn geweest. Uit het eerste jaarboek, dat enkele jaren later door de landelijke WH werd uitgegeven, blijkt dat Eerdmans van geen enkele commissie lid was. Hoewel zijn naam uiteraard was opgenomen in de lijst van vrijzinnige hervormde (emeritus)predikanten, stond er geen sterretje voor Eerdmans' naam als teken dat hij bereid was voor te gaan in kerkdiensten die door vrij zinnig hervormde kerkenraden of afdelingsbesturen werden belegd. Onder de lijst van mensen die bereid waren spreekbeurten te vervullen, wordt de naam van de hoogleraar niet vermeld. 30 Pas vanaf 1930 kwam daarin verandering. 31 Eerdmans' onderkoelde verhouding tot de WH kwam pas weer enigszins op temperatuur, doordat de onderlinge relatie tussen de WH en de NBP nader contact dringend noodzakelijk maakte. Bestudering van die relatie maakt ook duidelijk waarom Eerdmans' gevoelens voor de WH enigszins bekoeld waren.

Het gemeenschappelijk manifest dat in 1910 door de NPB en WH werd gepubliceerd, bracht enige ontspanning in de gespannen verhouding. 32 Intussen waren ondanks alle goede bedoelingen de problemen niet verdwenen. De WH trachtte zoveel mogelijk vrijzinnige hervormden te mobiliseren. In 1923 formuleerde de WH een beginselprogram dat de drang tot uitbouw versterkte. 33 Met de jaren leverde dit meer spanning op met de kerkhoudende NPB-afdelingen. De bloei van de WH ging ten koste van die van de NPB. Enkele initiatieven om de Bond nieuwe bloei te geven, brachten slechts een kortstondige opleving teweeg. 34 In de periode 1917 tot 1925 vormden zes of zeven NPB-afdelingen zich in hun geheel om tot een plaatselijke WH. Omdat de kerkhoudende NPB-afdelingen meestal niet voetstoots het beleggen van diensten staakten - in plaatsen waar ook anderen dan vrijzinnige hervormden de diensten bezochten, kon dat ook moeilijk - , bleven er genoeg plaatsen over waar de verstandhou-

ding tussen de plaatselijke vrijzinnigen te wensen overliet. Een goede verstandhouding was echter van groot belang voor de hoofdtaak van de NPB: bevordering van de vrije ontwikkeling van het godsdienstig leven binnen en buiten de kerken (artikel 1 van de statuten). Aangezien in de kleinere kerkgenootschappen het kerkbesef eveneens was toegenomen, werd de Bond steeds meer in een concurrentiepositie gemanoeuvreerd, die het ledental en het prestige van de NPB allesbehalve goed deed. Eerdmans was als voorzitter van de belangrijke commissie voor godsdienstonderwijs en - prediking nauw bij de plaatselijke problemen betrokken. Hij zag de neergang van de NPB met lede ogen aan en drong aan op maatregelen vanwege het hoofdbestuur: 'Wat is men van plan te doen, om de inzinkingsbeweging te stuiten? ' 35

Op de algemene vergadering van 1925 in Enschede, na een jaar waarin de spanningen over de richting waarin de NPB zou moeten koersen binnen de Bond hoog waren opgelopen, werd een commissie gevormd, genoemd naar de plaats waar de vergadering plaatsvond. Van deze commissie, die zich op de koers en organisatie van de NPB moest bezinnen, werd Eerdmans voorzitter. Toen bepaalde ideeën binnen de commissie enigszins vorm begonnen te krijgen, gingen de vrijzinnige hervormden proberen invloed uit te oefenen op de koers die de NPB zou gaan varen. 36

Als resultaat van deze inspanningen vond tussen Eerdmans, twee andere commissieleden en K.A. Beversluis 37 en W. Meindersma namens het VVH-bestuur een bespreking plaats over de gemeentevorming onder NPB-vlag. Eerdmans hield een inleiding op het thema, waarin hij een situatieschets gaf van de afdelingen die samengesteld waren uit verschillende elementen en onderling een vaste kring vormden. Wat moest een catecheet doen met zijn leerlingen? Tot een kerk brengen? Niet allen wilden dat. Wel wilden ze gebonden worden aan de NPB. De vraag was of dit gemeentevorming moest heten. Volgens Eerdmans was er onderscheid. Een NPB-afdeling zou nooit uitgaan van de gedachte dat men niet tegelijk lid van een kerkelijke gemeente en een bondsafdeling kon zijn. 'Niemand denkt er aan van de N.P.B. een kerkgenootschap te maken.' Het commissiestreven was dat er na de voltooiing van het godsdienstonderwijs een getuigschrift werd afgegeven. Daarvan kon door hen die zich wilden laten aannemen als lidmaat van een kerkgenootschap gebruik worden gemaakt. In een samenkomst van de afdeling zouden alle leerlingen, of ze nu lid van een kerk werden of niet, plechtig worden toegesproken. Volgens Eerdmans moest men zich stellen op de bodem van de praktijk. Velen waren geen lid meer van de kerk en wilden het evenmin worden.

Menselijkerwijs zou op sommige plaatsen door vrijzinnigen nooit meer de meerderheid worden verkregen. Als 'we' - een beroep op de gemeenschappelijkheid! - hen wilden houden onder beïnvloeding van het vrijzinnig godsdienstig leven, moesten ze op deze wijze aan de NPB gebonden worden.

Juist theoretisch zag Beversluis niet zoveel bezwaar tegen Eerdmans' voorstelling van zaken. De praktijk leidde hem echter tot andere gedachten. Hij deelde niet het 'defaitisme' van Eerdmans ten aanzien van de beweging en mogelijkheden van de vrijzinnige hervormden. Beversluis verwachtte niet dat als de commissievoorstellen aan de praktijk werden getoetst, ze het laten aannemen zouden bevorderen. Afdelingen die nu nog tot de kerk leidden, zouden in deze voorstellen een vingerwijzing zien hoe ze de eigen kring konden versterken, in de eerste plaats ten koste van de Hervormde Kerk.

