GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Herman Bavincks Gereformeerde Ethiek – het zusje van zijn Dogmatiek 1

38 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Herman Bavinck (1854-1921) was in de eerste decennia van het bestaan van de Gereformeerde Kerken in Nederland de belangrijkste theoloog naast Abraham Kuyper. Omdat hij afkomstig was uit de traditie van de Afscheiding, lag het voor de hand dat hij zijn theologiestudie in Kampen zou hebben afgelegd. Het grootste deel van zijn studie deed hij echter aan de toentertijd als liberaal bekend staande Leidse universiteit. Daar ontving hij een grondige scholing en raakte hij bekend met de contemporaine theologie en wijsbegeerte. Na zijn studie stond hij enkele jaren (1881-1883) als christelijk gereformeerd predikant te Franeker. Daarna werkte hij als hoogleraar aan de Theologische School te Kampen (1883-1902) en aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (1902-1921).

Bavinck staat vooral bekend als dogmaticus. Zijn opus magnum is de tussen 1895 en 1901 verschenen vierdelige Gereformeerde Dogmatiek, waarin hij een compleet overzicht geeft van de gereformeerde geloofsleer en deze op de hoogte van de tijd probeert te brengen.2 De Gereformeerde Dogmatiek is sinds kort ook integraal in het Engels vertaald.3 Deze vertaling en het feit dat er recent twee internationale conferenties over zijn persoon en werk in Amerika zijn gehouden (september 2008 te Grand Rapids; april 2009 te Princeton) maken duidelijk, dat de belangstelling voor Bavinck springlevend is.

Behalve in de dogmatiek was Bavinck ook geïnteresseerd in de ethiek. Dit komt tot uiting in een reeks publicaties. In 1880 promoveerde hij te Leiden op een studie naar De ethiek van Ulrich Zwingli.4 Een jaar later publiceerde hij twee artikelen over het geweten.5 Nog weer enkele jaren later, in 1885-1886, schreef hij een serie van drie artikelen over de navolging van Christus.6 Later zou hij deze herschrijven tot de brochure De navolging van Christus en het moderne leven (1918).7 Ook kunnen we denken aan een brochure onder de titel Hedendaagsche moraal (1902);8 aan een rede over ‘Ethiek en politiek’, in 1915 gehouden tijdens een vergadering van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen;9 en aan zijn publicaties ten tijde van de Eerste Wereldoorlog over het oorlogsvraagstuk, die nadrukkelijk een ethische dimensie hebben.10

In het Bavinck Archief, dat wordt beheerd door het aan de Vrije Universiteit gevestigde Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden), bevindt zich meer materiaal dat aan de ethiek is gewijd. Er is bijvoorbeeld een manuscript, waarvan herkomst en doel onduidelijk zijn, maar dat waarschijnlijk vroeg (Bavincks studentenjaren?) moet worden gedateerd. Na de inleiding is het onderverdeeld in tien paragrafen:11

1. De zonde;

2. De mens als zedelijk wezen;

3. De verkiezing (grondslag van het christelijk leven);

4. Het geloof (bron en principe van het christelijk leven);

5. De boete (ontstaan van het christelijk leven);

6. De wet (regel van het christelijk leven);

7. De vrijheid (voorrecht van het christelijk leven);

8. Het altruïstisch karakter van het christelijk leven;

9. De verhouding van het christelijk tot het burgerlijk leven;

10. Het christelijk leven in de gemeenschap.

Belangrijker is een zeer omvangrijk handschrift, getiteld Gereformeerde Ethiek.12 Bavinck gebruikte er een groot aantal schriften voor, die thans ernstig zijn beschadigd: vele pagina’s liggen los en het papier brokkelt af. Het document is niet voltooid. Het breekt af in het midden van een betoog over de christelijke familie.

Vanwege de omvang en de uitgewerktheid – het document bevat talloze verwijzingen naar zowel de Bijbel als het werk van zestiende-, zeventiende-, achttiende- en negentiende-eeuwse protestantse (gereformeerde en lutherse) theologen – moet Bavinck er geruime tijd aan hebben gewerkt. In de marge heeft Bavinck verwijzingen naar literatuur genoteerd, die na het schrijven van de tekst is gepubliceerd of gelezen.

Mijns inziens heeft Bavinck dit manuscript bedoeld als de pendant van zijn Gereformeerde Dogmatiek. Het had naast de Dogmatiek mogelijk een tweede standaardwerk moeten worden, waarin hij een overzicht biedt van het gereformeerde denken over de ethiek en dit in rapport brengt met de toenmalige tijd.

In deze bijdrage ga ik nader in op Bavincks Gereformeerde Ethiek. Ik begin met de vraag naar de datering. Vervolgens sta ik stil bij de inhoud door vooral de structuur van het betoog te beschrijven. Daarna stel ik de vraag waarom Bavinck het werk niet heeft voltooid en niet heeft uitgegeven. Een in het Bavinck Archief bewaard collegedictaat geeft daarvoor mogelijk waardevolle informatie. Omdat vooral de opzet van dat document opvallend verschilt van de Gereformeerde Ethiek, beschrijf ik ook van dat collegedictaat de structuur. Ik besluit met enkele conclusies.

Datering van Bavincks Gereformeerde Ethiek

Bavinck heeft het handschrift van zijn Gereformeerde Ethiek zelf niet gedateerd. Verwijzingen in de tekst naar gebruikte literatuur kunnen aanwijzingen geven voor de datering. Dit vereist nauwkeurig en tijdrovend onderzoek. De datering laat zich echter ook via een andere weg globaal bepalen.

Hoogstwaarschijnlijk heeft Bavinck dit manuscript voor zich gehad tijdens zijn colleges in de studiejaren 1884-1886 en 1894-1895. Ik leid dat af uit twee andere handgeschreven documenten, die beide worden bewaard in de bibliotheek van de Protestantse Theologische Universiteit te Kampen.

Het ene is getiteld Gereformeerde Ethiek. Acroam.13 van: Prof. Dr. H. Bavinck14 en is gemaakt door Reinder Jan van der Veen (1863-1942), die van september 1878 tot juli 1886 theologie studeerde te Kampen.15 Dit manuscript, dat een omvang heeft van 327 pagina’s, heeft oorspronkelijk bestaan uit twee delen. Helaas is alleen het tweede deel bewaard gebleven. Van der Veen noteert op verschillende plaatsen in zijn dictaat data. Daaruit kan worden afgeleid, dat het betrekking heeft op Bavincks ethiekcolleges uit de studiejaren 1884-1885 en 1885-1886. Het verloren gegane eerste deel zal hoogstwaarschijnlijk notities uit het studiejaar 1883-1884 – het eerste jaar van Bavincks werkzaamheid te Kampen – hebben bevat.

Het andere handschrift is getiteld Gereformeerde Ethiek – Dictaat van Prof. Bavinck.16 Het heeft een omvang van 406 pagina’s en werd in 1983 in de bibliotheek geregistreerd. Helaas bieden de archieven van de bibliotheek in Kampen geen enkele nadere informatie. Het is mogelijk dat de bibliotheek het in 1983 op een of andere manier heeft verkregen. Het is echter ook mogelijk, dat het manuscript al jaren in het magazijn van de bibliotheek stond en pas in 1983 is gecatalogiseerd. Hoe dat ook zij, vergelijking met andere handschriften in de bibliotheek te Kampen maken het aannemelijk dat het is gemaakt door Cornelis Lindeboom (1872-1938),17 die in Kampen theologie studeerde van september 1889 tot juli 1895.18 In het manuscript wordt eenmaal verwezen naar het eerste deel (eerste druk) van Bavincks Gereformeerde Dogmatiek.19 Aangezien dit deel in 1895 werd gepubliceerd, moet het document dateren uit dat jaar of later. Als het waar is dat Lindeboom de maker van het manuscript is, kan het document precies in dat jaar worden gedateerd. Lindeboom beëindigde immers zijn studie in de zomer van 1895.

