GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

‘Mijne boeken houden mij trouw gezelschap’

Brieven van Herman Bavinck aan een student uit de periode september 1886 – maart 1887

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In het archief van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) te Kampen bevindt zich een viertal brieven van Herman Bavinck (1854-1921) gericht aan student Johan van Haselen (1865-1887), geschreven te Kampen in de periode september 1886 tot en met maart 1887. Eigenlijk niet zo bijzonder; immers van Bavinck zijn veel brieven bewaard gebleven.1

Opmerkelijk aan deze vier brieven is dat ze een pastoraal karakter hebben. Van Haselen was namelijk ernstig ziek en daardoor niet meer in staat de lessen aan de toenmalige Theologische School in Kampen te volgen. Bavinck trachtte hem door het sturen van correspondentie te bemoedigen en te troosten, waarbij hij en passant ook iets over zijn eigen leven meedeelde. De brieven werpen daarom ook een blik op het leven van Herman Bavinck.

De brieven werden eind 1997 geschonken aan de Theologische Universiteit Kampen (per 1 januari 2007 opgegaan in de PThU) door mevrouw M.A.W. Vellenga-van Haselen te Meppel. Zij was de dochter van de jongste broer van Johan van Haselen en derhalve een volle nicht van hem. Via vererving had zij de brieven in bezit gekregen. Zij zocht een goede bestemming voor de stukken en vond die in Kampen. Daar werden ze opgeborgen, wachtend op een onderzoeker. Het wordt tijd om de brieven aan de vergetelheid te ontrukken.

Herman Bavinck

Wie Herman Bavinck was, is genoeglijk bekend.2 Ik volsta met een korte schets van zijn leven. Hij werd geboren op 14 december 1854 te Hoogeveen, waar vader Jan Bavinck (1826-1909) afgescheiden predikant was. De middelbare schooltijd bracht Herman door aan het Instituut Hasselman te Nieuwendijk (Noord-Brabant) en het Gymnasium te Zwolle. Op 17 september 1873 schreef hij zich in als student aan de Theologische School te Kampen, in welke plaats zijn vader op dat moment predikant was. Na een jaar echter vertrok de jonge Bavinck naar Leiden om daar zijn studie te vervolgen. In 1880 promoveerde hij te Leiden. In datzelfde jaar deed hij ook zijn kandidaatsexamen te Kampen met het doel predikant te worden in de Christelijke Gereformeerde Kerk. Op 13 maart 1881 werd hij bevestigd tot predikant te Franeker. Zijn predikantenloopbaan zou van korte duur zijn. Reeds op 24 augustus 1882 benoemde de Synode van Zwolle hem tot docent aan de Theologische School te Kampen, samen met Douwe Klazes Wielenga (1841-1902) en Lucas Lindeboom (1845-1933). Op 10 januari 1883 hield hij - nog maar net achtentwintig jaar oud - zijn inaugurele rede. Bavinck doceerde de vakken dogmatiek, polemiek, ethiek en encyclopedie en gaf enkele vakken in de vooropleiding, o.a. mythologie en filosofie. De komst van de nieuwe docenten gaf in 1883 aanleiding tot een reorganisatie van het onderwijs.

Bavinck zou pas eind 1902 uit Kampen vertrekken. Op 16 december van dat jaar hield hij zijn afscheidsrede en vertrok hij naar de Vrije Universiteit te Amsterdam na het aanvaarden van een benoeming tot hoogleraar dogmatiek en ethiek aldaar. Hij overleed op 29 juli 1921.

Johan van Haselen

De naam Johan van Haselen zal waarschijnlijk bij niemand herkenning oproepen. Wie was hij?

Johannes Lodewijk van Haselen werd op 23 november 1865 te Amersfoort geboren. Daar volgde hij zes jaar gymnasiaal onderwijs. Op 17 september 1884 werd hij ingeschreven als student aan de Theologische School te Kampen, samen met een twintigtal andere jongemannen tijdens het rectoraat van docent Helenius de Cock.3 Van Haselen legde diezelfde maand nog het admissie-examen af. Aangezien hij reeds voldoende vooropleiding had genoten, werd hij geplaatst in de 4e klasse van de vooropleiding, de zogenaamde litterarische afdeling.