Tijdens de discussie bleek dat het niet de bedoeling van de commissie-Enschede was geweest het lid worden van de Hervormde Kerk in het gedrang te brengen. Integendeel, dit diende bevorderd te worden. Een concrete oplossing werd in de volgende richting gevonden: de NPB-afdelingen zouden verplicht worden elk jaar minstens acht weken voor Palmzondag 38 , opgave te verstrekken aan de WH en de kleine meer of minder vrijzinnige kerkgenootschappen van de leerlingen die door afkomst of persoonlijke keuze tot een bepaald kerkgenootschap behoorden of wensten te gaan behoren. De ingelichten zouden dan zelf met de betrokken leerlingen contact opnemen. Elke kerkelijke groep kon voor elke afdeling van de NPB een kerkenraad aanwijzen, waardoor aanneming en bevestiging konden plaatsvinden. 39 Langs deze weg zou de NPB meer dan tevoren blijven beantwoorden aan zijn opzet: het verbinden van het lid aan de kerkelijk groepen, terwijl tevens elke afdeling gelegenheid kreeg het eigen godsdienstig leven te bevorderen en door plechtige opname van jonge leden te versterken. Het gemeentebegrip zou op deze manier ontdaan worden van zijn technische betekenis en een zuiver religieuze inhoud krijgen. 40

In het hoofdbestuur van de WH bleef, zeker aanvankelijk, wantrouwen leven ten aanzien van de koers van de NPB. 41 Ook in de NPB bestonden bezwaren tegen het resultaat waartoe de bespreking tussen de commissie-Enschede en de WH had geleid. Het belangrijkste bezwaar was gericht tegen de hele teneur van het voorstel. In menige afdeling was het reeds praktijk om de kerken in te lichten, in het rapport van de commissie werd dit echter verplicht gesteld. In de vergadering leefde diepgeworteld verzet tegen een dwingende bepaling. Verschillende sprekers zagen hierin een teken dat de Bond wel in naam onafhankelijk en zelfstandig bleef, maar feitelijk aan vrijheid

van beweging inboette. 42 Eerdmans gaf als toelichting dat de geschiedenis van dit voorstel veel verder terug ging dan de algemene vergadering in Enschede: 'De Vrijz. Hervormden hebben aan de Bond hier en daar de wind uit de zeilen genomen. Menige afdeling is omgezet. Daarom heeft de commissie zich afgevraagd hoe deze verkeerde verhouding is te verbeteren. Bij het overleg bleek dat de Vrijz. Hervormden een kerkontbindende macht in de Bond meenden te bespeuren. Dit voorstel diende tot geruststelling'. De Bond wilde namelijk wel degelijk de mensen in aanraking brengen met de verschillende kerken. Na overleg en overweging was de commissie gebleken dat niet alleen de persoonlijke keus, maar ook de afkomst van de leerling in het voorstel moest komen te staan. Als dat element wegviel, had het voorstel geen zin meer en was het beter het in te trekken. Eerdmans' opmerkingen riepen tekenen van instemming op. De voorzitter overlegde kort met Eerdmans als voorzitter van de commissie, waarna hij meedeelde dat men goed deed dit hele onderdeel over de verhouding van de NPB tot de WH van het rapport-Enschede terug te nemen. Onder algemeen applaus werd dit voorstel aangenomen. 43

2.3 Naar betere verhoudingen: de definitieve regeling in 1937

De algemene vergadering van de NPB kwam in 1926 niet uit het vraagstuk van de verhouding van de kerkhoudende afdelingen tot de kerken. Omdat de plaatselijke (getals)verhoudingen zo sterk verschilden, was het moeilijk algemene regels te ontwerpen. Hoewel in 1926 de spanningen tussen de NPB en de WH niet weg genomen waren, zagen de betrokkenen in dat er iets moest gebeuren. In 1927 werd Eerdmans weer lid van het NPB-hoofdbestuur, het jaar daarop kwam hij opnieuw op de voorzitters stoel. In die hoedanigheid werd hij samen twee andere bestuursleden uitgenodigd voor het eerste vrijzinnig hervormd congres, dat op 1 en 2 oktober 1928 plaats vond. Op het congres werd veel gesproken over de kerkelijke strijd van de WH en de betekenis daarvan. 44 Eerdmans lijkt aan het congres niet uitsluitend positieve indrukken te hebben overgehouden. Eind oktober hield hij een openingsrede voor de algemene vergadering van de NPB waarin hij erop hamerde dat een kerkgenootschap middel en geen doel was. 45

Eerdmans betreurde het met het oog op de tijdsomstandigheden dat de onderlinge verhouding van Bond en WH nog altijd niet genormaliseerd was. Op de algemene vergadering van de NPB hield de hoogleraar in 1929 een rede over de positie van de vrijzinnige protestanten, waarin hij hun situatie analyseerde en wegen naar de toekomst wees. De invloed die van het vrijzinnig godsdienstig denken op de tijd

was uitgegaan, was zeer groot, maar omdat de orthodoxen dit niet erkenden, waren de vrijzinnigen in het gedrang geraakt. De vrijzinnigen waren echter verplicht zich wetenschappelijk en religieus te handhaven. Met het oog daarop waren de toestanden die tot de inwendige aangelegenheden van de vrijzinnigen behoorden van gewicht:

Deze eischen ernstige overweging. Want de verschillende groepen werken niet altijd samen. De Ned. Protestantenbond is de oudste vereeniging, die werd opgericht als antwoord op de invoering van het algemeen stemrecht in de Hervormde Kerk. De 30 jaar later ontstane beweging der Vrijzinnige Hervormden verweet aan de toenmalige leiders, dat zij geen oog hadden voor het belang dat de vrijzinnigen hebben bij hun plaats in de groote Hervormde Kerk. Zij deed dit terecht. Maar sindsdien is veel veranderd. Ook in de beweging der Vrijzinnige Hervormden op sommige plaatsen, zooals b.v. te Leiden, was de Vrijzinnig Hervormde kring van den aanvang af onkerkelijk gezind en weigerde deel te nemen aan de kerkelijke verkiezingen. Elders is de Vrijzinnig Hervormde vereeniging niet veel anders dan een vrije gemeente, daar de meeste leden hun lidmaatschap van de Ned. Herv. kerk hebben opgezegd. Toch bestaat er op enkele plaatsen verwijdering tusschen de twee kinderen van hetzelfde huis, omdat de vrije gemeente der Vrijzinnige Hervormden aan den Protestantenbond verwijt niet voldoende kerkelijk te voelen. Ons getal is niet sterk genoeg om een dergelijke versplintering te veroorloven. Daargelaten nog de slechte geest, die tegenover elkaar gekweekt wordt door schrijvers in een kerkelijk orgaan, dat nu eenmaal vol moet, die critiek op geestverwanten met een zeker genoegen lijken te publiceeren, of zij nu goed ingelicht zijn of niet. Spreker herinnert eraan, dat dit niet de bedoeling is geweest van de organisatie der Hervormde vrijzinnigen, die door hem en anderen in 1897 met zooveel moeite in het leven is geroepen. De tegenwoordige organisatie van Vrijzinnige Hervormden moet niet vergeten dat de Ned. Protestantenbond evengoed lidmaten tot de Herv. kerk toebrengt als zij zelve.