Beide dictaten bieden een fraaie impressie van Bavincks ethiekcolleges. Opvallend is dat de structuur van Van der Veens en Lindebooms collegeaantekeningen vrijwel geheel gelijk is aan de compositie van Bavincks Gereformeerde Ethiek. Dat maakt het aannemelijk dat Bavinck aan de hand daarvan zijn ethiekcolleges gaf. Dit impliceert ook dat het manuscript moet dateren uit de eerste jaren van Bavincks professoraat te Kampen. Van der Veen zat immers in die periode onder Bavincks gehoor.

Structuur van Bavincks Gereformeerde Ethiek

Zoals gezegd, moet Bavinck geruime tijd aan zijn Gereformeerde Ethiek hebben gewerkt. In dezelfde periode werkte hij ook aan de Gereformeerde Dogmatiek, die in vier banden werd gepubliceerd in de jaren 1895, 1897, 1898 en 1901. Om die reden is het niet verrassend dat Bavincks Gereformeerde Ethiek overeenkomsten vertoont met zijn Gereformeerde Dogmatiek.

Een goed voorbeeld daarvan is de compositie. Bavinck begint zijn Gereformeerde Dogmatiek met een inleiding, waarin hij achtereenvolgens schrijft over ‘Naam en begrip der Dogmatiek’, ‘Encyclopaedische Plaats der Dogmatiek’, ‘Methode der Dogmatiek’, ‘Indeeling der Dogmatiek’ en ‘Geschiedenis en Litteratuur der Dogmatiek’.20 Zijn Gereformeerde Ethiek heeft een vergelijkbare inleiding, alleen in omgekeerde volgorde. Bavinck begint namelijk met een overzicht van de geschiedenis en de literatuur van de gereformeerde ethiek.21 Daarop volgen paragrafen over naam en begrip, indeling, en methode der ethiek.22

Bavinck prefereert voor de discipline de naam ‘ethiek’ boven ‘moraal’.23 De taak van de ethiek is het beschrijven van ‘de voorbereiding, geboorte, ontwikkeling en openbaring naar buiten van den geestelijken mensch’.24 Of, zoals het in het Lindeboom-manuscript is geformuleerd: ethiek is ‘de wetenschappelijke beschrijving van de verwerkelijking van Christus’ genade in ons menschelijk persoonlijk leven’.25

Volgens Bavinck moeten ethiek en dogmatiek, hoewel zij nauw met elkaar zijn verbonden, nauwkeurig worden onderscheiden. In zijn Gereformeerde Ethiek definieert hij het onderscheid op precies dezelfde manier als in zijn Gereformeerde Dogmatiek: ‘In de dogmatiek: wat doet God voor, in ons? Hij is daar alles. De dogmatiek is een woord Gods aan ons, van buiten, boven tot ons komende; wij passief, luisterend, ons latende bewerken. In de Ethiek: wat wordt er van ons, als God ons zoo bewerkt, wat doen wij voor hem? Wij actief, juist door, op grond der daden Gods aan en in ons, wij psalmzingend en lovend en dankende God. Dogmatiek: God tot ons afdalend. Ethiek: wij tot God opstijgend. Dogmatiek: Hij de onze. Ethiek: wij de zijne. Dogmatiek: zij zullen zijn aangezicht zien. Ethiek: Zijn naam zal op hun voorhoofden wezen. Dogmatiek: uit God. Ethiek: tot God. Dogmatiek: Hij heeft ons liefgehad. Ethiek: daarom hebben wij hem lief’.26

De methode der ethiek, stelt Bavinck, is gelijk aan die van de dogmatiek. Uitgangspunt is Gods openbaring. De Heilige Schrift is kenbron en norm.27 In de werkwijze onderscheidt Bavinck drie stappen:

1. verzamelen en systematiseren van bijbelse gegevens;

2. beschrijven hoe deze gegevens in de geschiedenis zijn verwerkt;

3. thetisch verder ontwikkelen met het oog op de eigen tijd.28

Dit is precies dezelfde werkwijze als de Gereformeerde Dog-matiek.

Met betrekking tot de compositie inventariseert Bavinck eerst de opzet van verschillende andere protestantse ethieken, namelijk die van Antonius Driessen (1684-1748), Willem Teellinck (1579-1629), Campegius Vitringa (1659-1722), Benedictus Pictetus (1655-1724), Petrus van Mastricht (1630-1706), August Friedrich Christian Vilmar (1800-1868), Hans Lassen Martensen (1808-1884), Heinrich Heppe (1820-1879) en Adolf von Harless (1806-1879). Na te hebben vastgesteld dat die opzetten min of meer met elkaar overeenkomen, kiest Bavinck een vergelijkbare, traditionele structuur voor zijn ethiek. Deze is onderverdeeld in drie delen:

1. ‘De mensch voor de bekering, in den toestand der zonde, geweten, zedelijkheid, ethica naturalis’;

2. ‘De mensch wedergeboren; ‘t nieuwe leven in zijn voorbereiding, oorsprong, deelen, staten, toevallen, hulpmiddelen, zegen, kenteekenen, krankheid en dood, voltooiing’;

3. ‘De wedergeboren mensch in het huisgezin, beroep, maatschappij, staat, kerk’.

Hij neemt zich voor eschatologisch te eindigen met enkele reflecties over het Koninkrijk van God.29

Later in het manuscript, wanneer hij zijn plan gedetailleerd uitwerkt, hebben twee van de drie hoofddelen een iets veranderde titel, namelijk: 1. ‘De mensch voor de bekeering’; 2. ‘De mensch in de bekeering’; en 3. ‘De mensch na de bekeering’.30 Bovendien voegt Bavinck een vierde deel toe onder de titel: ‘De levenskringen, waarin het zedelijk leven zich heeft te openbaren’.

Vanzelfsprekend is het in deze bijdrage niet mogelijk het document tot in detail te bespreken. Ik beperk me tot enkele opmerkingen over hoofdlijnen. Een eerste blik op de titels van de hoofddelen wekt de indruk dat Bavincks Gereformeerde Ethiek dogmatisch van karakter is. Dogmatiek gaat vooraf aan de ethiek en ethiek is afhankelijk van de dogmatiek.

Deze indruk wordt bevestigd bij lezing van het eerste deel van Bavincks Ethiek: De mens voor de bekering. Het is onderverdeeld in drie hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk, getiteld ‘De menschelijke natuur, op zichzelve beschouwd’ stelt Bavinck dat de mens is geschapen naar Gods beeld. Dogmatisch zou hij dit nader uitwerken in het tweede deel van zijn Gereformeerde Dogmatiek. Het hoofdstuk over het wezen van de mens begint hij dan met de woorden: ‘Het wezen van den mensch ligt daarin, dat hij Gods beeld is’.31 In de ethiek is de stelling dat de mens is geschapen naar Gods beeld van groot belang. Volgens Bavinck kunnen er drie principes uit worden afgeleid, namelijk:

1. De mens was van nature goed;

2. In moreel opzicht kan de mens niet begrepen of gedacht worden zonder God;

3. Het wezen van de mens is door de zonde verdorven.

Hij verdedigt deze grondprincipes tegenover Fichte, Hegel, Rothe en Darwin.32

Het tweede hoofdstuk van het eerste deel van Bavincks Ethiek is gewijd aan de hamartiologie, de leer van de zonde. Hij begint met uit te leggen dat hij niet zal spreken over het wezen, de schuld en de straf der zonde. Dat zijn thema’s die thuis horen in de dogmatiek.33 Wanneer het derde deel van zijn dogmatiek is gepubliceerd, blijkt Bavinck daarin inderdaad, de oorsprong, de verbreiding, het wezen en de straf der zonde te bespreken.34 Een ander deel van de hamartiologie behoort volgens Bavinck echter een plek te krijgen in de ethiek. Bavinck vertelt zijn studenten dat hij dit heeft geleerd van theologen als Vilmar (1800-1868), Lampe (1683-1729), Buddaeus (1667-1729), en anderen, die hun leer van de zonde tegelijkertijd in hun dogmatiek én in hun ethiek ontwikkelen.35 In het tweede hoofdstuk van het eerste deel van zijn Ethiek ontwerpt Bavinck daarom een gedetailleerd systeem van zonden. Hij onderscheidt drie typen zonden: zelfzuchtige zonden, zonden tegen de naaste en zonden tegen God. Elk van deze drie typen kan weer verder worden onderverdeeld in zinnelijke en geestelijke zonden.36 Zonden tegen de naaste zijn bijvoorbeeld handelingen waarin de naaste of dat wat de naaste behoort, wordt gebruikt voor eigen belangen. Deze zonden kunnen zinnelijk van karakter zijn: zonden tegen de eerbaarheid, het eigendom of het leven van de naaste. Ze kunnen ook geestelijk van karakter zijn: bijvoorbeeld zonden tegen zijn goede naam of gezag.37 Bavincks ethische leer der zonde vormt zo duidelijk een aanvulling op de hamartiologie die hij presenteert in zijn Gereformeerde Dogmatiek.

In het derde hoofdstuk schetst Bavinck ‘De zedelijke natuur des menschen in den toestand der zonde’. Hij beschrijft de gevolgen van de zonde voor het wezen van de mens, voor zijn ziel en lichaam, zijn verstand, wil en gevoelens. En hij concludeert dat de natuurlijke mens alle vermogens mist om het goede te doen.38 God houdt de mensheid echter in stand door de menselijke geneigdheid tot het kwade te beteugelen. Hoewel de mens in zonde is gevallen, heeft hij nog steeds een redelijke, zedelijke natuur.39 Deze openbaart zichzelf in het geweten.40 In het derde deel van zijn Gereformeerde Dogmatiek schrijft Bavinck dat er ‘vóór den val […] in den mensch, strikt gesproken, geen geweten [was]’ en dat ‘het geweten […] het subjectief bewijs [is] voor ‘s menschen val’.41 Verder besteedt hij in zijn Dogmatiek hieraan geen aandacht. Waarschijnlijk was hij van mening dat het geweten behandeld moest worden in de ethiek. In elk geval besteedt hij een lange paragraaf aan het geweten in zijn Gereformeerde Ethiek.42 Volgens Bavinck is het geweten gebonden aan Gods wet.43 Om die reden vervolgt hij met paragrafen over de wet en de wijze waarop deze vorm krijgt in het individu, de staat en de maatschappij.44

Het tweede deel van Bavincks Gereformeerde Ethiek biedt in tien paragrafen een diepgaande analyse van het geestelijk leven van de christen. Bavinck begint met een beschrijving van de natuur van het geestelijk leven. Haar grondbeginsel is de liefde tot God. Deze wordt gewekt door de Heilige Geest.45

Na paragrafen over de oorsprongen van het geestelijk leven (i.e. de wedergeboorte), de grondwerkzaamheid van het geestelijk leven (i.e. geloof) en bezwaren wat dat betreft tegen mysticisme, piëtisme en methodisme,46 komt Bavinck tot het hart van het geestelijk leven: de navolging van Christus – een thema dat hem gedurende zijn hele loopbaan zou interesseren.47 Christus is niet alleen een koning, een priester en een profeet, maar ook een model, een voorbeeld, een ideaal. Om die reden moeten wij Hem volgen.48 Volgens Bavinck betekent dit niet, dat wij Christus’ wijze van leven letterlijk of fysiek moeten nabootsen. In het bijzonder moeten we niet zijn armoede, kuisheid en gehoorzaamheid imiteren.49 Bavinck verwerpt dus de monastieke wijze van leven in rooms-katholieke kloosters. Evenmin bestaat de navolging van Christus in het overdoen van Christus’ lijden, in een of andere vorm van mysticisme, of in een rationalistische wijze van het onderhouden van de geboden.50 Navolging van Christus bestaat in ‘de erkenning van Christus als Middelaar’. Inwendig moet Christus gestalte in ons krijgen. Uitwendig moet ons leven zich vormen naar dat van Christus. Dit uit zich in deugden als gerechtigheid, heiligheid, liefde en lijdzaamheid.51

Bavinck vervolgt met paragrafen over de ontwikkeling van het geestelijk leven, de verzekering (zekerheid van het geloof), verstoringen (krankheden) van het geestelijk leven (zoals de strijd tussen vlees en geest, verzoekingen en geestelijke verlating), middelen tot herstel (zoals gebed, meditatie, lezen van Gods Woord, zingen, eenzaamheid, vasten, waken en geloften) en ten slotte de volmaking van het geestelijk leven na de dood.52

Vooral de lange paragraaf over de verzekering van het geloof is hier opvallend. Men kan zich afvragen in hoeverre een bespreking van dit thema thuishoort in de ethiek. Hoe dat ook zij, Bavinck gaat, na een lang historisch overzicht, in het bijzonder in op de leer van de kentekenen van het geloof, zoals droefheid over de zonde en liefde voor Gods Woord en Gods dienst. Ongetwijfeld weerspiegelt deze aandacht voor de kentekenen van het geloof de situatie in de kerk en Bavincks verantwoordelijkheid voor de opleiding van predikanten. In de traditie van de Afscheiding vormden de kentekenen een belangrijk onderdeel van de spiritualiteit in de gemeenten. Bovendien kon het leerstuk over de kentekenen worden verbonden met discussies over Abraham Kuypers theorie over de veronderstelde wedergeboorte.53 Het is veelzeggend, dat we zowel in Van der Veens als in Lindebooms collegeaantekeningen juist in deze paragraaf een verwijzing vinden naar Bavincks ervaringen als predikant te Franeker.54 In beide collegedictaten komen geen andere verwijzingen naar Bavincks jaren te Franeker voor. Interessant is ook, dat Bavinck in deze paragraaf tweemaal Abraham Kuyper bekritiseert.55 Dat kan nauwelijks toeval zijn, omdat Kuypers visie op de veronderstelde wedergeboorte in de kringen van de Afscheiding zeer omstreden was.56 In elk geval wordt uit de paragraaf duidelijk, dat het thema van de geloofszekerheid en de leer van de kentekenen van het geloof in die jaren voor Bavinck van groot belang waren.

Het derde deel van Bavincks Gereformeerde Ethiek is getiteld: ‘De mensch na de bekeering’. Het omvat drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk bespreekt Bavinck ‘De heiliging in ‘t algemeen’ – een thema dat hij ook aan de orde stelt in de vierde band van zijn Gereformeerde Dogmatiek.57 In zijn Gereformeerde Ethiek concentreert hij zich op de leer van de plicht. Een algemene bespreking van de verhouding tussen de christen en de wet58 wordt gevolgd door paragrafen over het onderscheid tussen praecepta (voorschriften, geboden) en consilia (raadgevingen) – Bavinck verwerpt expliciet de rooms-katholieke visie daarop – over handelingen die moreel gezien indifferent zijn (adiaphora), over botsende plichten (collisio) en over verdeling van plichten.59 Bavinck noemt sommige van deze thema’s ook kort in zijn Dogmatiek.60 Hun brede uitwerking in de Ethiek maakt echter opnieuw duidelijk, hoezeer Bavinck bewust de te bespreken onderwerpen verdeelde tussen dogmatiek en ethiek, en dat zijn Gereformeerde Ethiek was bedoeld als de pendant van zijn Gereformeerde Dogmatiek.

