GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Willem ten Boom (1886-1946) en het gesprek met Israël

49 minuten leestijd Arcering uitzetten

Begin van ‘het gesprek met Israël’

Het is inmiddels gemeengoed geworden om aan te nemen dat in de Tweede Wereldoorlog een omslag werd voorbereid in de Nederlandse Hervormde Kerk ten aanzien van de relatie met het jodendom. Hoewel vele hervormde ‘arbeiders onder Israël’ zich decennia lang met trots jodenzendeling hadden genoemd, werd een nieuwe term gelanceerd: het ‘gesprek met Israël’.1 Dit gesprek kreeg in 1951 een prominente plek in de nieuwe kerkorde. Achteraf is duidelijk dat de relatie van christenen en joden door de impact van de Tweede Wereldoorlog een ingrijpende verandering zou ondergaan: van een als eenrichtingsverkeer opgevatte zending naar een wederzijds getuigende dialoog.

Over het moment waarop die omslag van zending naar gesprek plaats vond bestaat binnen de literatuur geen eenduidig oordeel. Rasker plaatst dit knikmoment reeds in 1942, bij de oprichting van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël.2 Ook Vreekamp meent dat toen ‘in zekere zin een tijdperk werd afgesloten’.3 Van der Graaf is een andere mening toegedaan en neemt 1947 (ontwerp nieuwe kerkorde) als beginpunt voor heroriëntatie.4 Hoogewoud-Verschoor is uitgesprokener en bestrijdt de opvatting van Rasker; zij stelt dat de eerste jaren na de oorlog nog volop in het teken van de zending stonden en er toen voor gesprek weinig ruimte was.5 Bastiaanse is ongeveer de zelfde mening toegedaan wanneer hij stelt dat de veranderingen in terminologie rond de nieuwe kerkorde allerminst ook een radicale inhoudelijke omslag van de joods-christelijke ontmoeting inhield in de eerste jaren na de oorlog. Zo stelt hij: ‘Voor het moment alleen nog dit: men mene niet dat Ten Boom en de overige leden van de Raad met het woord ook de zaak zouden hebben geofferd of er een andere inhoud aan gegeven. De “zending” opgeven zou niet bij hen opgekomen zijn.’6

De vraag is wie hier gelijk heeft. Dat midden in de oorlog over de nieuwe term ‘gesprek’ volop werd gesproken en de betiteling ‘zendeling’ onder groeiende kritiek kwam te staan staat vast. De vraag is of deze discussie over terminologie ook als een inhoudelijke omslag werd ervaren door degenen die vanaf 1942 deel uitmaakten van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël. Deze kwestie wordt in dit artikel besproken aan de hand van de biografie van Willem ten Boom, predikant-zendeling van de Nederlandse Vereniging voor Israël (NVVI) en vanaf 1942 predikant-secretaris van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël en in die functie een van de spilfiguren binnen de hervormde kerk in de discussie over het gesprek met Israël. Ten Boom was een consistent denker. Dit maakt het mogelijk zijn overtuigingen helder in kaart te brengen. Een belangrijke vraag die in dit artikel beantwoord moet worden is wat de oorlogservaringen met Ten Boom en zijn overtuigingen deed. Hij had in de Tweede Wereldoorlog onderduikers, verloor dierbaren – zowel familieleden als joden met wie hij in aanraking was gekomen door zijn functie – en bracht zelf een periode in de gevangenis door. Dat dit alles hem niet onberoerd liet spreekt voor zich, maar wellicht gingen bij hem als gevolg hiervan ook bepaalde overtuigingen ‘kantelen’, bijvoorbeeld wat betreft de ontwikkeling van zending naar gesprek. Eerst een korte levensschets.

Een idealist op zoek naar eenheid in bewogen tijden

Ten Boom groeide op in Haarlem en was de tweede in een gezin van vier kinderen. Zijn vader, Casper ten Boom (1859-1944), was horlogemaker. Hij wist ondanks zijn beroep als handwerker uit te groeien tot een alom gerespecteerd en geroemd man in zijn woonplaats, waar hij ook enkele bestuursfuncties bekleedde. Het huis waar Ten Boom opgroeide in de Barteljorisstraat bestaat nog steeds en is te bezoeken. Dit is te danken aan Ten Booms jongste zus Corrie ten Boom (1892-1983), die na de oorlog grote bekendheid verwierf als evangeliste. De woning is dan ook omgedoopt tot Corrie ten Boomhuis. In het hechte gezin werd Ten Boom opgevoed in de sfeer van het Reveil, een geestelijke opwekkingsbeweging in de negentiende eeuw. Deze opvoeding leerde hem zelfkritisch in het leven te staan en zich actief op te stellen in de maatschappij. Kopstukken van het Reveil, zoals Willem Bilderdijk (1756-1831) en Isaäc da Costa (1798-1860), werden veel gelezen en geciteerd en in hun voetspoor hechtten de Ten Booms veel waarde aan het joodse volk. De moderne theologie van die tijd, waarin volgens denkers uit het Reveil eerder de mens dan God centraal werd gesteld, werd door de familie afgekeurd en bestreden.