Eerdmans voegde er nog aan toe dat ook de kleinere kerken te veel zichzelf als het voornaamste beschouwden. Veel meer samenwerking dan in praktijk werd gebracht, was mogelijk. 'Natuurlijk' hadden de vrijzinnige hervormden als zodanig een roeping, maar net zomin als voor de kleine kerken was er een gerechtvaardigde grond om het met de Bond niet te kunnen vinden. 46

De rede van de voorzitter van de NPB kreeg bijval en aanvulling met voorbeelden van goede samenwerking. Verschillende vrijzinnige hervormden toonden zich echter niet helemaal gelukkig met Eerdmans' rede. Ook al betreft het verslagen, Eerdmans' scherpe tong ten aanzien van de WH en haar orgaan Kerk en Volk is goed te proeven. VVH-hoofdbestuurslid J.P.C. Poldervaart vroeg zich onder meer af of Eerdmans wel voldoende in het oog gehouden had, dat er groei in de vrijzinnig hervormde beweging zat. Ook Beversluis legde de vinger bij de pessimistische toon die hij gehoord had in het spreken over de positie van het vrijzinnig protestantisme. Hij vroeg de inleider of deze er niet met hem van overtuigd was dat voor het prestige van dit vrijzinnig protestantisme vooral de verovering en de handhaving van de oude positie van de vrijzinnigen in de Hervormde Kerk nodig was.

Het recht en de plicht van de vrijzinnige hervormden zei Eerdmans in zijn repliek niet uit het oog verloren te hebben. 'Trouwens, men zou van hem, een der oprichters der beweging, toch moeilijk iets anders kunnen verwachten!' De federatiegedachte die hij voorstond, moest groeien. Hoe lang had het niet geduurd voor de beweging van de vrijzinnige hervormden warme en vurige verdedigers kreeg? Toen Beversluis aandrong op een concretere reactie op zijn vraag, verklaarde Eerdmans aftappingen en versplinteringen nadelig te vinden. Als er geen kans was zelfstandig iets te bereiken, dan was het beter federatief te werk te gaan. 'Maar in 't algemeen zegt hij volmondig "ja" op de vraag van ds. Beversluis.' Beversluis maakte meteen gebruik van de gelegenheid om te vragen of Eerdmans voor de toekomst ook die mening was toegedaan. De inleider antwoordde daarop eveneens bevestigend 'als daar mogelijkheid toe bestaat'. 47 Eerdmans bleef dus overtuigd van het belang van het werk van de WH, maar de jaren van strijd hadden hem niet optimistischer gemaakt over de kansen om de vrijzinnig hervormde idealen te realiseren. In plaatsen waar niets erop wees dat de vrijzinnige hervormden rechten kregen in de Hervormde Kerk, moesten de vrijzinnige hervormden niet moeilijk doen over het kerkelijk asiel dat door de NPB-afdelingen geboden werd. Intussen lijkt Beversluis ondanks Eerdmans' antwoorden een bijsmaakje te hebben overgehouden aan de algemene vergadering. In het jaarboek schreef hij dat de bespreking afgelopen augustus met het hoofdbestuur van de NPB over de algemene verhouding een bevredigend verloop had gehad, maar dat was 'helaas niet te merken in de rede van de voorzitter op de algemene vergadering' 48

Ruim een jaar later nam Eerdmans het voortouw in de zoektocht naar betere verhoudingen. Op de vergadering van het hoofdbestuur

van de WH werd in januari 1931 een verzoek van de NPB tot samenspreking van de hoofdbesturen besproken. Vastgesteld werd dat 'warmere relaties wel wenselijk waren'. 49 Door een brief van het hoofdbestuur van de NPB in februari verbeterden de relaties verder. Weer enkele maanden later bleek een begin van samenwerking uit de benoeming van VVH-voorzitter prof. J. Lindeboom als lid van de studiekascommissie van de NPB, het Seyffardtfonds. Het hoofdbestuur van de WH stelde toen iets dergelijks voor inzake haar studiekascommissie. In plaats van de overleden De Graaf zou Eerdmans worden benoemd 'indien hij lid is of wordt van de vereeniging'. Eerdmans verscheen op uitnodiging van de WH op de jaarvergadering en op het tweede vrijzinnig hervormd congres in oktober 1931. Omgekeerd werd het bestuur van de WH uitgenodigd voor de algemene vergadering van de NPB. Intussen stelde het hoofdbestuur van de NPB ook voor een commissie voor contact met de vrijzinnige hervormden in te stellen.

Tijdens de algemene vergadering van de NPB in 1931 lichtte Eerdmans de houding van het hoofdbestuur nader toe, omdat er nogal wat kritische vragen over werden gesteld. De uitnodiging aan de WH was in het licht van de contacten van het afgelopen jaar een kwestie van wellevendheid. Eerdmans memoreerde het besluit uit 1903 om zich niet met de positie van de vrijzinnigen in de Hervormde Kerk te bemoeien. Het uiteengaan had een geest van concurrentie gekweekt. Deze mening moest door een bewustzijn van eenheid vervangen worden. Een betere geest was noodzakelijk. Toen het hoofdbestuur toezegde dat als het nodig was ook contact gezocht zou worden met de andere kerken waar de NPB mee te maken had, werd het voorstel aangenomen. 50 De contactcommissie had overigens niet elk jaar aanleiding tot optreden. Onder leiding van Eerdmans probeerde de Bond dus uit de concurrentiepositie te komen. Ook in 1932, het laatste jaar van Eerdmans' voorzitterschap, bezocht hij namens de NPB de jaarvergadering van de VVH.

In het laatste jaar van Eerdmans' voorzitterschap van de NPB werd een commissie geïnstalleerd die het werk, de plaats en het doel van de NPB moest onderzoeken. Commissielid N.A. Bruining, vooral bekend vanwege haar jarenlange voorzitterschap van de V.P.R.O., hield op de algemene vergadering van dat jaar een rede over de taak en de toekomst van de NPB. Daarin sprak zij de wenselijkheid uit dat de NPB voorzover dat in zijn vermogen lag, zorgde dat het kerkbesef levend bleef in leden die dat besef hadden. Beversluis ging met de inleidster akkoord, al had hij graag gezien dat nog iets meer het accent gelegd werd op het werken van de NPB naar de kerken toe. 51 Onder

leiding van het andere commissielid en Eerdmans' opvolger als voorzitter van de NPB, de remonstrantse predikant J.A. de Koning, kwamen de problemen tussen de NPB enerzijds en de kerken en met name de WH anderzijds principieel tot hun ontknoping. In de periode 1934-1937 kwam besluitvorming tot stand waarin de NPB duidelijk maakte zoveel mogelijk de kerkelijke belangen te willen behartigen.