In het tweede, derde en vierde hoofdstuk van het derde deel verbindt Bavinck de leer van de plicht met de Tien Geboden. In het tweede hoofdstuk analyseert hij de eerste vier geboden als plichten jegens God.61 Het derde hoofdstuk is gewijd aan plichten jegens onszelf en deze worden verbonden met het vijfde gebod. In concrete termen schrijft Bavinck bijvoorbeeld over de plicht tot zelfbehoud, plichten met betrekking tot ons lichamelijk leven (de zorg voor kleding en voedsel) en onze ziel.62 Ten slotte bespreekt hij in het vierde hoofdstuk de christelijke naastenliefde en verbindt deze met de nog overgebleven geboden (zesde t/m tiende gebod). Het gaat dan onder meer over de zorg voor het leven van de naaste, diens eigendom en goede naam, en over de begeerlijkheid.63

In het vierde deel van zijn Gereformeerde Ethiek was Bavinck van plan in te gaan op de vraag hoe het zedelijk leven van de christen zich in uiteenlopende levenskringen behoort te openbaren. Het eerste hoofdstuk is gewijd aan de christelijke familie. In detail schrijft Bavinck over de verplichting tot het huwelijk, huwelijksbeletselen, graden van bloedverwantschap, de verloving, de viering en sluiting van het huwelijk, het wezen van het huwelijk, scheiding, en de relatie tussen man en vrouw.64 Dan breekt het betoog af. Waarschijnlijk was Bavinck van plan geweest paragrafen toe te voegen over bijvoorbeeld de opvoeding van kinderen, broers en zussen, en vriendschap, en hoofdstukken over beroep, maatschappij, staat en kerk. Ik leid dat af uit de inleiding van het manuscript en uit een ander ongepubliceerd manuscript uit het Bavinck Archief, dat mogelijk ook tijdens de colleges ethiek is gebruikt en dat vermoedelijk ook dateert uit de jaren tachtig van de negentiende eeuw.65

Intermezzo

Zoals reeds gezegd moet Bavinck jaren tegelijkertijd hebben gewerkt aan zijn Gereformeerde Dogmatiek en zijn Gereformeerde Ethiek. De zorgvuldige verdeling van de stof tussen dogmatiek en ethiek maakt duidelijk dat zijn Ethiek was bedoeld als het zusje van zijn Dogmatiek.

Dit roept de vraag op, waarom Bavinck zijn Gereformeerde Ethiek niet heeft voltooid en uitgegeven. Deze vraag klemt des te meer, wanneer we ons realiseren dat er rond 1900 grote behoefte was aan een gereformeerde ethiek in de Gereformeerde Kerken. In 1897 klaagt Geesink, hoogleraar ethiek aan de Vrije Universiteit, in zijn rectorale rede De ethiek in de gereformeerde theologie over: ‘Deze armoede van onzen tijd aan specifiek Gereformeerde ethische studie’.66 En ook Bavinck zelf was zich terdege bewust van de behoefte. In het voorwoord van zijn brochure Hedendaagsche moraal, gepubliceerd in 1902, schrijft hij: ‘Aan geschriften, die de zedelijke beginselen en vraagstukken van den tegenwoordigen tijd bespreken en toelichten, bestaat er in onze kringen een groot gebrek. Wij lijden ook in dit opzicht aan een jammerlijk tekort, dat door veler samenwerking en inspanning spoedig moge ingehaald worden’.67

Nogmaals: waarom heeft Bavinck zijn Gereformeerde Ethiek niet gepubliceerd? Werkte Geesink aan een gereformeerde ethiek? En wilde Bavinck zijn collega niet dwarsbomen door zijn plannen te doorkruisen? Als dat waar zou zijn, dan zou Bavincks positie met betrekking tot de ethiek vergelijkbaar zijn met die van Abraham Kuyper met betrekking tot de dogmatiek. Na de voltooiing van zijn Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid (1894) nam Kuyper zich voor een gereformeerde dogmatiek te schrijven, maar hij gaf zijn plan op, toen hij hoorde dat Bavinck aan zo’n project werkte.68 Geesink zou inderdaad een Gereformeerde Ethiek schrijven, maar publiceerde hem evenmin tijdens zijn leven. De Gereformeerde Kerken moesten wachten tot 1931, toen Valentijn Hepp het werk postuum publiceerde.69 Of had Bavinck een andere reden om zijn Gereformeerde Ethiek niet te publiceren? Misschien geeft een ander ongepubliceerd manuscript hier een aanwijzing.

Het De Jong-Manuscript

Het Bavinck Archief bevat ook een handgeschreven document getiteld ‘Gereformeerde Ethiek van Profess. Dr. H. Bavinck’.70 Evenals de handschriften van Van der Veen en Lindeboom betreft het collegeaantekeningen. Ze zijn gemaakt door Jelle Michiels de Jong (1874-1927), die in september 1901 met zijn studie theologie begon in Kampen. In januari 1903 volgde hij Bavinck naar Amsterdam om zijn studie voort te zetten aan de Vrije Universiteit.71

De Jong heeft zijn handtekening op de titelpagina geplaatst. Op dezelfde pagina dateert hij het document: ‘November 1902’ – enkele weken voor Bavincks vertrek van Kampen naar Amsterdam (Bavinck nam afscheid van Kampen op 16 december).72 De datering verklaart waarom ook dit manuscript niet is voltooid: na november 1902 gaf Bavinck geen colleges meer in Kampen. Evenals de collegedictaten van Van der Veen en Lindeboom geeft het De Jong-manuscript regelmatig de indruk dat het nauwkeurig weergeeft wat Bavinck heeft gezegd. We vinden zelfs een zin in de eerste persoon enkelvoud.73

De bibliotheek van de Protestantse Theologische Universiteit te Kampen bezit een handgeschreven duplicaat van het De Jong-manuscript.74 Het is onbekend door wie het gemaakt is. Dit document was, blijkens de opdracht op de titelpagina, vroeger in het bezit van G.C. Berkouwer, die het als geschenk ontving ter gelegenheid van zijn inaugurele oratie aan de Vrije Universiteit op 11 oktober 1940.

Het De Jong-manuscript, dat 331 pagina’s telt, begint met een algemene introductie, waarin vooral wordt stilgestaan bij enkele termen, bijvoorbeeld de etymologie van enkele Griekse, Latijnse en Germaanse woorden,75 en de betekenis van en het onderscheid tussen begrippen als gewoonte, gebruik, zede en zedelijkheid.76 Evenals in het Lindeboom-dictaat prefereert Bavinck de term ‘ethiek’ als naam voor de discipline boven begrippen als moraal en het Duitse ‘Sittenlehre’.77 De taak van de ethiek is ‘ons te doen zien en kennen: Het Principe in de eerste plaats en het systeem van het zedelijke in de tweede plaats’.78 Na de algemene inleiding valt het document in twee hoofddelen uiteen.