In Kampen woonde hij met vier andere studenten bij de weduwe Joffers aan de Boven-nieuwstraat. De vakantietijd bracht hij door bij zijn ouders, woonachtig aan de Singel in Amersfoort. Al vlug nam hij in Kampen deel aan het werk van de zondagscholen uitgaande van de Zondagschool-Vereeniging, die op 13 november 1861 was opgericht. Samen met tweedejaars theologiestudent C.H.Ph. Krohne (1850-1939) onderwees hij een dertigtal leerlingen in een lokaal aan de Heilige Steeg in Kampen.4

De studieresultaten van Johan van Haselen zijn te volgen via de verslagen van de vergaderingen van curatoren van de Theologische School, die jaarlijks in juli werden gehouden. Zijn litterarisch examen vond plaats op 7 juli 1885 met nog acht andere studenten. Als eerste proeve van bekwaamheid diende hij nog tijdens de vergadering een opstel te schrijven over het vijftigjarig bestaan van de Christelijke Gereformeerde Kerk. De studenten kregen een uur de tijd om dit opstel te schrijven onder toezicht van docent D.K. Wielenga. Na een uur leverden Van Haselen en zijn medestudenten hun opstel bij curatoren in. Vervolgens kregen zij de gelegenheid een gedeelte van een eerder, al voor het examen gemaakt opstel voor te lezen. Van Haselens pennevrucht ging over Pompeji. Na het voorlezen van de opstellen werden examens in de Nederlands taal, stijl en letterkunde en het Latijn afgenomen. De volgende dag werd het examen vervolgd. In de ochtend werden de studenten aan de tand gevoeld over hun kennis van het Grieks en Hebreeuws. De middag stond in het teken van het examen nieuwe geschiedenis, vaderlandse geschiedenis en geschiedenis van de wijsbegeerte. Achtereenvolgens beoordeelden docenten en curatoren de prestaties van de studenten. Met nog vijf andere studenten (drie zakten) slaagde Van Haselen voor het litterarisch examen en werd hij toegelaten tot de studie theologie.5

In september 1885 begon Van Haselen als eerstejaars theologiestudent. Bij Bavinck volgde hij het college encyclopedie. Voorjaar 1886 begon hij te tobben met zijn gezondheid. Het lukte hem nog het studiejaar af te maken. Mogelijk is hij in september 1886 nog aan het tweede studiejaar begonnen, al valt dat niet meer te achterhalen. Waarschijnlijker is, dat hij na de zomervakantie niet meer naar Kampen is teruggekeerd, maar vanwege zijn afnemende gezondheid bij zijn ouders in Amersfoort is gebleven.

Vier brieven

Tijdens zijn ziekbed ontving Van Haselen een viertal brieven van Bavinck.

De eerste brief is ongedateerd, maar uit de tekst blijkt dat hij in het najaar van 1886 moet zijn geschreven. Het is het meest uitgebreide schrijven uit de reeks. Bavinck begint met de brief met: ‘Zeer waarde vriend, Ik had er al eens over gedacht aan u te schrijven. Maar ik verwachtte telkens een briefje van u, dat tot dusverre niet kwam. Ik begrijp echter heel goed dat ge geen lust [en] kracht tot schrijven zult gevoelen, en daarom vernomen hebbende dat uw toestand niet beter wordt, stel ik mijn voornemen niet langer uit.’ Verderop in de brief schrijft Bavinck: ‘Ik durf niet vragen, om me eens een klein lettertje te schrijven; ’t zal u zeker te veel inspanning kosten of ook aan lust u ontbreken. En indien dat zoo is, dan vraag ik het ook niet. Maar anders ik zou zoo gaarne weten, al was het maar door een enkel woordje, hoe ge onder dit alles gesteld zijt.’ Bavinck besluit de brief met: ‘Het is zaterdag avond; ik had goeden tijd en schreef u daarom nu; ik doe ook heden avond den brief nog op de post, opdat hij u spoedig bereike.6 Morgen vroeg moet ik preeken. Ik hoop u dan te gedenken met de gemeente in den gebede. Hoe heerlijk is het toch, dat onze gebeden boven in den hemel bij God zich vereenigen.’

De brief heeft een sterk pastoraal karakter. Een citaat: ‘Ik bid het dan van Hem, dat Hij u versterke in ’t geloof en in de zalige hope der opstanding, dat Hij u dit leven doe afsterven , uw geloofsoog richte op Hem die den dood heeft overwonnen, die het eeuwige leven heeft verworven, in die ons leven zelf is, en in wien we een geopenden toegang hebben tot het vaderhuis waar vele woningen zijn en waar Hij heengegaan is, om ons plaats te bereiden’.

Bavinck refereerde in deze brief ook aan het vaste geloof van twee van zijn vrienden, die op jonge leeftijd waren overleden. Dit waren Jan Hendrik Unink7 en Reindert Klinkert.8 De laatste overleed in de zomer van 1886.