Tijdens de discussies over de instelling van een Raad van Advies voor plaatselijke problemen verklaarde Eerdmans dat voorop moest staan dat allen bij elkaar hoorden. Als er in een afdeling al eens misverstand was, dan zou veelal de tijd wel helpen. De geschiedenis had de vrijzinnigen nu eenmaal in de gegeven posities gebracht. Persoonlijk gaf Eerdmans de voorkeur aan een toestand als te Schiedam historisch ontstaan was, waar alle vrijzinnigen verenigd waren in de NPB-afdeling. Als hij dictatoriale macht bezat, 'zou hij die aanwenden om de vrijzinnig-godsdienstigen tot eenheid te brengen over alle schotjes heen'. 'Gelukkig' had hij die macht niet, maar wel moesten allen zich de principiële eenheid voor ogen houden. Nadat De Koning zich bij Eerdmans had aangesloten, nam de vergadering het voorstel met applaus aan. 52

De heldere uitspraak van de NPB veroorzaakte in de vrijzinnige pers een 'zeer duidelijke zwenking' van het negatieve en het neutrale tot het welwillende en positief-waarderende. Het zag er naar uit dat de aanpassing van de NPB aan de nieuwe omstandigheden gunstige gevolgen voor de NPB had. 53 Na allerlei nuanceringen werd de uitspraak op de volgende algemene vergadering bekrachtigd. Het sluitstuk van de verbeterde verhouding tussen de NPB en de vrijzinnige kerken en verenigingen werd een regeling omtrent de doop die in 1937 aanvaard werd. 54

3. De splijtzwam van Gemeenteopbouw

3.1 Eerdmans tijdens de reorganisatiestrijd

De geschiedenis van de reorganisatiestrijd in de Hervormde Kerk in de jaren dertig is zonder Eerdmans geschreven. 55 De discussie over de reorganisatievoorstellen van de verenigingen Kerkherstel en Kerkopbouw liet hij aan zich voorbijgaan. Bekend is dat Eerdmans zich op college wel eens uitliet over actuele discussies en kwesties, maar inhoudelijk heb ik daar met betrekking tot de reorganisatiestrijd niets van kunnen achterhalen. In de jaren dertig nam Eerdmans zijn plaats in de gelederen van de WH weer in, maar men kan moeilijk zeggen dat hij vooraan stond. In 1930 schreef de hoogleraar een propagandabrochure voor de WH over het gezag van het Oude Testament. 56 Op verzoek van de redactie schreef Eerdmans het volgende jaar zijn enige

bijdrage voor Kerk en Wereld, het verenigingsorgaan van de WH, in een themanummer over ontwapening. 57 In 1935 stond zijn naam in advertenties met een lijst van vooraanstaande figuren die hun steun betuigden aan het opzetten en uitbouwen van vrijzinnig hervormd kerkelijk werk in de Wieringermeerpolder. 58

Behalve in het kader van opmerkingen tijdens de discussies op de algemene vergaderingen van 1934 enl937 en de aanwezigheid tijdens de vergadering van 1932, ben ik Eerdmans' naam in de verslagen van WH-activiteiten in de breedste zin verder nergens tegengekomen. Alles bij elkaar weinig inspannende bijdragen. De enige structurele betrokkenheid van de hoogleraar in de jaren 1931 tot en met 1938 bij de WH was Eerdmans' lidmaatschap van de Studiekascommissie, een commissie die dermate geplaagd werd door geldzorgen dat ze weinig activiteit kon ontplooien. Uit het overzicht van de verhouding van de NPB tot de WH bleek reeds dat Eerdmans niet optimistisch was ten aanzien van de mogelijkheden van de WH. 59 Hij was niet idealistisch genoeg om blijvend energie te spenderen aan het taaie probleem van de kerkelijke verhoudingen. Bovendien werd Eerdmans door de vooraanstaande WH-er Beversluis als defaitist gezien. Dat zal de reden zijn geweest van Eerdmans' afwezigheid op de sprekerslijst van de vereniging. De laatste keer dat Eerdmans zelf het woord nam was op de algemene vergadering van 1937, waar een nieuw beginselprogram werd besproken. Wat Eerdmans toen zei, is tevens richtinggevend voor zijn houding na de reorganisatiestrijd. Om zijn standpunt te plaatsen, is het eerst noodzakelijk de ontwikkelingen in de WH te schetsen.

3.2 De beginselen van de VVH

Vanaf de verschijning van het ontwerp van Kerkopbouw in 1933 sloeg de verdeeldheid onder de vrijzinnige hervormden ten aanzien van het kerkelijk vraagstuk toe. Kerkopbouw streefde naar een kerk van Jezus Christus, die als doel had de verkondiging van het Woord van God in aansluiting aan haar historische belijdenis. Hoewel 'belijdenis' breder en dieper bedoeld was dan 'belijdenisgeschriften' en de binding eraan duidelijk een dynamisch karakter had, was een deel van de vrij zinnige hervormden onder leiding van de begaafde links-moderne predikant G. Horreüs de Haas toch van mening dat Kerkopbouw tot een kerk van confessionalistische en dogmatische strekking zou leiden. D. Bakker, de invloedrijke hoofdredacteur van Kerk en Wereld achtte het ontwerp onaannemelijk als in het algemeen reglement niet op één of andere manier het geest en hoofdzaakbeginsel ten opzichte van een eventuele belijdenis onder woorden werd gebracht. 60 Ook de

leertucht vormde een struikelblok voor de acceptatie. Ondanks het feit dat een tuchtproces verschillende stadia moest doorlopen, waardoor het gebracht werd in de sfeer van broederlijk en persoonlijk vermaan, kon het uiteindelijk toch tot een juridische berechting komen. Dit was een principieel verschil tussen het beginselprogram van Kerkopbouw uit 1931 en het Ontwerp-1933. Ook tot het gedachtegoed van Kerkopbouw, inclusief de daaraan deelnemende vrijzinnigen, was gaan behoren dat niet het individu, maar de kerk zelf in haar organen bepaalde of een leer binnen de grenzen van het kerkelijke belijden viel.

De eensgezindheid onder de vrijzinnige hervormden keerde terug toen Kerkherstel en Kerkopbouw tot een akkoord kwamen en in 1937 een nieuw ontwerp aan de Hervormde Kerk voorlegden. Vergeleken met het ontwerp van Kerkopbouw kende het Ontwerp-1937 een veel strakkere confessionele binding doordat 'historische belijdenis' was vervangen door 'historische belijdenisgeschriften'. In verband met de meer expliciete binding aan een bepaalde grondslag kwam de procesmatige leertucht in de praktijk dichterbij. Anders dan in het ontwerp van Kerkopbouw werden bovendien de minderheden als een tijdelijk verschijnsel gezien en niet als een normale levensuiting van de kerk. Daarom werd het vraagstuk van de minderheden in overgangsbepalingen geregeld. Een bont gezelschap uit de verschillende richtingen was van mening dat in het Ontwerp-1937 ofwel de grondslag nog te vaag was gebleven, ofwel dat de binding daaraan het dynamisch karakter had verloren. De kringen rond Kerkopbouw en Kerkherstel waren niet zo eenstemmig als de vertegenwoordigers die het akkoord gesloten hadden. Uiteindelijk werd het ontwerp door de synode in tweede lezing op 10 augustus 1938 verworpen.