Verrassend is dat Bavinck in het eerste deel – pagina 18-139 (!) – wijsgerige ethiek onderwijst. Kenmerkend voor een wijsgerige ethiek is dat het vragen als ‘wat is goed?’ en ‘Waarom is het goed?’ probeert te beantwoorden op grond van filosofische uitgangspunten.79 Methodologisch bezien bepaalt dan de filosofie de ethiek: ‘iemands philoso[phische] Ethiek zal zijn overeenkomstig het beginsel en het standpunt dat hij überhaupt in de Philosophie inneemt.’80 Bavinck tracht een overzicht te bieden van de geschiedenis van de wijsgerige ethiek en opteert daarbij voor een systematische insteek.81

Hij begint met een beschrijving en een analyse van zes filosofische stelsels, die het principe en de norm voor de ethiek zoeken in de mens zelf, namelijk: 1. de rationele ethiek van de klassieke Griekse filosofie (door Bavinck ook aangeduid als de ethiek van de ‘recta ratio’); 2. de ethiek van een apart zedelijk vermogen, een semen virtutis of moral sense (Ralph Cudworth, Henry More, Shaftesbury, Francis Hutcheson); 3. de ethiek van het medegevoel of sympathie (Adam Smith); 4. de ethiek van de zedelijke waardering of van het ‘aesthetisch formalisme’ (Johann Friedrich Herbart); 5. de ethiek van de ‘Praktische Vernunft’ (Immanuel Kant); en 6. de ethiek van de intuïtieve rede (Thomas Reid).82 Bavinck vervolgt met een analyse van negen wijsgerige stelsels die het principe en de norm voor de ethiek buiten de mens zelf zoeken, namelijk: 1. in God; 2. in de natuur (Heraclitus, Stoa, Tolstoi); 3. in de staat (Thomas Hobbes); 4. in de individuele lust: het hedonisme (Aristippus); 5. het eudaimonisme (Democritus, Epicurus, Lucretius); 6. de ethiek der zelfvolmaking (Spinoza); 7. het utilisme (Jeremy Bentham, John Stuart Mill); 8. de moraal van de evolutie (Charles Darwin, John Spencer); en 9. het positivisme (Auguste Comte).83 Ten slotte bespreekt hij de ‘Wanhoop aan alle moraal of Pessimisme’ (Eduard von Hartmann, Arthur Schopenhauer).84

Bijna al deze beschrijvingen en analyses worden gekenmerkt door een neutrale, zakelijke stijl. Meestal spreekt Bavinck zijn eigen mening niet uit. Slechts enkele keren levert hij commentaar. Zo memoreert hij aan het slot van de paragraaf over de klassieke Griekse filosofie, dat veel scholastieke theologen Aristotelisch gedachtegoed opnamen in hun ethiek. ‘Op zichzelf’, zegt Bavinck, ‘is hiertegen niet zoo groot bezwaar’. We kunnen met Aristotelisch gedachtegoed onze winst doen. En ‘zonder twijfel is de Ethiek van Arist[oteles] de beste philos[ophische] Ethiek in hoofdzaak’.85 Aristoteles’ enige fout is, dat hij meende dat het zedelijk ideaal ‘voor den mensch in eigen kracht bereikbaar zou zijn’.86 Uiterst kritisch is Bavincks bespreking van de moraal der evolutie.87 Verscheidene keren in het manuscript uit hij zich kritisch over de theorieën van Darwin.88 Dat is in overeenstemming met zijn kritiek op Darwin in andere publicaties.89

Opvallend voor hedendaagse lezers is dat Bavinck weinig aandacht besteedt aan Nietzsche. Weliswaar noemt hij af en toe zijn naam,90 maar vergeleken met andere filosofen is de aandacht voor Nietzsche gering. Dat moet echter worden begrepen tegen de achtergrond van het feit dat Nietzsche omstreeks 1900 nog niet erg bekend was in Nederland.

Het tweede deel van het De Jong-manuscript is gewijd aan theologische ethiek. Twee delen kunnen worden onderscheiden.

Op pagina 139-160 vinden we een kort overzicht van Bavincks gereformeerde ethiek. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn, dat Bavinck zijn colleges ethiek van het studiejaar 1901-1902 in september 1901 is begonnen met wijsgerige ethiek. Dat vroeg zoveel tijd, dat hij aan het einde van het studiejaar geen tijd meer over had om zijn studenten een meer uitgewerkte gereformeerde ethiek te bieden voor de zomer van 1902. Om die reden beperkte hij zich tot een samenvatting in hoofdlijnen.

Hij begint met een inleiding over begrippen, de vraag waarom een wijsgerige ethiek ongenoegzaam is (theoretisch: ‘want ze vindt het zedelijke niet’; praktisch: ‘omdat er geen macht is die ‘t realiseert’), de verhouding tussen dogmatiek en ethiek, de geschiedenis van de theologische ethiek en de indeling van de ethiek.91 Na de inleiding verdeelt Bavinck zijn gereformeerde ethiek over drie hoofdstukken:92

1. ‘De leer van het zedelijk subject’ (met paragrafen over: ‘De mensch als beeld Gods’; ‘Verstoring van het beeld Gods door de zonde’; ‘De mensch als zedelijk wezen in de toestand der zonde’; ‘De inhoud van het zedelijke in de mensch’; ‘De zedelijke kwaliteiten van de mensch’; ‘De zedelijke handelingen van de mensch’; ‘Ongenoegzaamheid der natuurlijke moraal’; ‘Bijzondere genade’; ‘‘t Geestelijk leven’; ‘Ontwikkeling van het geestelijk leven’; ‘Geestelijk leven in verband met het zedelijk leven’; en ‘Bijzondere gaven’);

2. ‘De leer van de wet’ (met paragrafen over: ‘De Wet als regel der dankbaarheid’; ‘De natuur der (zede)wet’; ‘Verdeeling der Wet’; ‘Overtreding der Wet’ [i.e. een gedetailleerde leer over de zonde]; en tien paragrafen over de Tien Geboden);

3. ‘Het doel van het zedelijke’ (met paragrafen over: ‘Doel der zedelijkheid’; ‘De eere Gods’; ‘Doel van het zedelijk goede voor de enkele mens’; ‘‘t Zedelijk goede voor de familie’; ‘‘t Zedelijk goede in de maatschappij’; ‘‘t Zedelijk goede in den kring van het gezellig leven’ (omvat onder meer kunst, wetenschap en onderwijs); ‘De Staat’; ‘De Kerk uit zedelijk standpunt’; en ‘Het rijk Gods’).

Tussen deze samenvatting in hoofdlijnen en Bavincks Gereformeerde Ethiek bestaan overeenkomsten. Beide manuscripten beginnen na de inleiding met de mens als beeld Gods en eindigen met het Koninkrijk van God. Het thema en de inhoud van vele paragrafen komt overeen. Maar er zijn ook verschillen:

– In de eerste plaats verschillen de titels van de hoofddelen. In het Gereformeerde Ethiek-manuscript hebben we de dogmatische en schematisch klinkende titels: ‘De mens voor de bekering’ – ’De mens in de bekering’ – en ‘De mens na de bekering’. In de collegeaantekeningen van De Jong vinden we de meer wijsgerig klinkende titels ‘De leer van het zedelijk subject’ – ’De leer van de Wet – en ‘Het doel van het zedelijke’.

– In de tweede plaats lijken het eerste en het tweede deel van de Gereformeerde Ethiek te zijn samengevoegd in het eerste hoofdstuk van het De Jong-manuscript.

– In de derde plaats zijn het derde en het vierde deel van de Gereformeerde Ethiek het tweede en het derde hoofdstuk van het De Jong-handschrift geworden. Als gevolg daarvan correspondeert de compositie van het collegedictaat van De Jong min of meer met de compositie die Bavinck schetste in de inleiding van zijn Gereformeerde Ethiek.