Nieuwe documenten over de Ten Booms, afkomstig uit het familiearchief en het archief van het aan zijn zus gewijde museum hebben meer informatie en nieuwe inzichten over Ten Booms leven aan het licht gebracht. Al op jonge leeftijd kwam Ten Boom

via een van zijn tantes in aanraking met de zending. Het maakte duidelijk indruk op hem:


Ik heb hier7 ontdekt dat Barteljorisstraat 19 niet de enige plaats ter wereld is, waar mensen werkelijk begrijpen waar het op aan komt. Het is boeiend te zien hoe de Heilige Geest in Indonesië werkt. Is het niet geweldig als je ziet dat hetzelfde geloof, dat voor ons zoveel betekent, ook op continenten ver weg gevonden wordt?8


Ten Boom studeerde theologie te Leiden en kwam zo ook in aanraking met de moderne theologie, waar hij zich niet door liet overtuigen. Na zijn studie, waarin hij vooral een grote interesse voor het Oude Testament en Hebreeuws aan de dag legde, werd hij hulppredikant, onder meer in het Groningse Uithuizen. Vervolgens werd hij in 1920 predikant in het Brabantse Made-Drimmelen en vijf jaar later in het Utrechtse Zuylen. Ten Boom, inmiddels getrouwd met Christine van Veen (1884-1958) en vader van vier kinderen, voelde in laatstgenoemde gemeente duidelijk dat hij op een andere wijze zijn talenten zou willen gebruiken. In zijn eerste gemeente had hij reeds de moeilijkheden ervaren die men kan verwachten bij een bevlogen en idealistisch predikant wanneer deze een eenvoudige dorpsgemeente onder zijn hoede krijgt. Zijn preken gingen vaak ‘over de hoofden van de kerkgangers heen’ en Ten Boom miste de gesprekken van hart tot hart die hij van huis uit gewend was, maar die in Made maar zelden voorkwamen. Zijn prediking werd ook niet altijd goed ontvangen. Zo schrijft zijn vrouw in een brief aan Ten Booms ouders:


Sommige mensen vinden Willem te ‘fijn’ maar het zijn juist diegene, waarvan we weten, dat ze in zonden leven. En het stemt tot blijdschap, dat dergelijke menschen zich niet rustig voelen onder zijn preken. Ik geloof, dat Willem hier niet als Ds. vd Wall [Ten Booms voorganger] de breede schare op zijn hand zal krijgen, maar dat hij als vanzelf meer scheiding zal tevoorschijn roepen tusschen hen, die God belijden, en degenen, die eigenlijk in hun hart afkerig zijn. Willem is wel eens mismoedig, maar dat zit niet in de diepte van zijn ziel; daar is het vertrouwen dat God hem hier geplaatst heeft met een bepaalde zending en dat Gods woord niet ledig tot Hem zal wederkeren.9


Ten Boom hield van zijn werk, maar voelde zich beperkt in zijn doen en laten. Zijn karakter en idealen behoefden een betrekking waarin hij meer kon betekenen, zich meer kon verdiepen in zaken waar zijn interesses lagen en zelf ook de lijnen uit mocht zetten. Hiertoe kwam de mogelijkheid in 1925 toen hij met succes solliciteerde op de functie van predikant-zendeling voor de Nederlandse Vereniging voor Israël (NVVI). Deze zendingsvereniging met een duidelijk Reveilkarakter, in 1861 opgericht door Amsterdamse ‘vrienden van Israël’, gaf Ten Boom de gelegenheid zich eerst een jaar op zijn nieuwe werk voor te bereiden in het Delitzschianum te Leipzig10. Hier verdiepte hij zich verder in het jodendom en de jodenzending. Bijzondere interesse had Ten Boom voor de moderne omstandigheden met betrekking tot het jodendom: het groeiend zionisme en (rassen-)antisemitisme. Over het laatstgenoemde onderwerp had hij voor zijn aanstelling voor de NVVI reeds een artikel geschreven en in Duitsland kreeg hij de kans dit uit te werken tot een dissertatie. Zo promoveerde hij in 1928 te Leipzig op een dissertatie, getiteld Die Entstehung des modernen Rassen-Antisemitismus (besonders in Deutschland). Op grond van deze dissertatie is het geoorloofd Ten Boom een visionair te noemen. Hij schiep namelijk niet alleen een helder beeld van de ontwikkeling van het antisemitisme, maar gaf ook aan dat de wortels ervan uit een giftige bron putten die het uiteindelijk wel tot een vernietigend gedachtegoed moesten maken. Hiermee sloeg hij helaas de spijker op de kop, wat men na de oorlog ook erkende. Dit laatste blijkt bijvoorbeeld uit de volgende passage in een brief van een Duitse oud-studiegenoot:


Wer konnte in den Jahren 1927 und 28 ahnen, dass der Inhalt noch einmal so aktuell werden würde. Leider war auf diesem Gebiet eine weitgehende Unkenntnis in weiten Kreisen der Theologen, wenigstens in Deutschland, zu finden und ich glaube wenn es anders gewese ware, ware auch manches verhutet worden.11


Ten Boom kreeg van zijn promotor in Leipzig, dr. Otto von Harling (1866-1953), het verzoek zijn dissertatie te laten herdrukken, waarvoor Ten Boom toestemming gaf.12 Een van de visionaire passages uit de dissertatie van 1928 is de volgende:


Man mag auf diese oder noch gröbere Weise die Ausrottung des Judentums betreiben wollen, jedenfalls muss bei Propagierung solcher Gedanken der Augenblick kommen, wo die rassenantisemitische Gedanken in die Tat umgesetzt, d.i. zum Pogrom werden.13


Hij besefte dat hij zich op een breekpunt in de tijd bevond, waarin joden als buitenstaanders mogelijk veel gevaar zouden lopen en waarin daarom een andere benadering van de christenen uit vereist was. Hij koos dan ook voor een koerswijziging, met name door de nadruk meer te leggen op het sociale aspect van de zending, wat bij hem gestalte kreeg in het door hem opgerichte zorginternaat ‘Theodotion’ (Godsgeschenk), waarover straks meer. Toch verloochende hij zijn theologische achtergrond, het Reveil, niet. De zending bleef vooralsnog het uitgangspunt, al werd daarbij door Ten Boom het accent verlegd van de ‘woord-zending’ naar de ‘daad-zending’.

Terug in Nederland begon Ten Boom aan zijn taken voor de NVVI. Hij schreef artikelen voor het maandblad De Hope Israëls, gaf lezingen, ging voor in kerkdiensten, stond op de markt en bezocht ‘zoekende’ joden met wie hij vaak lang en intensief contact hield. Verder schreef hij brochures over het joodse volk. Tevens verschenen er drie boeken van zijn hand, alle bedoeld om het Oude Testament begrijpelijk te maken voor een bijbellezer uit de twintigste eeuw die, volgens Ten Boom, vaak ten kwade was beïnvloed door de Griekse filosofie. Naast deze vaste taken, die van hem werden verwacht als predikant-zendeling, zette hij in zijn nieuwe woonplaats Hilversum een zorginternaat op. Hierin ving hij, met zijn vrouw, zowel geestelijk als lichamelijk gekwetste mensen op. Toen de vervolgingen in nazi-Duitsland steeds giftiger vormen aannamen, vonden ook veel (al dan niet christelijke-) joden er een veilig onderkomen en ook in de oorlogsjaren bleef de deur voor hen openstaan.

In 1942 was de NVVI inmiddels door de bezetter geliquideerd en was daarvoor de Hervormde Raad voor Kerk en Israël in de plaats gekomen. Daarmee ging een grote wens van Ten Boom in vervulling. Al jaren pleitte hij voor de ‘verkerkelijking’ van de jodenzending, die vanwege haar buitenkerkelijke karakter soms een sektarisch tintje had, tenminste voor buitenstaanders. Het lot van het joodse volk was voor de gehele kerk van levensbelang, aldus Ten Boom. Bovendien kon de zending alleen dan effectief zijn als de kerken zelf eenheid toonden en de ontmoeting door een breed kerkelijk front gedragen werd. Deze ontwikkeling, waarin het Duitse verbod ‘hielp’ de zending uit het isolement van de verenigingen te halen, werd door Ten Boom nogal breed uitgemeten. Zijn ironische ondertoon bij zijn analyse is onmiskenbaar, maar desondanks leverde dit hem vooral van Hoogewoud-Verschoor scherpe kritiek op.14