De tweede brief, eveneens zonder datum, maar blijkens de tekst in december 1886 geschreven (Bavinck refereert aan de naderende kerstvakantie) begint met: ‘Ik voel me gedrongen, om u nog eens te schrijven. Uw brief9 en ook wat ik door Prof. Wielenga10 van u vernam heeft me zoo innig verblijd. En ik dacht, ge zoudt het aangenaam vinden, als ge weer eens iets uit Kampen vernaamt. Nieuws is hier wel niet veel; het leven gaat gewoon zijn gang; de eene dag is al vrij gelijk aan de andere; maar dat is misschien ook wel het beste.’ Na enkele pastorale woorden eindigt hij met: ‘Hartelijk zeg ik u dank voor uw lieven brief.11 Gij hebt er u zeker al te zeer door vermoeid. Dat moet ge niet meer doen. Met een paar regels ware ik o al zoo dankbaar geweest. Toch, nu gij hem geschreven hebt, ben ik u zeer blijde mede. Hebt ge soms lust en kracht, om een klein lettertje te schrijven, ge weet hoe aangenaam het mij wezen zal. Maar vermoei en overspan u niet ter wille van mij. Groet uwe ouders van mij. Wees nu en steeds, naar lichaam en ziel, in alle omstandigheden, Gode en Zijner genade bevolen van Uw liefh. vriend H. Bavinck.’

De derde brief is kort en blijkens de inhoud geschreven op oudejaarsdag 1886. Bavinck wenste hem toe, dat Van Haselen het jaar 1887 nog beleven mag. Bavinck geeft daarnaast een inkijkje in zijn eigen leven. Hij schrijft: ‘In Kampen is het erg stil. Maar mij niet te stil. Een vacantie is ook voor een docent eene verkwikking. En ik geniet ervan op mijne kamer; mijne boeken houden mij trouw gezelschap.’

De vierde brief is gedateerd 2 maart 1887, een week voor het overlijden van Johan van Haselen. Bavinck begint de brief met: ‘Gij hebt misschien wel gedacht, dat ik u geheel en al vergeten had. Ik heb er wel eenige reden toe gegeven; sedert Nieuwjaar kreegt gij heel geen bericht van me. Toch heb ik menigmaal aan u gedacht, ook in het gebed; maar schrijven wordt soms onwillekeurig uitgesteld. Nu ik echter gisteren hoorde, dat uw toestand weer niet zo gunstig was, meende ik terstond u eens te moeten schrijven.’ Bavinck vind het steeds moeilijker om bemoedigende woorden te vinden: ‘Ik wensche dat ik u opbeuren en troosten kon, maar ik voel me, als ik uw toestand indenk, er machteloos toe’. Toch vind hij woorden: ‘Ik hoop van harte, dat gij altijd zoo gesteld moogt wezen; dat Paulus’ wensch de uwe zij: met Christus te wezen is toch verre het beste. Dan is sterven geen sterven meer, en jong sterven haast een voorrecht.’

Wederom besteedt Bavinck aan het eind van de brief enkele woorden aan zijn eigen situatie: ‘Alles gaat hier nog zijn ouden stillen gang. Morgenavond moet ik op de Vrije Krans12, zoo onder ons, een lezing houden voor de studenten. Veel leven en beweging is er niet. De studenten zijn, geloof ik, wel eens ontevreden, en niet zonder recht, dat er zoo al het “studentikoze” afgaat. Het is tegenwoordig niets dan van huis naar college, en van college naar huis. En dat wordt wel wat eentonig.’

Helaas zijn de brieven, die Van Haselen aan Bavinck niet bewaard gebleven. Het archief-Bavinck wordt bewaard door het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlandse Protestantisme (1800-heden) van de Vrije Universiteit in Amsterdam. De inventaris vermeldt geen ingekomen brieven van Johan van Haselen.13

Het overlijden van Johan van Haselen

Johan van Haselen overleed 9 maart 1887 op eenentwintigjarige leeftijd. Zijn ouders plaatsten een overlijdensadvertentie in De Bazuin van 18 maart 1887.14 In datzelfde nummer verscheen een uitgebreid in memoriam afkomstig van het college van docenten. Van Haselen wordt daarin omschreven als een stille maar ijverige student, die niet veel omgang had met anderen. Bavinck was tijdens de begrafenis aanwezig als vervanger van de rector Lucas Lindeboom.