– Ten slotte is de leer van de zonde, die in de Gereformeerde Ethiek in het eerste deel een plaats had, verschoven naar het tweede hoofdstuk van het De Jong-document.

Pagina 161 van het collegedictaat van De Jong begint opnieuw met hoofdstuk 1, paragraaf 1: ‘De mensch als beeld Gods.93 Mogelijk had Bavinck besloten zijn studenten opnieuw zijn gereformeerde, theologische ethiek voor te schotelen na de zomer van 1902.

De paragraaf over ‘De mensch als beeld Gods’, wordt gevolgd door paragrafen over: ‘De Roeping van de mensch als geschapen naar Gods beeld; ‘De gevallen mensch’; ‘Beginsel en verdeeling der zonden’; ‘Graden en Ontwikkeling van de zonde’; en ‘Het beeld Gods in den gevallen mensch’.94 Alle paragrafen zijn tot in detail uitgewerkt.

Opvallend in deze compositie is de plaats voor de leer van de zonde. Bavinck bespreekt deze opnieuw in het eerste deel van zijn Gereformeerde Ethiek. Dit zou een gevolg kunnen zijn van het feit dat Bavinck, zich realiserend dat zijn aanstaande verhuizing naar Amsterdam meer tijd van hem vroeg dan hem lief was, opnieuw zijn Gereformeerde Ethiek-manuscript gebruikte in het najaar van 1902.

Conclusies

Tijdens zijn jaren in Kampen was Bavinck niet alleen verantwoordelijk voor het onderwijs in de dogmatiek, maar ook voor dat in de ethiek. Ten behoeve van zijn ethiekcolleges schreef hij een omvangrijk manuscript Gereformeerde Ethiek. Aan dit document moet hij langdurig hebben gewerkt, parallel aan zijn arbeid aan zijn Gereformeerde Dogmatiek. Deze Ethiek, die dogmatisch van karakter is, was bedoeld als de pendant van zijn Dogmatiek.

Vergelijking met de collegedictaten van Van der Veen en Lindeboom brengt aan het licht dat Bavinck in elk geval in de jaren 1884-1886 en 1894-1895 zijn ethiekcolleges gaf aan de hand van zijn Gereformeerde Ethiek-manuscript. Het ligt voor de hand dat hij dat ook heeft gedaan in de tussenliggende jaren.

Inhoudelijk interessanter is een vergelijking met de collegeaantekeningen van De Jong. Deze maken duidelijk dat Bavinck wors-telde met de compositie van zijn Ethiek. In de inleiding van zijn Gereformeerde Ethiek opteert hij voor een traditionele indeling in drie delen. De gedetailleerde uitwerking bestaat echter uit vier delen. Het De Jong-manuscript laat zien hoe het mogelijk was terug te keren tot een compositie in drie delen. Bavinck zegt ook vaarwel tegen de titels van de hoofddelen: De mens voor de bekering – De mens in de bekering – en De mens na de bekering. Vermoedelijk was dit te schematisch.

Het grootste verschil tussen de Gereformeerde Ethiek en de collegeaantekeningen van De Jong is de plaats voor de wijsgerige ethiek. In zijn Gereformeerde Ethiek (en in de manuscripten van Van der Veen en Lindeboom), besteedt Bavinck, hoewel hij af en toe bijvoorbeeld de naam van Immanuel Kant noemt, nauwelijks aandacht aan de wijsgerige ethiek. In het De Jong-manuscript is het gehele eerste deel daaraan gewijd.

We mogen daaruit niet de conclusie trekken, dat Bavinck voor het eerst wijsgerige ethiek doceerde in het studiejaar 1901-1902. Eerder verwees ik al naar een ander ongepubliceerd manuscript uit het Bavinck Archief, dat vermoedelijk dateert uit de jaren tachtig van de negentiende eeuw.95 In dit document bespreekt Bavinck de wijsgerige ethiek in het algemeen en geeft hij een kort overzicht van de geschiedenis van de wijsgerige ethiek en contemporaine opvattingen.96 Vergeleken met het dictaat van de hand van De Jong is dit overzicht eenvoudiger. Bavinck spreekt zijn kritiek echter meer expliciet uit. Dit maakt duidelijk, dat Bavinck al eerder dan het academisch jaar 1901-1902 tijdens zijn ethiekcolleges aandacht besteedde aan de wijsgerige ethiek. Mogelijk doceerde Bavinck vanaf een bepaald moment de ethiek in een twee- of driejaarlijks programma, waarin wijsgerige ethiek en theologische ethiek elkaar afwisselden.

In het Bavinck Archief wordt nog een ander, relatief klein manuscript bewaard.97 Ik denk dat het dateert uit Bavincks laatste jaren in Kampen. Na de inleiding valt het in twee delen uiteen: wijsgerige ethiek en gereformeerde ethiek. De eerste paragrafen van de wijsgerige ethiek zijn kort uitgewerkt. Wat volgt is in kernwoorden genoteerd. Vergeleken met het De Jong-manuscript zijn vrijwel alle paragraaftitels gelijk. Alleen in het filosofische gedeelte zijn twee paragrafen toegevoegd, namelijk over: boeddhisme en anarchisme. Waarschijnlijk heeft Bavinck dit manuscript gebruikt bij zijn ethiekcolleges in het studiejaar 1901-1902.

Vergelijking van alle manuscripten maakt duidelijk, dat Bavincks interesse in de filosofie gedurende zijn jaren te Kampen toeneemt. Op zijn minst moet worden gezegd, dat de filosofie omstreeks 1900 een serieuze gesprekspartner is geworden. De filosofie kon niet langer worden genegeerd in een gereformeerde ethiek. Dat is ook zichtbaar in zijn brochure Hedendaagsche moraal (1902) en in zijn rede over ‘Ethiek en politiek’ (1915). In beide publicaties ruimt Bavinck voor de filosofie een belangrijke plaats in.

Een analoge, maar omgekeerde beweging kan worden waargenomen met betrekking tot de verwijzingen naar het werk van protestantse theologen uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. In het Gereformeerde Ethiek-manuscript (en in de manuscripten van Van der Veen en Lindeboom) vinden we talloze verwijzingen naar de protestantse ‘vaders’. In het De Jong-manuscript moeten we ze met een vergrootglas zoeken en vinden we vrijwel niets.

De verschillen tussen Bavincks Gereformeerde Ethiek en de collegeaantekeningen van De Jong kunnen ook verklaren waarom Bavinck het manuscript niet heeft uitgegeven: hij was er niet tevreden mee. De compositie moest worden gewijzigd en wellicht moest ook de filosofie nadrukkelijker een plaats krijgen. Waarom Bavinck zijn Gereformeerde Ethiek niet heeft gepubliceerd na zijn overgang naar Amsterdam is een vraag die ik niet kan beantwoorden. We kunnen hooguit gissen naar een antwoord. Een reden zou kunnen zijn dat Geesink verantwoordelijk was voor de ethiek aan de Vrije Universiteit.

Ten slotte: er is in het Bavinck-onderzoek dikwijls gezegd, dat Bavincks interesse in de dogmatiek tijdens zijn jaren in Amsterdam afnam, en hij in plaats daarvan zich meer ging interesseren in cultuur, filosofie, psychologie en pedagogiek. Het eerste deel van deze stelling is een aantal jaren geleden ontkracht door George Harinck, Kees van der Kooi en Jasper Vree. Zij publiceerden aantekeningen van Bavinck met betrekking tot de positie van ds. J.B. Netelenbos in diens conflict over de schriftleer.98 De aantekeningen laten zien, dat Bavinck zijn interesse in de dogmatiek niet had verloren. De manuscripten uit het Bavinck Archief over de ethiek maken duidelijk, dat Bavinck reeds in zijn jaren in Kampen geïnteresseerd was in de filosofie, de psychologie (bijvoorbeeld in de hamartiologie) en in de cultuur. Dat is krachtige steun voor Jan Veenhofs stelling dat men ‘de afstand tussen Bavincks eerste en tweede periode niet te groot [mag] maken’ en dat men de verschillende tussen beide perioden niet mag interpreteren als een breuk.99


Dr. D. van Keulen is post doc aan de Protestantse Theologische Universiteit.