In deze oorlogsperiode maakte Ten Boom deel uit van een netwerk dat onderduikplaatsen verzorgde. Hij onderhield vele contacten, ook met zijn zussen in Haarlem wier huis als centraal punt in een verzetsnetwerk fungeerde. Ten Booms jongste zoon Kik maakte deel uit van het gewapend verzet. Op de dag van zijn verloving (waarschijnlijk 20 augustus 1944) werd hij opgepakt bij een roofoverval te Zeist. Kik was in het verzet beland via de door zijn vader opgerichte scoutinggroep in Hilversum. De scouting werd door de bezetter verboden, maar ging in het verborgene door en vervulde een belangrijke rol in het verzet. Kik ten Boom was een gewaardeerd lid van de scoutinggroep en zowel technisch begaafd als muzikaal. Na zijn gevangenname kwam hij via verschillende kampen uiteindelijk in Bergen-Belsen terecht waar hij in 1945 is omgekomen. In Hilversum is een verzetsmonument voor hem opgericht.15 Ten Boom zelf heeft twee maanden in gevangenschap doorgebracht in de Scheveningse gevangenis ‘het Oranjehotel’.16 Hij was gearresteerd toen hij in zijn ouderlijk huis in Haarlem catechisatie gaf aan de joodse onderduikers aldaar. De onderduikers wisten op tijd hun schuilplaats te bereiken, maar Ten Boom, zijn zussen en zijn hoogbejaarde vader werden gearresteerd. Zijn oudste zus Betsie kwam eind 1944 in concentratiekamp Ravensbrück om het leven. Zijn vader overleed reeds na tien dagen gevangenschap in Scheveningen.

Familieleden weten te melden dat Ten Boom tijdens zijn gevangenschap een ziekte opliep die hij niet meer geheel te boven kwam. De oorlogservaringen hadden hem fysiek uitgeput, wat hij zelf ook toegaf.17 Zijn geliefde zoon Kik keerde niet terug, alle hoop van het echtpaar Ten Boom ten spijt. Bovendien had hij vele van zijn joodse vrienden zien ‘vertrekken’. Soms schreven zij Ten Boom nog vlak voor hun vertrek.18 Dat zij niet meer terug zouden komen drong na de oorlog maar langzaam tot hem door. Ten Boom, die zoals hierboven duidelijk werd nota bene reeds in 1928 voorspelde dat er vreselijke dingen stonden te gebeuren, bleef lang hopen dat de getransporteerde joden weer terug zouden komen. De Raad volgde Ten Boom in deze hoop en verwachting en besteedde veel aandacht aan de te organiseren opvang van de terugkerende joden.19 Hiervoor werd zelfs een comité opgericht, het Interkerkelijk Bureau voor Inlichtingen (IBI), dat echter slechts een marginale rol kreeg, toen er toch enkelen terugkeerden. Ten Boom werd zich langzaam bewust van wat er was gebeurd, maar kon het, zoals velen vlak na de oorlog, nog niet echt vatten. Pas in oktober 1945 leek hij te beseffen dat er geen grote groepen joden meer zouden terugkeren, wanneer hij in een brief aan een predikant uit Arnhem schrijft: ‘De bittere ervaring leert ons dagelijks, dat de Joden voor zoover zij nog niet teruggekeerd zijn, moeten worden afgeschreven.’20 Hierna werd Ten Booms gezondheid langzaam minder al betekende dat niet dat hij niets meer deed.21 Hij reisde zelfs nog een keer naar Londen voor een internationale conferentie en schreef zijn meest bekend geworden boek Oud-testamentische kernbegrippen, dat na zijn overlijden werd uitgegeven. Vanaf de zomer van 1946 was zijn toestand zo slecht geworden dat hij zijn taken

voor de Raad moest neerleggen en vervroegd emeritaat aanvroeg. In die zomer probeerde hij nog naar Zwitserland te gaan om daar in gezelschap van zijn vrouw en de hoofdzuster van zijn internaat te gaan kuren. Het is er waarschijnlijk niet meer van gekomen. Ten Boom overleed op 13 december 1946, nadat zijn zestigste verjaardag drie weken eerder bij wijze van eerbetoon breed was uitgemeten in diverse media.22

Het leven van Willem ten Boom kende tijden van betrekkelijke rust, zoals zijn jaren als gemeentepredikant en de eerste jaren als predikant-zendeling. Toch speelde een groot deel ervan zich af in tijden waarin Europa grondige veranderingen onderging en waarin bepaalde waarden (vrijheid, democratie, zelfbeschikking, tolerantie) onder grote druk kwamen te staan. Ten Boom was vanwege zijn functie op een intense manier betrokken bij het lot van het joodse volk, dat op gruwelijke wijze werd vervolgd. Ondanks dat Ten Boom optrad in een periode die ook voor hem persoonlijk hectisch en gruwelijk was, hield hij in ieder geval tijdens zijn werkzame leven vast aan helder omlijnde denkbeelden. Alvorens de vraag te behandelen of hij deze denkbeelden zelfs tijdens en na de Tweede Wereldoorlog niet wijzigde, wordt er nu ingegaan op wat deze eigenlijk inhielden.