We komen de naam van Johan van Haselen nog tweemaal tegen. In de curatorenvergadering van 12 juli 1887 werd diens overlijden gememoreerd door Coenraad Mulder (1837-1914), secretaris van het college van docenten. Hij omschreef Van Haselen als ‘een jeugdige broeder van veel verwachting’.15 De tweede keer was op 20 december 1887 ter gelegenheid van de drieëndertigste dies natalis van de Theologische School. Tijdens die bijeenkomst droeg Lucas Lindeboom het rectoraat over op zijn jongste collega Herman Bavinck. Aan het eind van zijn rectorale rede meldde Lindeboom nog enkele gebeurtenissen uit het afgelopen jaar, waaronder het overlijden van Johan van Haselen. Hij omschreef daarin Van Haselen als een ‘jeugdige, veelbelovende broeder’.16

Het inschrijvingsalbum van de Theologische School vermeldt tenslotte: ‘Overleden na een jaar ongeveer krank te zijn geweest’.17

Bavinck in Kampen

Van Bavinck is bekend, dat hij in zijn Kamper periode vriendschappelijk met studenten omging. Johan Herman Landwehr (1864-1930), student in Kampen in de periode 1881 tot en met 1886, omschreef Bavinck als vriendelijk, opmerkzaam en tegemoetkomend. Bavinck bezocht studenten op hun kamers en sprak met hen als een vriend, maar bleef in zijn contacten met studenten altijd de professor. Niettemin waren het ‘zijn’ studenten, ‘wier heil hij altoos op het oog had.’18

Dat Bavinck veel contacten onderhield met studenten kwam mede doordat hij ongehuwd was. Hij was ingetrokken bij zijn ouders, die sinds 1873 in Kampen woonden, nadat zijn vader Jan Bavinck het beroep van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Kampen had aangenomen. Herman Bavinck kon zonder de verplichtingen van huwelijk en gezin naast het onderhouden van vriendschappelijke contacten met studenten veel tijd besteden aan studie. Hij las vooral veel boeken op het terrein van de oude gereformeerde theologie, de geschiedenis van de wijsbegeerte en de eigentijdse theologie. Pas op 2 juli 1891 trouwde hij op zesendertigjarige leeftijd met de tien jaar jongere Johanna Adriana Schippers (1864-1942).19

Dat Bavinck zijn boeken zag als trouwe metgezellen in het toch voor hem saaie Kampen, is niet vreemd. Bavinck hield van veel en lang studeren, mede ter voorbereiding van zijn colleges dogmatiek. Bavinck placht zijn stof aan studenten te dicteren.20

Uiteindelijk leidde dit tot het publiceren van zijn Gereformeerde dogmatiek, waarvan het eerste deel in 1895 bij J.H. Bos te Kampen verscheen.

Voor Bavinck waren wetenschappelijk boeken en tijdschriften onontbeerlijk. Helaas waren deze in Kampen niet of nauwelijks voorhanden. De bibliotheek van de Theologische School had nog geen 1000 boeken. In een brief aan Christiaan Snouck Hurgonje geschreven op 1 januari 1887 (een dag na de derde brief aan Van Haselen!) verzuchtte Bavinck: ‘Hoe dikwerf verlang ik naar de Leidsche bibliotheek!’21

Bavinck legde zich niet neer bij dit gebrek aan goede wetenschappelijke literatuur. In 1890 zou hij prof. Simon van Velzen (1809-1896) opvolgen als bibliothecaris (en archivaris) van de Theologische School. Met hulp van studenten en sinds 1896 van Coenraad Mulder, docent in de vooropleiding, wist hij de bibliotheekcollectie succesvol uit te bouwen. In 1892 verscheen onder zijn verantwoordelijkheid een nieuwe gedrukte catalogus (de vorige dateerde van 1877).22 In het woord vooraf bij de catalogus schreef Bavinck, dat de collectie de laatste jaren aanzienlijk was uitgebreid tot ongeveer 1700 titels en dat een nieuw overzicht van het bibliotheekbezit ten behoeve van het gebruik noodzakelijk was. Tot slot merkte Bavinck op, dat de nieuwe catalogus aantoonde hoeveel nog ontbrak in de collectie. Hij spoorde belangstellenden dan ook aan om ‘de bibliotheek in hun liefde en ondersteuning voortdurend aan te bevelen’.23 Twee jaar later in 1894 verscheen reeds een supplement, waarin ongeveer 300 aanvullingen werden beschreven.24

Ten slotte

Bavinck zette vanaf 1902 zijn wetenschappelijke carrière voort aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en zou een belangrijke rol blijven spelen op theologisch gebied. Nog steeds is Herman Bavinck onder theologen in binnen- en buitenland tot op de dag van vandaag een begrip.

Johan van Haselen raakte in de vergetelheid. Tot in 2009 de brieven, die hij ontving van Herman Bavinck boven water kwamen. De brieven zullen dit jaar worden gepubliceerd, zodat ze beschikbaar komen voor onderzoekers en andere geïnteresseerden.