De publicatie van Bavincks Gereformeerde Ethiek is in voorbereiding en zal worden verzorgd door dr. D. van Keulen.

1 Gewijzigde versie van een lezing, onder de titel ‘Herman Bavinck’s Reformed Ethics: Some Remarks about Unpublished Manuscripts in the Libraries of Amsterdam and Kampen’ gehouden op 19 september 2008 te Grand Rapids op de conferentie: ‘A Pearl and a Leaven: Herman Bavinck for the Twenty-First Century’.

2 H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, deel 1-4, Kampen 1895-1901; gewijzigde tweede druk: 1906-1911. Ik verwijs in het vervolg met de afkorting GD1-4 naar de vierde druk (1928-1930).

3 H. Bavinck, Reformed Dogmatics, Vol. 1-4, John Bolt General Editor, John Vriend Translator, Grand Rapids 2003-2008.

4 H. Bavinck, De ethiek van Ulrich Zwingli, Kampen 1880.

5 H. Bavinck, ‘Het geweten’, in: De vrije Kerk 7 (1881), 27-37, 49-58.

6 H. Bavinck, ‘De navolging van Christus’, in: De vrije kerk 11 (1885), 101-113, 203-213; 12 (1886), 321-333.

7 H. Bavinck, De navolging van Christus en het Moderne Leven, Kampen s.a. [1918].

8 H. Bavinck, Hedendaagsche moraal, Kampen 1902.

9 H. Bavinck, ‘Religie en politiek’, in: id., Verzamelde opstellen op het gebied van godsdienst en wetenschap, Kampen 1921, 281-301.

10 Zie: Dirk van Keulen, ‘“Wij zitten met dezen oorlog in groote verlegenheid”. Herman Bavinck en het oorlogsvraagstuk’, in: George Harinck en Gerrit Neven (red.), Ontmoetingen met Bavinck, Barneveld 2006, 183-204.

11 Bavinck Archief, doos 4/32, nr. 42.

12 Herman Bavinck, Gereformeerde Ethiek, in: Bavinck Archief, doos 13/32; nr. 186 (verder afgekort als GE). Omdat de pagina’s van het document niet consequent zijn genummerd, verwijs ik in het vervolg naar de paragraafnummers (indien noodzakelijk gevolgd door een paginanummer, waarbij ik iedere paragraaf opnieuw begin bij nummer 1).

13 Acroamatisch: ‘bestemd voor mondelinge overlevering aan een kleine groep toehoorders, niet voor het grote publiek, streng wetenschappelijk: de acroamatische leerwijze, in onafgebroken voordracht bestaande waarbij de leerling slechts te luisteren heeft’ (Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal, Utrecht/Antwerpen 199913, s.v. acroamatisch).

14 Bibliotheek PThU te Kampen, signatuurnummer 101A20. Verder afgekort als: GE-Van der Veen.

15 J. van Gelderen en F. Rozemond, Gegevens betreffende de Theologische Universiteit Kampen 1854-1994, Kampen 1994, 110 (verder afgekort als: Gegevens ThUK).

16 Bibliotheek PThU te Kampen, signatuurnummer 113E2. Verder afgekort als: GE-Lindeboom.

17 Cornelis Lindeboom, was de enige zoon van de Kamper nieuwtestamenticus Lucas Lindeboom (1845-1933). Zie over hem: H. Mulder, ‘Lindeboom, Cornelis’, in: BLGNP, deel. 3, Kampen 1988, 249-250.

18 J. van Gelderen en F. Rozemond, Gegevens ThUK, 116.

19 GE-Lindeboom, 38.

20 H. Bavinck, GD1, 1-179.

21 GE, §1.

22 GE, §§2-4.

23 GE, §2, pag. 1; cf. GE-Lindeboom, 10.

24 GE, §2, pag. 4.

25 GE-Lindeboom, 14.

26 GE, §2, pag. 5; cf. GE-Lindeboom, 14-15; vgl. H. Bavinck, GD1, 35v.

27 GE, §4, pag. 4; cf. GE-Lindeboom, 21.

28 GE, §4, pag. 5; cf. GE-Lindeboom, 22.

29 GE, §3, pag. 2; cf. GE-Lindeboom, 18.

30 Cf. GE-Lindeboom, 23, 137, 256.

31 H. Bavinck, GD2, 490.

32 GE, §5, pag. 3-9; cf. GE-Lindeboom, 25-30.

33 GE, §9, pag. 1; cf. GE-Lindeboom, 49.

34 H. Bavinck, GD3, 1-173.

35 GE-Lindeboom, 49; cf. GE, §9, pag. 1.

36 GE, §§10-12; cf. GE-Lindeboom, 70-80.

37 GE, §11; cf. GE-Lindeboom, 75-79.

38 GE, §13, pag. 7; cf. GE-Lindeboom, 86.

39 GE, §13, §15, pag. 1; cf. GE-Lindeboom, 81-91, 124.

40 GE, §14, §15, pag. 1; cf. GE-Lindeboom, 124.

41 GD3, 153v.

42 GE, §14; cf. GE-Lindeboom, 91-124.

43 GE, §15, pag. 1; cf. GE-Lindeboom, 124.

44 GE, §15 en §16; cf. GE-Lindeboom, 124-136.

45 GE, §17, page 8; cf. GE-Van der Veen, 5; GE-Lindeboom, 139.

46 GE, §20; cf. GE-Van der Veen, 19-41; GE-Lindeboom, 144-174.

47 Cf. John Bolt, The Imitation of Christ Theme in the Cultural-Ethical Ideal of Herman Bavinck, Ph.D. dissertation: St. Michael’s College, 1982; id., ‘Christ and the Law in the Ethics of Herman Bavinck’, in: Calvin Theological Journal 28 (1993), 45-73.

48 GE, §21, pag. 1; cf. GE-Van der Veen, 41v.; GE-Lindeboom, 174.

49 GE, §21, pag. 22; cf. GE-Van der Veen, 56v.; GE-Lindeboom, 184v.

50 GE, §21, pag. 23; cf. GE-Van der Veen, 57v.; GE-Lindeboom, 185.

51 GE, §21, pag. 24f.; cf. GE-Van der Veen, 58v.; GE-Lindeboom, 185-187.

52 GE, §§22-26; cf. GE-Van der Veen, 60-77, 77-125, 125-156, 156-159, 159-160; GE-Lindeboom, 187-199, 199-233, 233-251, 251-254, 255.

53 Zie: J. Veenhof, ‘Geschiedenis van theologie en spiritualiteit in de Gereformeerde Kerken, in: M.E. Brinkman (red.), 100 jaar theologie. Aspecten van een eeuw theologie in de Gereformeerde Kerken in Nederland (1892-1992), Kampen 1992, 17vv.; id., ‘Discussie over het zelfonderzoek – Sleutel tot verstaan van het schisma van 1944. Terreinverkenning ten dienst van verder onderzoek’, in: id., Vrij gereformeerd. Verzamelde artikelen, bezorgd door Dirk van Keulen, e.a., Kampen 2005, 183-190.