Hoofdthema's in het denken van Ten Boom

De theologische denkbeelden van Ten Boom hebben uiteraard vooral betrekking op het jodendom. Enkele thema's komen steeds terug: het zionisme, het antisemitisme, Israël als universeel zendingsvolk en het chiliasme. Het op nationalisme gestoelde zionisme en het moderne rassen-antisemitisme kwamen volgens Ten Boom voort uit het Verlichtingsdenken dat in Reveilkringen als schadelijk werd beoordeeld. Ook Ten Boom dacht op deze wijze. Het Verlichtingsdenken reduceerde de mens volgens hem tot ‘biologisch-naturalistische’ wezens en had in combinatie met het opkomend nationalisme de verabsolutering van het eigen ras tot gevolg. Hiervan werden joden het slachtoffer omdat ze overal ‘bijwoners’ waren en niet tot de Europese naties behoorden. Anderzijds maakte men zich er volgens Ten Boom in het zionisme ook zelf schuldig aan. Voor zionisten had hij in zekere zin waardering omdat zij zich zelfverzekerd en trots opstelden, geheel anders dan joden met de gettomentaliteit. Toch keurde hij de beweging af, zoals ook het grootste deel van het jodendom zelf dit in die jaren voor de oorlog deed.23 Het jodendom had in de visie van Ten Boom als ‘universeel zendingsvolk’ immers nog een grote taak te vervullen onder volken. Deze taak, als eerste opgelegd aan ‘Abraham de Hebreeër’, was om drager te zijn van de ‘internationale gedachte’, dit is het streven om alle volken der mensheid tot een eenheid te maken. De joden hebben een boodschap die de hele mensheid raakt en daarom vormen zij ‘het samenbindende element tusschen de volken’. Daarom was dit volk door God ook uitgerust met zijn ‘universalistische geaardheid’ die volgens Ten Boom altijd een wezenstrek van het Joodse volk gebleven was.24 Door zich te isoleren in Palestina zou het zich onttrekken aan Gods zendingsopdracht en vervallen in een tot mislukking gedoemd zijnde poging het eind van de wereldgeschiedenis te verhaasten. Ten Boom had ook oog voor de politieke situatie en zag dat massale emigratie naar Palestina problemen zou opleveren met de Arabische bevolking. In zijn ogen was het de taak van christenen om de joden te wijzen op en te herinneren aan hun opdracht, waardoor christenen en joden samen, geleid door de joden, de hele wereld zullen bekeren: ‘Van die ure af gaat de Kerk opleven; van die ure af zal de zending onder de heidenen haar volle veerkracht verkrijgen; dan zal de wereld de realiteit van het Woord Gods zien.’25

Op deze wijze was Ten Boom ook chiliast. Hij geloofde in een belangrijke rol voor Israël in het komende duizendjarig vrederijk. Daarin onderscheidde hij zich – en met hem de NVVI en de Hervormde Raad voor Kerk en Israël – van de gereformeerde jodenzending die over het algemeen de opvatting was toegedaan dat het volk Israël als zodanig niet meer bestond, waardoor de zending ook niet ‘volksgewijs’ benaderd kon worden. Juist deze grote verwachting van het joodse volk veroorzaakte Ten Booms uiterst kritische opstelling ten opzichte van de denkbeelden en daden ervan. Zijn verwachtingspatroon was buitengewoon hoog. In een discussie met een jood in de zionistische periodiek De Joodsche Wachter, stelt deze over de houding van Ten Boom:


Maar het is voor ons een bittere pil als men zich op onze propheten beroept teneinde ons zoo hoog te verheffen dat men ons geen grond meer onder de voeten hoeft te geven. En zeer bitter is de pil als gij ons komt verwijten dat wij de antithese tusschen Joden en volkeren zoo scherp stellen op een tijdstip dat men bijna overal ter wereld ons uitstoot.26


Een treffende passage, omdat Ten Boom in zijn liefde voor en verwachting van de joden soms vergat hun eigen zelfverstaan serieus te nemen. Dat Ten Boom in de Christelijke encyclopedie wordt verweten antisemitische uitspraken te hebben gedaan27 – een mijns inziens kortzichtige constatering – heeft zijn oorzaak in deze ingewikkelde houding, waarin een vorm van filosemitisme gemakkelijk doorslaat naar de andere zijde, of althans zo kan worden opgevat. Als men Ten Booms geschriften niet alleen oppervlakkig leest, wordt echter duidelijk dat aan de oproep en de vermaning de liefde en verwachting voorafgaan. Tijdens zijn leven heeft hij bovendien ingezien dat een ander soort ontmoeting met het jodendom mogelijk moet zijn. Hier kom ik straks uitgebreid op terug. Belangrijk is om hier vast te stellen dat Ten Booms benaderingswijze ook gepaard ging met de nodige zelfkritiek. Over het christendom uitte hij zich net zo negatief als ten opzichte van het jodendom; beide maakten zich schuldig aan ‘farizeïsme’28. Van arrogantie was dan ook zeker geen sprake.