In februari 2008 ziet de handelsversie van de dissertatie Joop den Uyl 1919-1987, Dromer en doordouwer, van de hand van Volkskrant-journaliste Anet Bleich, het levenslicht. Zij doet enkele onthullingen die de aandacht trekken. Zo blijkt dat Den Uyl in zijn Hilversumse jeugdjaren blijkens een schoolopstel sympathie voelde voor het nationaal-socialisme, maar dat hij daar al gauw radicaal afstand van nam. Meer controversieel is dat Bleich de aanvankelijke sympathie van scholier Den Uyl verklaart uit de mentaliteit van het gereformeerde milieu waarin hij opgroeide.

Bleich erkent dat haar visie niet de enig denkbare en juiste hoeft te zijn: ‘Al gaat de biograaf nog zo verantwoord te werk, er blijft altijd een subjectief element, ruimte voor interpretatieverschillen, een marge van onzekerheid.’2 Deze waarschuwing blijkt relevant voor haar beschrijving van de gereformeerde wereld. In deze bespreking beperk ik mij tot dit aspect van de biografie. Ik hoop zo een bijdrage te leveren aan de discussie die daarover in 2008 is gevoerd, door deze te belichten vanuit de geschiedenis van de gereformeerde kerk van Hilversum in de jaren dertig.

Om te beginnen de stand van het debat. Historica Mireille Berman citeert meerdere recensenten die menen dat Bleich het gereformeerde milieu tekort doet.3 Zo merkt J.P. de Vries (Nederlands Dagblad) op dat de auteur niet neutraal tegenover deze bevolkingsgroep staat: ‘De biografe kan het niet laten telkens als zij het woord “gereformeerd” opschrijft, daar het woord “streng” aan vooraf te laten gaan.’ H. te Velde (Volkskrant) vindt dat de gereformeerde achtergrond onderbelicht blijft. Willem Aantjes signaleert een ‘gepsychologiseer van de koude grond’, zodra het om het christendom gaat.4 Een onbevangen analyse acht hij gewenst. Dat kost zelfs Berman moeite, blijkens haar opmerking: ‘De gereformeerde pers zal het Den Uyl nooit vergeven dat hij is afgedwaald van het ware geloof.’ Zij denkt blijkbaar dat de gereformeerden zelfs nu nog ieder verketteren die hun kerk de rug toekeert.

In een interview met Rudie Kagie legt Bleich het veronderstelde verband tussen gereformeerde komaf en sympathie voor het nationaal-socialisme als volgt: ‘… een lichte politieke jeugdzonde. In zekere zin begrijpelijk ook, vanuit dat bekrompen gereformeerde milieu [cursivering rt] waar hij uitkwam’.5

De biografie schetst een markant beeld. Zo zou de ietwat beschouwelijke Joop het thuis niet altijd gemakkelijk hebben gehad in een streng gereformeerd middenstandersgezin, waar keihard gewerkt werd, zondags twee keer ter kerke gegaan werd, gepraat werd over de preek, en de kinderen niet mochten voetballen.

Iets verderop suggereert Bleich dat Den Uyl als schooljongen al meer wist dan de onderwijzer van de gereformeerde lagere school. ‘Met de dominee was het precies hetzelfde liedje. Dominee Van den Elskamp van de Zuiderkerk wist zich geen raad met de lastige vragen van de jonge Den Uyl en stelde hem in arren moede voor het maar eens bij dominee Kruiswijk van de Noorderkerk te proberen.’6 Dit lijkt koren op de molen: een bekrompen en niet al te slimme gereformeerde dominee wordt gecontrasteerd met een intelligente en daardoor lastige jonge Joop.

Het Nederland van de jaren dertig was, zo stelt Bleich, een conservatief en gezagsgetrouw land waar de confessionele zuilen de toon aangaven. Weliswaar hadden de leiders van deze zuilen weinig op met het fascisme, maar zij zagen het gevaar vooral van links komen: van de ‘goddeloze’ communisten en socialisten. Vanwaar nu echter het verband tussen positieve sympathie voor het nationaal-socialisme en de gereformeerden? Het lijkt erop dat Bleich hier leunt op de meningen van Den Uyls echtgenote en dochter. In een interview met Ischa Meijer7 zegt Liesbeth den Uyl-van Vessem: ‘De streng gereformeerde achtergrond van Joop heb ik altijd vreselijk gevonden; in zijn ouderlijk huis was al het leuke verboden. Ik gedroeg me daar zo keurig mogelijk – maar op een keer viel mijn tas open, waar een lippenstift uit te voorschijn kwam, een aansteker, een pakje sigaretten; en ze zeiden: Zie je wel, Liesbeth is een slechte vrouw; dat hebben we altijd al gedacht.’