In de strijd tegen de aanvallen van de confessionelen, maar met name voor de uitbouw van de vrijzinnige hervormde beweging naar buiten toe achtte voorzitter Niemeyer het nodig dat de beweging een samenbindend beginselprogram kreeg. In 1923 kwam dit tot stand. Belangrijke elementen waren dat het volkskerkkarakter van de Hervormde Kerk vrijheid voor verschillende godsdienstige overtuigingen veronderstelde en dat in overeenstemming daarmee alleen gewetenstucht aanvaardbaar was (artikel A.I en IV.2). 61 Op deze passages uit het beginselprogram werd telkens teruggegrepen bij de beoordeling van de reorganisatievoorstellen. Niet iedere VVH-er kon er op den duur echter nog mee uit de voeten. De commissie voor het kerkprobleem, die in VVH-verband was ingesteld ter beoordeling van de reorganisatievoorstellen, formuleerde behalve de bezwaren tegen het Ontwerp-1937 ook een nieuw beginselprogram. Inhoude-

lijk was goed te merken dat 'Ons program' uit 1923 verwerkt was, want de passages over de vrijheid van godsdienstige overtuiging die uitgedrukt behoorde te worden in de kerkelijke reglementen, en de gewetenstucht keerden terug (art. II en IV). Een opvallend verschil tussen de artikelen over de gewetenstucht was echter, dat het conceptbeginselprogram van 1937, neergelegd in een rapport, voorzien was van een minderheidsstandpunt. Het meerderheidsstandpunt luidde dat de gewetenstucht in een protestantse kerk zo'n groot goed was, dat binnen haar muren daaraan geen geweld mocht worden gedaan. Om die reden diende de beslissing omtrent het blijven in het ambt en de kerkelijke gemeenschap in laatste instantie te worden overgelaten aan het persoonlijk geweten van de door de kerkelijke organen ter verantwoording geroepene. B. J. Aris en J.H. Smit Sibinga tekenden voor het minderheidsstandpunt dat gewetensvrijheid zo'n kostbaar goed was dat 'slechts' bij excessen ontzetting uit het ambt en uit het lidmaatschap van de kerk mocht en moest mogelijk zijn. 62 Terecht legde Smit Sibinga de vinger bij de ontwikkeling in de denkbeelden in vrijzinnige kring. Ten aanzien van het program uit 1923 was er namelijk ook in het meerderheidsrapport een verschuiving te bespeuren. Dacht men in 1923 nog niet aan kerkelijke uitspraken over de tucht, het meerderheidsrapport ging er nu ook van uit, al wilde het er nog geen kerkrechtelijke gevolgen aan verbinden. 63

Uit de notulen van de studiecommissie voor het kerkprobleem blijkt dat de leden meer met elkaar van mening verschilden dan het rapport doet vermoeden. Horreüs de Haas verklaarde zelfs dat men 'het over de beginselen niet eens was en evenmin over de interpretatie'. 64 Aan het feit dat Horreüs de Haas zich neerlegde bij bepaalde formuleringen, dankte de beweging volgens Beversluis een bezwering van het gevaar van een scheiding van links en rechts. Dat nam niet weg dat de onderhuidse verschillende interpretatie later explosief tot uitbarsting kwam. Op de algemene vergadering van 1937, waarop het rapport in bespreking werd gegeven, sprak K. Strijd reeds zijn verbazing uit over de plotselinge verdwijning van de links-rechts tegenstellingen. Hij vreesde dat de utiliteit de principiële trouw van de commissie bij de besprekingen had verdrongen. Bij de bespreking van het rapport meldde Eerdmans zich aan als eerste debater. Hij zei de vermelding van de artikelen 5 en 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis gemist te hebben. 'Het komt hem inopportuun voor dat het rapport in art. 4 een synthese tracht te bereiken van gezag en vrijheid, iets dan in 400 jaren nog nimmer is gelukt. De verabsolutering van het gewetensgezag acht hij in kerkpolitiek opzicht gevaarlijk voor de vrijzinnige hervormden. Overbodig lijkt hem alles wat de bestaande

orde op dit punt op enige wijze nader wil bepalen.' 65

3.3 Aanhanger van de Zwinglibond

Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog met al de gevolgen voor moraal en christendom stimuleerde nieuwe pogingen om uit de kerkelijk impasse te komen. Onder leiding van H. Kraemer ging het proces van Gemeenteopbouw van start. De werkgroep Gemeenteopbouw pleitte voor een door en boven alle richtingen en partijen uitgaande houding tegenover het vraagstuk van richtingenstrijd en reorganisatie, die oog had voor de nood en schuld van de kerk en voor 'de heerlijke werkelijkheid van het Evangelie'. De werkgroep deed pogingen de richtingen op gemeentelijk niveau met elkaar in contact en tot elkaar te brengen. Kraemers bedoeling was door stimulatering van bovenaf een kerkelijke vernieuwingsbeweging van onderop op gang te krijgen. Als basis voor de samenwerking werd de formule 'in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en op de bodem van de belijdenisgeschriften der Nederlandsche Hervormde Kerk' geaccepteerd. 66

De naam 'Gemeenteopbouw', die sterk leek op 'Kerkopbouw', accentueerde de inhoudelijke verwantschap van de werkgroep met de vereniging. Op initiatief van Gemeenteopbouw werd een commissie gevormd die zich met hetzelfde reorganisatievraagstuk bezighield als Kerkopbouw: de Commissie voor beginselen van Kerkorde (1942). 67 Net als bij Kerkopbouw voelde een groot deel van de vrijzinnigen zich aangesproken door de drang naar samenwerking. De gevolgen van de Tweede Wereldoorlog oefenden hierop grote invloed uit.

Een deel van de vrijzinnigen ging echter niet voetstoots mee met Gemeenteopbouw. Al snel profileerden zij zich als de Zwingli-groep, die vanaf 1946 een gelijknamig blad liet verschijnen. De grondslag voor samenwerking tussen de richtingen werd als onaanvaardbaar beschouwd. Intussen hadden de ontwikkelingen binnen het rechtsmodernisme veel aanhangers van die stroming ontvankelijker gemaakt voor de orthodoxe terminologie en geloofsvoorstellingen. Velen van hen konden wel leven met de Gemeenteopbouw-terminologie. G.J. Heering, één van de vaders van het rechts-modernisme, waarschuwde in zijn laatste redevoering voor de Moderne theologenvergadering in 1948 rechts-modernen voor de 'zuigkracht van de orthodoxie', waaraan zij zich moesten onttrekken als ze nog vrijzinnig genoemd wilden kunnen blijven worden. 68 Het kan hier niet uitgewerkt worden, maar uit allerlei brieven van hoofdbestuursleden in het VVH-archief blijkt wel dat oude persoonlijke tegenstellingen tussen de leidende VVH'ers en zwinglianen het conflict mede uit de hand hebben doen lopen.