Over het algemeen was Ten Boom een zeer consistent denker. Ideeën uit zijn vroegste artikelen en brochures werden in latere werken, soms in vrijwel ongewijzigde taal en toon herhaald. Bevindingen die hij opnam in zijn dissertatie van 1928 vormden de kern van zijn leer over de joden. Het gevaar van het antisemitisme had hij buitengewoon scherp gezien en behoefde derhalve ook geen verandering, maar werd veeleer steeds actueler. Ook wat betreft het zionisme behield Ten Boom steeds dezelfde kritische visie, alsook met betrekking tot het chiliasme. Het enige punt waarop Ten Boom zijn positie enigszins heeft bijgesteld is bij de ontwikkeling van de zending naar het gesprek. Onder invloed van andere theologen, zoals Philip Kohnstamm (1875-1951) en met name Kornelis Heiko Miskotte (1894-1976), kwam Ten Boom tot op zekere hoogte tot een waardering van ‘het gesprek tussen kerk en synagoge’. De vraag is hoe hij deze ontwikkeling beleefde en in hoeverre hij er zelf in een stimulerende rol bij aanwezig was. Wat de oorlog deed met Ten Booms overtuigingen is een tweede belangrijke vraag. Hierop wordt in het volgende gedeelte verder ingegaan.

Op de bres voor ‘het gesprek met Israël’

Als het gaat over de overgang van zending naar gesprek bevinden we ons op een lastig terrein. Ten eerste is er, zoals hierboven aangetoond, geen communis opinio over wanneer deze overgang plaatsvond en bovendien wordt er vaak niet bij vermeld wat dat gesprek of die zending dan inhoudt. Dat maakt deze discussie nogal schimmig. De invoering van de term gesprek betekent niet voor iedereen hetzelfde, wat in de bronnen hierover voor verwarring en afkeur heeft gezorgd.

Alvorens verder te gaan op Ten Booms rol in deze ontwikkeling, is het daarom noodzakelijk het onderscheid tussen zending en gesprek duidelijker te maken. Bij zending ligt mijns inziens het accent op het verschil, op het onderscheid tussen beide partijen of op datgene wat bij de een volgens de ander ontbreekt en ligt het initiatief bij een van beide partijen. Bij het gesprek daarentegen ligt het accent op de gedeelde basis, op de wijsheid van de ander en de mogelijke winst die het gesprek voor beide partijen kan opleveren. Het accent ligt bij een ontmoeting dus óf op de overeenkomst (gesprek) óf op het verschil (zending). Laat duidelijk zijn dat inderdaad het accent, de nadruk hierop ligt, wat echter geenszins betekent dat er bij het gesprek niet ook kan worden getuigd van eigen geloofsopvattingen en waarden, net zoals dat er bij zending ook wijsheden kunnen worden uitgewisseld en op bepaalde punten de overeenkomsten kunnen worden gezien en toegejuicht.

Reeds in artikelen uit de jaren dertig valt bij Ten Boom een interesse voor een andere benadering ten opzichte van het jodendom te bespeuren. Opvallend is daarbij dat hij ingaat op publicaties van andere denkers; hij komt zelf niet met iets nieuws maar is eerder een doorgever. Twee artikelen van zijn hand zijn het waard hier onder de loep te worden genomen. Het vroegste artikel is eigenlijk een radiorede die hij in 1934 in de Koepelkerk te Amsterdam hield en die werd gepubliceerd in het maandblad van de NVVI. De titel ervan luidde: ‘Naar een nieuwe eenheid’. Hierin neemt Ten Boom, in navolging van de Internationale Zendingsraad, afscheid van de term ‘zending’ ten faveure van de ‘approach’ of, in het Nederlands, de ‘benadering van den Jood door den Christen’. De term ‘zending’ wil hij verlaten:


Omdat het den indruk zou kunnen wekken, dat wij alleen de gevende en de Joden alleen de ontvangende partij zijn. Dit is waar, ten opzichte van het hoogste, van Christus en Zijn verzoening, van de vervulling. (…) Maar op elk ander gebied dan deze ééne hoofdzaak, is het Jodendom de gevende en zijn wij de ontvangende partij. Ja, de groote taak van het Jodendom der toekomst is hierin gelegen, dat het ons zal moeten leeren onzen schat recht te gebruiken, die nu dikwijls in een zweetdoek in de aarde ligt.29


Ook stelt hij even later: ‘Geen van beide partijen wordt tot lijdelijk object van den ander, maar beiden wekken in elkaar de beste krachten’. De invloed van Miskotte op Ten Boom in dit artikel is onmiskenbaar. Diens artikel ‘Het Jodendom als vraag aan de Kerk’ wordt door Ten Boom dan ook genoemd. Miskotte pleitte ervoor het jodendom te verstaan zoals het zichzelf verstaat, wat er ook toe moest leiden dat bepaalde aspecten van het christendom, dat immers de wortels met het jodendom deelt, onder kritiek worden gesteld. De kardinale vraag door Miskotte gesteld, dit merkt ook Bastiaanse op, gaat Ten Boom in dit artikel echter uit de weg, namelijk: welk recht de christenheid, de kerk heeft, om onder de jóden zending te drijven?30 Ten Boom zag deze vraag wel maar ging hem uit de weg. Als zoon van het Reveil beschouwde hij de zending, ook t.o.v. van Israël als postulaat. Met een nieuwe grondhouding kon hij instemmen, wat toch ook een hele verschuiving was, maar het definitief afzien van elke vorm van zending had voor hem een radicale breuk met zijn geestelijke wortels betekend en ging hem daarom te ver.