Saskia Noorman-den Uyl verklaart de jeugdzonde van haar vader eveneens uit diens opvoeding: ‘Daar bestond altijd al bewondering voor een sterke staat en duidelijke regels.’8 Zij meent dat haar vader zich ná het verlies van zijn christelijk geloof tegen het kerkelijk zwijgen over het nationaal-socialisme keerde. Op de vraag of zo’n zwijgen ooit bestaan heeft in de Gereformeerde Kerken in het algemeen, en specifiek in die van Hilversum, kom ik dadelijk terug.

Gereformeerd Hilversum in de jaren dertig

Het kan nuttig zijn om het beeld dat Bleich schetst te spiegelen aan een verkenning van binnenuit. Hoe zag gereformeerd Hilversum in de jaren dertig van de vorige eeuw er nu eigenlijk uit? Hoe beschouwden de gereformeerden het nationaal-socialisme? En hoe kijken Hilversummers die, anders dan Den Uyl, niet met de gereformeerde traditie gebroken hebben, op dit tijdvak terug?

Het is opmerkelijk dat Bleich geen enkele poging heeft gedaan om haar opvattingen te toetsen aan het archief van de gereformeerde kerk van Hilversum. Had zij dat gedaan, dan was zij ongetwijfeld gestuit op de pennenvruchten van de dominee die zij ervan beticht zich geen raad te hebben geweten met lastige vragen. Het is misschien veelzeggend dat zijn naam in de biografie onjuist wordt weergegeven (Van den Elskamp). In feite is een karikatuur van deze man geschetst, enkel op basis van wat de biograaf van Den Uyls nabestaanden heeft gehoord.

Eenvoudig speurwerk levert op dat Henk van de Elskamp in 1890 is geboren te Zeist. Voordat hij predikant werd heeft hij voor onderwijzer gestudeerd. Hij heeft ook daadwerkelijk een aantal jaren voor de klas gestaan.9 Op 22 juni 1933 wordt hij predikant van de Zuiderkerk te Hilversum, zijn derde gemeente.

Van zijn hand verschijnen met grote regelmaat artikelen in de Hilversumsche Kerkbode. Daarin toont Van de Elskamp zich bezorgd over de opkomst van de NSB en worden zijn waarschuwingen ertegen steeds explicieter: ‘De N.S.B. blijkt ook een niet te onderschatten gevaar. Kennen die Enesbeëers de Gereformeerde beginselen wel? Of verwerpen ze, wat ze niet kennen om in oppervlakkigheid klinkende, maar holle leuzen aan te heffen? We hopen op deze dingen nog wel eens terug te komen.’

En dat doet Van de Elskamp inderdaad, bijvoorbeeld medio 1935, in een artikel getiteld: ‘Kerk en N.S.B’.10 Daaruit blijkt dat hij rapport heeft uitgebracht aan de kerkenraad, waarna die tot actie overgaat. Besloten wordt dat mensen niet tegelijk lid kunnen zijn van de nsb en van de gereformeerde kerk, omdat de beginselen van die partij en de belijdenis elkaar uitsluiten. ‘Hoeveel goeds de N.S.B. overigens ook moge beloven, zij streeft naar een staat, die de plaats van God inneemt.’

Hier spreekt een dominee die zijn gemeente wil wijzen op de Schrift als enig fundament en oproept niet in zee te gaan met het fascisme. Hoe verleidelijk dat zich in de strijd tegen het communisme ook mag voordoen. Het causale verband dat Bleich legt tussen de gereformeerde wortels van Den Uyl en zijn sympathie voor het nationaal-socialisme wordt allerminst bevestigd. Juist bij de ‘strikte gereformeerden’, waartoe ik naast Van de Elskamp ook de ouders van Joop den Uyl reken, was die sympathie vrijwel absent; gescheiden als ze waren van het fascisme door een strikte en gedisciplineerde trouw aan de eigen levensovertuiging.

Begrijpelijk?

Bleich erkent dat de gereformeerde wereld het toetreden tot een seculiere organisatie als de nsb belemmerde.11 Zij noemt het niettemin begrijpelijk dat mensen vanuit een bekrompen gereformeerd milieu sympathie ontwikkelen voor het nationaal-socialisme. Zij legt echter niet uit waarom dat dan voor de hand zou liggen. Zij kan dat ook niet uitleggen, want ze heeft zelfs de meest elementaire bronnen over de gereformeerden (landelijk, en in Hilversum) ongeraadpleegd gelaten. Al in 1936 heeft de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland het lidmaatschap van Musserts nsb immers veroordeeld.