Van de kant van de deelnemers aan Gemeenteopbouw in de WH kregen de zwinglianen te horen dat ze niet telkens op het beginselprogram van 1937 moesten terugkomen. Dat deed maar denken aan degenen die steeds verwezen naar de Formulieren van Enigheid. 69 Ook de volkomen terechte opmerking van J. Visser dat het hoofdbestuur intussen stond op het standpunt van het in 1937 afgewezen minderheidsrapport 70 , vond op de algemene vergadering van 1947 weinig gehoor. Visser, de secretaris van de Zwingli-groep, voerde aan dat het hoofdbestuur de nadruk legde op de elementen in het beginselprogram van 1937 waarin grenzen werden gesteld aan de kerk en er sprake was van leertucht en de noodzaak van een belijdenis. Het hoofdbestuur had bezwaar tegen een motie van Visser waarin uitgesproken werd dat de nadruk in het program lag op de vrijheid van geloven en belijden, de vastlegging daarvan in de kerkelijke reglementen, het ontbreken van kerk-en schriftgezag en de beslissing van het persoonlijk geweten. Deze elementen konden volgens het hoofdbestuur niet uit hun verband gelicht worden en vervolgens tot de essentiële verklaard worden. Een min of meer tegengestelde motie van het hoofdbestuur, waarin goedkeuring werd uitgesproken over het beleid van de laatste jaren en tevens dat de voortzetting daarvan in de geest van het beginselprogram was, kreeg 132 van de 157 stemmen, terwijl drie stemmen blanco werden uitgebracht. Omdat volgens de Zwingli-groep het beginselprogram niet was gehandhaafd, adviseerde de leiding daarvan uit de WH te treden. De afscheiding was een feit. In 1948 werd de Zwinglibond opgericht. 71

De slogan 'Eerst VRIJZINNIG dan pas Hervormd', die in kader nogal eens afgedrukt werd in Zwingli, verwoordde exact wat altijd Eerdmans' overtuiging was geweest. Eerdmans was er de man niet naar om de vrijzinnige beginselen te laten overwoekeren door orthodoxe geloofstaal. Het verbaast dan ook niet dat hij in 1944 de tweede ondertekenaar was van een manifest dat door H. van Lunzen was opgesteld. In dit felle stuk van de opvolger van de in 1943 overleden Horreüs de Haas werden de theologische ontwikkelingen, die volgens de ondertekenaars ten koste van het kritische oordeel gingen, gekritiseerd en werd afstand genomen van de koers van de WH. Eerdmans behoorde tot wat C.D. Moulijn eens getypeerd had als de 'ouderwetsvrijzinnigen' 72 , vrijzinnigen die zich minder verontrust voelden over de massale ontkerkelijking en de noodzakelijke samenwerking in antwoord daarop, dan over de handhaving van de vrijzinnige beginselen. Deze tegenstelling liep dwars door rechts-en links-modernisme heen, zij het dat de meeste links-vrijzinnigen vanzelfsprekend sneller verontrust waren over de theologische en organisatorische ontwikkelingen.

Met raad en daad stond Eerdmans de zwinglianen bij. Vanaf het laatste nummer van 1947 tot kort voor zijn dood, publiceerde Eerdmans vier artikelen in Zwingli waarin hij de nieuwe kerkorde op de korrel nam. Zoals hij al tientallen jaren gewend was, speelde Eerdmans Schriften belijdenis tegen elkaar uit. In dit steekspel betrok de polemicus ditmaal ook de nieuwe kerkorde. 73 Terecht meldde Zwingli na Eerdmans' dood dat de hoogleraar reeds in 1937 bij de aanvaarding van het nieuwe beginselprogram van de WH gewaarschuwd had voor over-en onderschatting van de waarde van het geweten. Het was gevaarlijk het recht van het geweten onder alle omstandigheden te erkennen. Omgekeerd was het evenmin aanvaardbaar het persoonlijk geweten door een uitspraak van de gemeenschap te binden. In verband met het laatste wilde Eerdmans de bestaande kerkelijke bepalingen handhaven. 74 Eerdmans vond het verwonderlijk dat het ontwerp dat kerkleden onder opzicht over leer en leven stelde, 'niet met duidelijke woorden zegt wat zij zullen hebben te belijden om "in den weg van het belijden" te blijven'. Het 'zonderlinge' artikel X gaf daarover geen uitsluitsel. In gemeenschap met de belijdenis beleed de kerk volgens dit artikel de openbaring van de drie-enige God, waarna het een aantal belijdenisgeschriften optelde. In het verband moest dat betekenen dat deze geschriften ook de Triniteit beleden. Toch kon dit moeilijk de bedoeling zijn, want ook de Dordtse Leerregels werden genoemd, die toch vooral betrekking hadden op de uitverkiezing. 'Laat men ons daarom nu eens ronduit zeggen, of die belijdenis óók de zogenaamde Formulieren van Enigheid omvat. En liefst onomwonden met ja of neen. (...) Een zo belangrijke zaak kan en mag niet onder ongewone termen als "In gemeenschap met" en "In den weg van" worden verdoezeld. Er is al klink-klank genoeg in dit document. Voor een beoordeling van het mogelijke of onmogelijke karakter der synodale verlangens is een klaar antwoord onmisbaar. Nu deze tweede nationale synode Dordt wenst na te volgen en met opzicht en tucht dreigt, moet er geen twijfel bestaan kunnen aan de bedoeling.' 75

Met het oog op het aangekondigde Dienstboek met talrijke formulieren drong Eerdmans aan om per direct te gaan optreden. In kerkorde en dienstboek moest rekening gehouden worden met de veranderde wereldbeschouwing. 'Er kan nu nog veel veranderd worden als men zich wil bezinnen op klare dogmatische voorstellingen. (...) Intusschen vraag ik mij af: Waar blijft nu de V.P.R.O.? De Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme? De Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden? Zijn zij bedwelmd? ' 76