54 GE-Van der Veen, 89: ‘Prof. B. vertelde, dat een vrouw uit zijn vroegere gem. verzegeld was geworden door Jesaja 27:1!’; GE-Lindeboom, 208: ‘Ja zelfs heb ik in mijne Gemeente te Franeker – aldus verhaalde Prof. Bavinck – eene vrouw gekend, die verzegeld was met Jes. 27:1’. De verwijzing naar Franeker ontbreekt in GE.

55 GE, §22, pag. 25, 37; GE-Van der Veen, 101v., 113; GE-Lindeboom, 217, 226 (Kuypers naam komt verder niet voor in de manuscripten van Van der Veen en Lindeboom).

56 J. Veenhof, ‘Geschiedenis van theologie en spiritualiteit in de Gereformeerde Kerken’, 25.

57 H. Bavinck, GD4, 214vv.

58 GE, §27; cf. GE-Van der Veen, 161-180; GE-Lindeboom, 256-266.

59 GE, §§28-31; cf. GE-Van der Veen, 180-245; GE-Lindeboom, 266-309.

60 GD4, 223, 245.

61 GE, §§32-35; cf. GE-Van der Veen, 268-327; GE-Lindeboom, 325-385.

62 GE, §§36-42.

63 GE, §§43-49.

64 GE, §§50-58.

65 Het document is getiteld ‘Ethiek’ en kan worden gevonden in het Bavinck Archief in doos 4/32, nr. 43. Na een inleiding (over Naam en begrip), bevat het manuscript paragrafen over wijsgerige ethiek in het algemeen; ‘Hoofdvormen der philosophische ethiek’; een beknopt overzicht van de geschiedenis van de wijsgerige ethiek; en contemporaine opvattingen over wijsgerige ethiek. Daarop volgt een ‘schets’ van de gereformeerde ethiek. Deze bestaat uit drie delen. Eerst een inleiding (met paragrafen over Begrip en inhoud, de geschiedenis van de gereformeerde ethiek en de grondslag van de gereformeerde ethiek). Vervolgens zijn er twee hoofddelen. Het eerste deel, dat geen titel heeft, is verdeeld in zeven paragrafen: 1. Leer van de zonde; 2. Oorsprong van het geestelijk leven; 3. Ontwikkeling daarvan; 4. Voltooiing van dat leven; 5. Hulpmiddelen voor dat leven; 6. Zegen ervan; en 7. Richtsnoer van dat leven. Het tweede deel is getiteld ‘Openbaring van dat leven in de wereld’, en is verdeeld in zes paragrafen: 1. In the familie (Bavinck neemt zich voor te spreken/schrijven over: huwelijk, monogamie, ongehuwde staat, tweede huwelijk, echtbreuk, celibaat, scheiding; plichten, doel en zegen van het huwelijk; ouders en kinderen, opvoeding, onderwijs, broers en zusters, vorming van het karakter, dienstbaren, huisvrienden, vriendschap); 2. In het beroep; 3. In de maatschappij; 4. In de staat; 5. In de kerk; en ten slotte 6. een paragraaf over het Koninkrijk van God.

66 W. Geesink, De ethiek in de gereformeerde theologie. Rede bij de overdracht van het rectoraat der Vrije Universiteit te Amsterdam op 20 october 1897, Amsterdam 1897, 6.

67 H. Bavinck, Hedendaagsche moraal, Kampen 1902, 7.

68 J. Stellingwerff, ‘Over de bibliotheek en de boeken van dr. A. Kuyper en over enkele publicaties, die zijn ijdelheid zouden hebben gestreeld of zijn verweer opgeroepen indien ze tijdens zijn leven waren verschenen’, in: Geboekt in eigen huis. Bevattende een opsomming van de werken van Abraham Kuyper zoals vermeld in de catalogus van de bibliotheek van de Vrije Universiteit, Amsterdam 1987, 31v.

69 W. Geesink, Gereformeerde ethiek, voor den druk gereed gemaakt en voorzien van een levensbeschrijving door Prof. Dr. V. Hepp, 2 delen, Kampen 1931.

70 Gereformeerde Ethiek van Profess. Dr. H. Bavinck, gemaakt door Jelle Michiels de Jong, in: Bavinck Archief, doos 26/32 (HB Diktaten). Verder afgekort als: GE-De Jong.

71 J. van Gelderen en F. Rozemond, Gegevens ThUK, 122.

72 Ibid., 32.

73 GE-De Jong, 26.

74 Signatuurnummer: 187D15. Dit manuscript heeft een andere paginering dan het De Jong-manuscript. In het vervolg verwijs ik naar het handschrift uit het Bavinck Archief (GE-De Jong).

75 GE-De Jong, 1-7.

76 GE-De Jong, 7-12; cf. 153.

77 GE-De Jong, 12-17.

78 GE-De Jong, 17.

79 GE-De Jong, 24.

80 GE-De Jong, 23, vgl. 142.

81 GE-De Jong, 25-26.

82 GE-De Jong, 26-64.

83 GE-De Jong, 64-128.

84 GE-De Jong, 129-138.

85 GE-De Jong, 36.

86 GE-De Jong, 36.

87 GE-De Jong, 100-120.

88 Zie bijvoorbeeld: GE-De Jong, 18ff., 161f., 166, 174, 205, 281f., 291f.

89 Zie bijvoorbeeld: GD2, 55, 471-481, 485v., 496v.; H. Bavinck, ‘Evolutie’, in: id., Verzamelde opstellen op het gebied van godsdienst en wetenschap, Kampen 1921, 105-120.

90 Zie: GE-De Jong, 24f., 136-138, 176, 251, 267; ook in zijn Gereformeerde Dogmatiek komt Nietzsche slechts enkele keren voor: GD1, 92; GD2, 17, 62, 178, 487; GD3, 36, 215, 528; GD4, 243v., 626.

91 GE-Lindeboom, 139-145.

92 GE-De Jong, 145-160.

93 GE-De Jong, 161-180.

94 GE-De Jong, 180-325.

95 Herman Bavinck, ‘Ethiek’, in: Bavinck Archief, doos 4/32, nr. 43.

96 Het korte overzicht van de geschiedenis van de wijsgerige ethiek is onderverdeeld in drie paragrafen: A. ‘Bij de Grieken’; B. ‘Geschiedenis der philosophische ethiek in den nieuweren tijd’ (o.a. Descartes, Hobbes, Spinoza); C. ‘Nieuwste philosophie: kriticisme en speculatie’ (Kant, Fichte, Hegel, Schleiermacher). Bovendien bediscussieert hij vijf ‘Hedendaagsche opvattingen van philosophische ethiek’: ‘De onafhankelijke moraal’, Positivisme, Utilisme, Evolutionisme en Pessimisme.

97 Herman Bavinck, ‘Gereformeerde Ethiek’, in: Bavinck Archief, doos 15/32, nr. 204.

98 ‘Als Bavinck nu maar eens kleur bekende’: Aantekeningen van H. Bavinck over de zaak-Netelenbos, het Schriftgezag en de situatie van de Gereformeerde Kerken (november 1919), red. G. Harinck, C. van der Kooi en J. Vree, Amsterdam 1994.

99 J. Veenhof, Revelatie en inspiratie: De Openbarings- en Schriftbeschouwing van Herman Bavinck in vergelijking met die der ethische theologie, Amsterdam 1968, 101. Cf. George Harinck, ‘“Eén uur lang is het hier brandend en licht geweest”‘, in: George Harinck en Gerrit Neven (red.), Ontmoetingen met Bavinck, Barneveld 2006, 107-117.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2009

DNK | 86 Pagina's

Herman Bavincks Gereformeerde Ethiek – het zusje van zijn Dogmatiek 1

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2009

DNK | 86 Pagina's