De benadering van Bleich staat niet op zichzelf. Guus Meershoek heeft een lezenswaardige en heldere schets gepubliceerd over de uit gereformeerd Kampen afkomstige politieman Jan van den Oever.12 Van den Oever is in 1942 in Amsterdam een van de zeer weinige politiemannen geweest, die geweigerd hebben om joodse stadsgenoten op te halen uit hun huizen. Een bewonderenswaardig verzetsman, maar net als bij Den Uyl wordt ook de gereformeerde achtergrond van Van den Oever gekarakteriseerd als ‘kleingeestig’ en ‘benepen’.

Wie de kerkelijke bronnen in het beeld betrekt, krijgt een ander beeld: dat van een milieu waarin jongeren in hun fascinatie met het nationaal-socialisme werden gecorrigeerd in plaats van bevestigd, en waarin de gereformeerde achtergrond van Van den Oever een wezenlijk element vormde van diens verzetsinspiratie. Van de Elskamp blijkt een ander type dominee dan waarvoor Bleich hem wil doen doorgaan. Het is onwaarschijnljk dat hij zich geen raad zou hebben geweten met ‘de lastige vragen’ van de jonge Joop den Uyl.

Tenslotte dient nog een laatste woord gezegd te worden over het opgroeien in een gereformeerd gezin, waar op zondag gekerkt werd en niet gevoetbald. In 2009 heb ik enkele oudere gereformeerde Hilversummers hierover gesproken.13 Het valt op dat zij precies dezelfde werkelijkheid beschrijven als Bleich, inclusief de restrictieve elementen. Maar zij geven daar een andere beoordeling van. De hechte gereformeerde zede bood een levensbeschouwelijk kader dat door de betrokkenen zelfs achteraf positief kan worden gewaardeerd – zéker inzake de dam die daardoor werd opgeworpen tegen het nationaal-socialisme.

Op de website van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) van de Vrije Universiteit Amsterdam staat het register op de inhoud van de jaargangen i nr 1(1977) tot en met xxxi nr. 69 (2008) van het Documentatieblad. Het is een register op de geplaatste artikelen, de besproken literatuur en de besproken scripties.

Het pdf-bestand is te vinden op: www.hdc.vu.nl


J.W. Puttenstein is hoofd bibliotheek en archivaris van de Protestantse Theologische Universiteit (Kampen).

1 Zie bijvoorbeeld: J. de Bruijn en G. Harinck (red.), Een Leidse vriendschap. De briefwisseling tussen Herman Bavinck en Christiaan Snouck Hurgonje 1875-1921 (Baarn 1999) en ‘Briefwisseling tussen H. Bavinck en ds. F.M. ten Hoor (september-december 1895)’, in: R.H. Bremmer, Herman Bavinck als dogmaticus (Kampen 1961) 393-424.

2 R.H. Bremmer, ‘Bavinck, Herman’, in: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme I (Kampen 1983) 42-45; R.H. Bremmer, Herman Bavinck en zijn tijdgenoten (Kampen 1966).

3 Archief PThU Kampen, Naamlijst der studenten van de Theologische School der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland sinds september 1884, nr. 442 (Van Haselen). Zie ook: J. van Gelderen en F. Rozemond, Gegevens betreffende de Theologische Universiteit Kampen 1854-1994 (Kampen 1994).

4 Gegevens ontleend aan: Studenten-almanak van het korps Fides Quaerit Intellectum te Kampen 1885 (Kampen z.j.).

5 Handelingen der drie en veertigste vergadering van de kuratoren der Theologische School der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Gehouden te Kampen den 7 juli 1885 en volgende dagen (Winterwijk 1885).

6 De formulering wekt de indruk dat Bavinck geen bezwaren koesterde tegen postbezorging op zondag.

7 Jan Hendrik Unink (1858-1883), student Theologische School te Kampen 1877-1882, predikant te Almelo 14 jan. 1883. Overleden op 21 september 1883. Lit.: J. de Haas, Gedenkt uw voorgangers ii (Haarlem 1984) 338.

8 Reindert Klinkert (1857-1886). Zoon van ds. D. Klinkert (1818-1898) te Zwolle. Op 15 maart 1885 benoemd tot geneesheer-directeur van Veldwijk te Ermelo. Promoveerde op 7 juli 1885 te Utrecht. Overleed op 4 aug. 1886.

9 Niet bewaard gebleven.

10 Douwe Klazes Wielenga (1841-1902), docent kerkgeschiedenis en kerkrecht aan de Theologische School 1883-1902.

11 Zie noot 8.

12 Bijeenkomst van studenten op donderdagavond 3 maart 1887.

13 J.F. Seijlhouwer (samenst.), Inventaris van het archief van H. Bavinck 1870-1954 (Amsterdam 2004).

14 Een dankbetuiging verscheen in De Bazuin van 8 april 1887.

15 Handelingen der vijf en veertigste vergadering van de kuratoren der Theologische School der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Gehouden te Kampen den 12 juli 1887 en volgende dagen (Winterswijk 1887) 6.