Eerdmans' aansluiting bij de Zwingli-groep werd beschouwd als

een steun in de rug. Van Lunzen schreef na Eerdmans' overlijden: 'Voortdurend nog wordt ons streven door sommige vrijzinnige "Gemeenteopbouwers" met kleineerende frazes betiteld. Mogen dezulken eens overwegen of alleen het feit dat iemand van het wetenschappelijk en geestelijk formaat van Prof. Eerdmans overtuigd aan onze zijde stond - niet bewijst dat hun kleineeringen op henzeive terugslaan!' 77 De zwinglianen genoten volop van de steun van de oude leider. Al werd Eerdmans na zijn dood in Zwingli relatief minder verheerlijkt dan prof. G.A. van den Bergh van Eysinga, hij was goed genoeg om van 14juni 1958 tot en met eind 1969 genoemd te worden onder degenen die tijdens hun leven hadden meegewerkt aan het blad. Alle neigingen van de zwinglianen om Eerdmans te claimen ten spijt, het is best mogelijk dat de hoogleraar tot zijn dood ook lid van de WH bleef. Het hoofdbestuur kreeg officieel bericht van Eerdmans' overlijden en herdacht op de ledenvergadering van 1948 de dat jaar overledenen, waarbij 'in het bijzonder' B.J. Aris en Eerdmans werden genoemd. 78

Conclusies

In zijn lange leven heeft Eerdmans met veel maatschappelijke, kerkelijke en theologische ontwikkelingen te maken gekregen. De rode draad door heel zijn functioneren is na zijn breuk met de orthodoxie die van trouw aan de vrijzinnige beginselen geweest. Vanaf zijn korte loopbaan als predikant tot ongeveer de Eerste Wereldoorlog zette hij zich in de kerkelijke strijd met al zijn energie in voor vrijheid van belijden in de Hervormde Kerk. Het gebrek aan werkelijk succes in die strijd en het toenemende fanatisme waarmee de WH zich in vrijzinnige kring opwierp voor de hervormde belangen, deed zijn enthousiasme voor de vereniging bekoelen. Omdat Eerdmans als vooraanstaand leidersfiguur zowel de algemene belangen van de vrijzinnigen als die van het hervormde segment inzag, probeerde hij de eenheid in vrijzinnige kring te bevorderen toen de spanningen rond het kerkelijk vraagstuk in de jaren twintig hoog opliepen. Als voorzitter van de NPB (1928-1932) deed hij zijn best om de onderlinge verhoudingen te verbeteren.

Eerdmans had als malcontent in 1909 meegeholpen theologische verschuivingen in gang te zetten die uitliepen op het rechts-modernisme. Hoewel hij tot de rechterflank van het vrijzinnig protestantisme bleef behoren, kreeg Eerdmans moeite met ontwikkelingen in het rechts-modernisme die het kritisch standpunt ten opzichte van de bijbelse en kerkelijke tradities zijns inziens in de praktijk te veel lieten varen. Toen het proces van Gemeenteopbouw de verhoudingen in de

VVH op scherp zette, sloot Eerdmans zich geheel in de lijn van zijn vroegere opstelling aan bij de Zwingli-groep. De 'ouderwets-vrijzinnige' Eerdmans kon de nieuwe kerkorde (ingevoerd in 1951) voor de rechtbank van zijn theologisch geweten niet verantwoorden.


1. De Hervorming (het weekblad van de Nederlandsche Protestantenbond) 3-2- 1912, 34.

2. BLGNP, 1, 412v.

3. Zie o.a. J.P. Heering, 'Het vrijzinnig protestantisme op de drempel van een nieuwe tijd (1900-1925)' in: B. Klein Wassink en Th.M. van Leeuwen (red.), Tussen Geesten Tijdgeest. Denken en doen van vrijzinnig protestanten in de afgelopen honderd jaar (Utrecht 1989) 103-104.

4. Bijblad van De Wekker 30-12-1910. Cursivering van mij, CMvD.

5. BLGNP, III, 101-105.

6. J.P. Heering, 'B.D. Eerdmans (1868-1948): "the lonely critic'" in: R.B. ter Haar Romeny en Joh. Tromp (red.), Quisque Suis Viribus 1841-1991. 150jaar theologie in dertien portretten (Leiden 1991) 128vv.

7. B.D. Eerdmans, Melekdienst en vereering van hemellichamen in Israël 's Assyrische periode (Leiden 1891).

8. B.D. Eerdmans (onder het pseudoniem Ignotus/ Agnotus), 'Reactie of vooruitgang? ' in: Theologisch Tijdschrift 43 (1909) 1- 16 en 146-180. Zie Heering, 'Het vrijzinnig protestantisme op de drempel', 77vv; K.A. Beversluis, Een halve eeuw strijd en opbouw. Ontstaan en ontwikkeling der Vrijzinnige Hervormde Beweging (Assen 1953) 31vv.

9. De uitdrukking is van J. van Loenen Martinet (BLGNP, I, 137), de invloedrijke redacteur van De Hervorming.

10. Notulen kerkenraad 15- 9-1896 (streekarchief Hoorn); DH 26-9-1896, 155.

11. Zie over de NPB de literatuurverwijzingen in D. Jansen, 'Kan er uit Nazareth iets goeds komen? 'Onze Krans' te Dokkum: een opmaat voor de Nederlandse Protestantenbond' in: DNK 19(1996) 15 (de noten 2- 11). Over de omslag in het kerkelijk denken nog het meest uitvoerig: J. Lindeboom, Geschiedenis van het vrijzinnig protestantisme, III (Assen 1935) 44, 50, 86, 90- 91 en 99.

12. Zie over de Hoornsche predikantenvereeniging J. Vree, "'De kraaienplaag". Een halve eeuw predikantenverenigingen in de Nederlandse samenleving' in: JGNP 5 (1997) 119 en 147 n. 24.

13. DH 13-3-1897, 42v.

14. Vgl. Van Loenen Martinet in DH 20-3, 46v; 27-3, 50 en 3-4-1897, 55.

15. K.H. Boersema, 'De voorgeschiedenis van onze gemeente', 8-9 (ongepubliceerd artikel in het archief van de plaatselijke WH in het Leidse gemeentearchief); J. Herderschee, De moderngodsdienstige richting in Nederland (Amsterdam 1904) 194; J. Knottenbelt, Douwes en Feith. Kerkelijk wetboek. De reglementen en verordeningen der Nederlandsche Hervormde Kerk, met aanteekeningen (Groningen 1914) 87-89; J. Reitsma en J. Lindeboom, Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der Nederlanden ('s-Gravenhage 1949) 522-523.

16. Beversluis, Een halve eeuw, 45v. Het archief van de WH bevindt zich in het Utrechts Archief. Zie voor Niemeyer BLGNP, I, 214v.

17. Zie Beversluis, Een halve eeuw, 47vv.

18. R.H. Bremmer, Herman Bavinck als dogmaticus (Kampen 1961) 115vv; Heering, 'Het vrijzinnig protestantisme op de drempel', 98vv.

19. G. Keizer, 'Dr Hylkema's "Oud en nieuw calvinisme", een bijdrage tot de kennis van de geestelijke stromingen in onzen tijd' in: GTT 13 (1913) 361.

20. Haarlem 1911.

21. Stelling 13 in Melekdienst, 155.

22. Zie Bijvoegsel DH 11-5- 1901, 2v (openingsrede van de Moderne theologenvergadering) en de redevoeringen in de Handelingen van de NPB uit 1902 en 1906.