Het tweede artikel, in 1938 gepubliceerd in het Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur draagt de titel ‘Het Gesprek tusschen Synagoge en Kerk’. Hierin gaat Ten Boom in op een artikel met dezelfde titel van de joodse christen Kohnstamm in het academische tijdschrift Vox Theologica.31 Zoals blijkt uit de titels gaat het hier specifiek om ‘het gesprek’. Aan het artikel van Kohnstamm, dat getuigt van een scherpe geest, wordt door Ten Boom niet geheel recht gedaan. Wel delen beide auteurs de grondge-dachte, geformuleerd in een citaat van James Parkes (1896-1981), namelijk dat:


Beide, Jodendom en Christendom, staan met hun rug tegen de muur in een wereld, die, zoo niet onverschillig voor geestelijke waarden, dan toch vijandig staat tegenover alle positieve en absolute opvattingen der waarheid. In een dergelijke situatie moeten zij eerder bondgenooten, dan tegenstanders van elkander zijn.32


Opvallend is dat Kohnstamm eerder in het artikel stelt dat juist onenigheid over de Christus het uitgangspunt is voor het gesprek. Door deze onenigheid zijn beide partijen wie ze zijn: synagoge en kerk. De christen-theoloog moet op dit punt onvermijdelijk voet bij stuk houden, juist om daadwerkelijk christen-theoloog te blijven. Ten Boom stemt op dit punt van harte met Kohnstamm in. Op een ander gebied verschillen beide auteurs echter van mening. Kohnstamm stelt namelijk dat de aandacht vooral dient uit te gaan naar geseculariseerde joden, die naar zijn opvatting immers veel verder waren afgedwaald dan de orthodoxe joden, wat ook uit het bovenstaande citaat blijkt. Ten Boom lijkt Kohnstamm hier niet geheel aan te voelen en stelt dat men niet mag aarzelen ook het gesprek met de orthodoxe joden te zoeken, ook al ‘moge de strijd aan dit gedeelte van het zendingsfront dubbel zwaar en ogenschijnlijk weinig loonend zijn’. Waar Kohnstamm de nadruk legt op de gemeenschappelijke basis met de joodse orthodoxie, kan Ten Boom het niet laten ook deze groep als zendingsobject te blijven beschou-wen. Waar Kohnstamm de broederschap laat prevaleren boven de onenigheid, markeert Ten Boom toch het laatste.

Hoofdzaak is dat in deze artikelen door zowel Kohnstamm als Ten Boom met duidelijke taal werd gepleit voor het gesprek maar dat dit niet noodzakelijk inhield dat onderlinge verschillen niet meer mochten bestaan of dat het getuigende aspect zou moeten verdwijnen. Er werd, hiertoe ook aangezet door Miskotte, gepleit voor een nieuwe grondhouding, waarin gezocht moest worden naar wat bindt en niet naar wat scheidt. Het gesprek was hiermee nog niet begonnen maar de eerste bouwstenen ervoor werden wel degelijk gelegd en Ten Boom speelde er een rol in. Als gerespecteerd en gezaghebbend man in de zendingswereld bracht hij deze ideeën uit de academische hoek voor het voetlicht bij een andere groep gelovigen, die, op een ander niveau maar zeker niet minder toegewijd, geïnteresseerd waren in het jodendom. Toch kon hij Miskottes stellingen en zijn kritiek op de zending niet helemaal onderschrijven. De zending bleef voor Ten Boom een postulaat en ondanks zijn positieve waardering van een meer open ontmoeting bleef hij een zendingsman. Dat hij toch zover kon meegaan in het nieuwe denken is opvallend, maar was mogelijk vanwege zijn liefde voor Israël en het Oude Testament. Hij probeerde de Bijbel zoveel mogelijk joods te lezen en waarschuwde voor hellenistische invloeden in de theologie. Wat dat betreft erkende hij de afhankelijkheid van het jodendom, maar de ‘ene hoofdzaak’ noopte hem, ondanks de stappen die hij zette naar het gesprek, geen afstand te doen van de zending. In de werkelijke ontmoeting met joden was Ten Boom overigens niet zo fel als in sommige van zijn artikelen. Uit de bewaard gebleven briefwisselingen tussen hem en ‘zoekende’ joden blijkt juist zijn irenische karakter. In gesprekken van hart tot hart was hij een empathisch man, een zielzorger, aldus Bastiaanse: ‘De cura animarum was hem op het lijf geschreven’.33