16 L. Lindeboom, Blijft in het Woord van God. Rede op den 33en gedenkdag van de Theol. School te Kampen (Heusden 1888) 49-50.

17 Archief PThU Kampen, Naamlijst der studenten, nr. 442 (Van Haselen).

18 J.H. Landwehr, In memoriam. Prof. Dr. H. Bavinck herdacht door een zijner oud-leerlingen (Kampen 1921) 35.

19 R.H. Bremmer, Herman Bavinck en zijn tijdgenoten (Kampen 1966) 52-53, 74-76.

20 De bibliotheek van de Protestantse Theologische Universiteit (Kampen) beschikt over collegedictaten dogmatiek van Bavinck uit de periode 1883-1886 opgeschreven door een tweetal studenten nl. de eveneens jong overleden Benjamin Dokter (1855-1886) en Reinder Jan van der Veen (1863-1942).

21 H. Bavinck aan C. Snouck Hurgonje, 1 januari 1887, in: J. de Bruijn en G. Harinck (red.), Een Leidse vriendschap, 131. Zie ook: George Harinck, ‘‘Eén uur lang is het hier brandend licht en warm geweest’. Bavinck en Kampen’, in: George Harinck en Gerrit Neven (red.), Ontmoetingen met Herman Bavinck (Barneveld 2006) 113.

22 Zie ook: Wiljan Puttenstein, ‘De bibliotheek van de Theologische Universiteit Kampen 1854-2004. Van domineesboekerij tot wetenschappelijke bibliotheek’, in: Kamper Almanak 2004 (Kampen 2004) 207-233.

23 Catalogus der bibliotheek van de Theologische School der Christelijke Gereformeerde Kerk (Kampen 1892).

24 Eerste supplement van den catalogus van de bibl. der Theol. School van de Geref. Kerken in Nederland (Kampen 1894).

1 Naar aanleiding van: Anet Bleich, Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer. Balans, Amsterdam 2008. 544 pag. isbn 978 90 50188180, €35,-.

2 A. Bleich, Joop den Uyl, 1919-1987, Dromer en doordouwer, Amsterdam 2008, 8.

3 M. Berman, ‘Onschuldig jeugdsentiment. De biografie van Joop den Uyl besproken’, in: Biografie Bulletin, najaar 2008.

4 W. Aantjes, ‘De smalle marges van Den Uyl’, in: Christen Democratische Verkenningen, herfst 2008.

5 R. Kagie, ‘Den Uyl-biografe Anet Bleich: “Die man had groot gelijk”’, in: Vrij Nederland, 23 februari 2008.

6 Bleich baseert zich op een interview met Joops jongste zus Map, en verwijst daarnaast naar Onno Reichwein, J.M. den Uyl, Gereformeerd af, socialist geworden, calvinist gebleven, Utrechtse Cahiers XIX nr. 4 (1998), 18. Reichweins bron blijkt dezelfde Map te zijn.

7 Ischa Meijer, Interviewen voor beginners, Utrecht 1987, 219.

8 http://pauwenwitteman.va-ra.nl. Cf. Gerrit Manenschijn, ‘Het lag aan Den Uyl, niet aan het gereformeerde milieu’, in: Trouw, 22 februari 2008.

9 H. van de Elskamp is geboren op 2 september 1890 en overleden op 24 mei 1977. Hij was predikant te Koog-Zaandijk (1923-1926), Groningen (1926-1933), Hilversum (1933-1948) en Bennekom (van 1948 tot aan zijn emeritaat). S. de Vries, ‘In Memoriam’, in: Jaarboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1978, 508-509.

10 Hilversumsche Kerkbode, 2 juni 1935.

11 Zie voor dat aspect ook: Gerrit Manenschijn, ‘Een wandeling door het museum van het verleden (bij de biografie van Joop den Uyl)’, in: Historisch Tijdschrift GKN 15 (december 2008), 21.

12 Guus Meershoek, Waar was een tweede die dit deed? Jan van den Oever, zijn dienstweigering en de grenzen van het aanvaardbare in politiedienst, Amsterdam 2008. Het gereformeerde milieu waaruit deze afkomstig was wordt geschetst als ‘kleingeestig’ (23) en ‘benepen’ (76).

13 J. Kloosterman-Dekker (*1920), J.G. Kraaijeveld-Wouters (*1932) en dhr. J. de Vries (*1943).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2009

DNK | 86 Pagina's

‘Mijne boeken houden mij trouw gezelschap’

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2009

DNK | 86 Pagina's