23. Eerdmans ontvouwde zijn motieven breedvoerig in Het recht der vrijzinnigen in de Ned. Herv. Kerk en de zoogenaamde orthodoxie (Leiden 1901) en in B.D. Eerdmans en J. Slotemaker de Bruine, Het recht der vrijzinnigen in de N.H. Kerk (serie Pro en contra) (Baarn 1907).

24. De uitdrukking is van de bekende NPB-er I. van den Bergh (DH 14-1-1905, 10).

25. Beversluis, Een halve eeuw, 63vv; Handelingen van de NPB 1910, 75.

26. Notulen HB-VVH 15-6- 1931.

27. Zie F.H.G. van Iterson, 'Kroniek' in: Teekenen des Tijds 15 (1913) 210-211.

28. Weekblad voor de Vrijzinnige Hervormden 5- 10-1923.

29. WVH 2-5-1924.

30. Jaarboek WH 1926-27, 148 en 153vv.

31. Jaarboek WH 1930-31, 141 en 147vv. HetVVHorgaan Kerk en Volk (1925- 1931) heb ik spijtig genoeg nergens kunnen vinden.

32. Beversluis, Een halve eeuw, 65.

33. Beversluis, Een halve eeuw, 85 en 123. Het program op pp. 96vv.

34. Heering, 'Het vrijzinnig protestantisme op de drempel', 109v en 13lv.

35. Jaarboek 1923, 25.

36. Notulen HB-VVH, 8-5- 1926.

37. Beversluis nam tientallen jaren een dermate vooraanstaande positie in de WH in, dat hij zeker nog een plek in het zesde deel van het BLGNP moet krijgen.

38. Uiteindelijk werd de periode vastgesteld op drie maanden.

39. Het verslag suggereert dat aanneming op gezag van de kerkenraad in de NPBafdeling plaats zou vinden. Andere bronnen hebben het over afzonderlijke handelingen: eenmaal in de afdeling en vervolgens in het betrokken kerkgenootschap. Het laatste is volgens mij gangbaarder geweest.

40. Het verslag van de bespreking is als getypt inlegvel te vinden bij de notulen HB-VVH, 8-6-1926. Tevredenheid over het effect van de bespreking blijkt uit het Jaarverslag WH 1926- 27, 5.

41. Notulen HB-WH, 8-6- 1926; vgl. 17-9-1926.

42. Verslag van de algemene vergadering in DH 4-12- 1926, 388. Vgl. het in DH 20-11, 375 tevoren gepubliceerde oordeel van de afdeling Groningen.

43. Jaarboek 1927:1, 26vv en DH 11-12-1926, 393.

44. Dtf 6-10-1928, 78 en Beversluis, Een halve eeuw, 134v.

45. Jaarboek 1929:1, 6.

46. Jaarboek 1930:1, 17v; NRC 29-10-1929, avondblad B. Vgl. voor Eerdmans' opvattingen ook zijn V.P.R.O.-lezing De Nederlandsche Protestantenbond (Huis ter Heide 1930) 9.

47. Jaarboek 1930:1, 20v; NRC 30-10-1929, avondblad A.

48. Jaarboek WH 1930- 1931, 24.

49. Notulen HB-VVH, 30- 1-1931.

50. Jaarboek 1932:1, 21vv. VVH-afgevaardigde N. Zwiep toonde zich gelukkig met Eerdmans' verdediging (Kerk en Wereld 6-11-1931, 8)

51. Jaarboek 1933:1, 30 en 17.

52. Jaarboek 1935:1, 24vv.

53. Jaarboek 1936:1, 8 (openingsrede van De Koning op de algemene vergadering)

54. Zie voor de doopregeling - wat eraan voorafging is nergens beschreven - onder meer G.J. Hoenderdaal, 'Het vrijzinnig protestantisme tussen de schaduwen van gisteren en morgen (1925-1940)' in Tussen Geest en Tijdgeest, 276.

55. Zie H. Bartels, Tien jaren strijd om een belijdende kerk. De Nederlandsche Hervormde Kerk van 1929 tot 1939 (Den Haag 1946), dat geheel aan de reorganisatiestrijd is gewijd; Beversluis, Een halve eeuw, 146vv, en het overzicht in H. Oostenbrink-Evers, Beginselen en achtergrond van de kerkorde van 1951 van de Nederlandse Hervormde Kerk (Zoetermeer 2000) 41vv.

56. Daar staat geschreven ... Beschouwingen over het gezag van het Oude Testament (Huis ter Heide 1930). Vgl. Beversluis, 126.

57. KeW 7-8-1931.

58. KeW 1-3-1935, 3.

59. Zie ook het herdenkingsartikel over Niemeyer van Eerdmans in DH 22-11-1932, 76.

60. KeW 30-11-1934, 1.

61. Beversluis, Een halve eeuw, 93 en 96vv.

62. Beversluis, Een halve eeuw, 142vv; Bartels, Tien jaren strijd, 129vv.

63. Bartels, Tien jaren strijd, 135.

64. Notulen van de studiecommissie inzake het kerkprobleem, 15-3-1937, lv.

65. Notulen ALV, 8/9-6- 1937; KeW 9-7-1937, 5v..

66. Oostenbrink-Evers, Beginselen en achtergrond, 71vv;

67. Oostenbrink-Evers, Beginselen en achtergrond, 78 en 83v.

68. G.J. Heering. 'De huidige situatie der vrijzinnig-protestantse theologie, o.a. ten opzichte der oecumenische "Basisformule"' in: Theologie en practijk 8(1948) 108vv.

69. L.H. Ruitenberg op de algemene vergadering van 1947 volgens J. Visser in Zwingli 18-1-1947, 98.

70. Zwingli 1-2-1947, 103.

71. KeW 17-1-1947, lv; Beversluis, Een halve eeuw, 219vv. Volgens p. 222 had de oproep tot afscheiding weinig effect. Vele zwinglianen bleven lid of keerden later terug. De Zwingli-beweging als zodanig had echter het contact met de WH verbroken.

72. KeW 14-4-1944, 4.

73. Zwingli 25-12-1947, 189.

74. 'X' in Zwingli 5-6- 1948, 240.

75. Zwingli 24-4-1948, 227 (onder het pseudoniem Joram).

76. Zwingli 12-3-48, 216.

77. Zwingli 22-5-1948, 234. Tal van herinneringen verschenen met name in het nummer van 8 mei.

78. Notulen dagelijks bestuur WH, 8-6-1948, 5; Notulen ALV, 15/16-7-1948.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2001

DNK | 88 Pagina's

EENHEID OVER ALLE SCHEIDSMUREN HEEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2001

DNK | 88 Pagina's