De oorlog

Alles veranderde in de oorlog. De NVVI werd door de bezetter geliquideerd en de jodenzending werd, zoals gezegd tot vreugde van Ten Boom, overgenomen door de NHK. De oprichting van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël bracht ook de discussie met zich mee over de term ‘zendeling’ waarvan Ten Boom geen voorstander meer was. Andere arbeiders onder Israël, met name die afkomstig van de Rotterdamse zendingsvereniging Elim, hechtten er echter veel waarde aan en Ten Boom verloor de discussie. Naast de wrijvingen tussen Elim en de NVVI gingen er ook andere complicaties gepaard met de transitie van de jodenzending aan de hervormde kerk. Mannen als Ten Boom en Henk Dekker,34 die hun hele leven hadden gewijd aan de zending, moesten de opzet van de nieuw te vormen Raad voor een groot deel overlaten aan mannen als Hendrik Kraemer (1888-1965), die weliswaar goede ideeën hadden over het apostolaat van de kerk, maar minder dan Ten Boom cum suis van de jodenzending afwisten. Voorstellen door Ten Boom en Dekker gedaan werden door de synode soms niet aangenomen of grondig gewijzigd. Toch kwam men er uiteindelijk uit en kreeg de jodenzending een eigen plaats binnen de hervormde kerk. In deze periode bevond deze kerk zich in een reorganisatie waarbij juist het apostolisch verantwoordelijkheidsbesef werd herontdekt als een vitaal element in de gewenste hergeboorte van de kerk. Hierdoor kreeg de Raad voor Kerk en Israël als derde ‘apostolische’ Raad (naast die van de inwendige- en uitwendige zending) ruim baan. Op 17 juni 1942 werd de Raad voor Kerk en Israël officieel opgericht. Ondanks de oorlog kreeg de Raad vanaf het begin een zware last op de schouders. In deze jaren lijken er juist meer joden te zijn geweest die zich wilden laten dopen, zeker niet alleen om daardoor uit de handen van de bezetter te blijven.35 De pastorale taken bleven dus bestaan. Verder bleef Ten Boom preekbeurten vervullen in alle hoeken van het land en vervulden ook de andere medewerkers, zolang zij niet werden gearresteerd, dezelfde taken als vóór de oorlog. De kerkelijke inbedding voelde voor velen binnen de Raad nog ongemakkelijk. Voorstellen moesten een lange weg doorlopen voor ze door alle bestuurslagen werden goedgekeurd en konden pas dan worden uitgevoerd.

Naarmate de maatregelen van de bezetter ten opzichte van de joden steeds strenger werden, kreeg de Raad meer te doen. Al werd hij net als de Joodsche Raad gebruikt als instrument van de bezetter met als doel in alle rust zoveel mogelijk joden te arresteren en te deporteren. De kerken, waaronder ook de Rooms-katholieke kerk, kregen in juli 1942 – zeer kort samengevat – van de bezetter de mogelijkheid om een grote groep joodse christenen te redden van deportatie, waarmee impliciet een scheiding werd gemaakt tussen christelijke joden en niet-christelijke joden. Dat dit aanbod door de kerken niet werd afgewezen valt naderhand wellicht te betreuren, maar is toch ook begrijpelijk. Het was een mogelijkheid ‘een stukje oor uit de muil van de leeuw te redden’ (Amos 3:12),36 ook al werden de joodse christenen hierdoor een soort gegijzelden, die afhankelijk bleven van de gehoorzaamheid van de kerken aan de Duitsers.37 Het gaf de Raad in ieder geval een taak, namelijk om door te geven welke joden gedoopt waren en, later, om zorg te dragen voor hun welzijn in de speciaal voor hen bestemde barak in kamp Westerbork. Ten Boom werd bovendien aangesteld als een coördinerende predikant voor een geselecteerde groep welgestelde joden te Barneveld, die daar in twee tehuizen ‘opgevangen’ waren. In die functie hield hij contact met vele bewoners aldaar en regelde hij de kerkdiensten voor de zondag. Zo lag de arbeid onder Israël zeker niet stil in de oorlogsjaren, al had het door de bijzondere omstandigheden een ander karakter gekregen. De nadruk kwam te liggen op de sociale zorg voor de joodse christenen. Daarbij moest de Raad zich in moeilijke bochten wringen om zoveel mogelijk gedaan te krijgen, maar tegelijkertijd het krediet van de bezetter, die zich zelden aan gemaakte afspraken hield, niet te verspelen. Verviel de Raad in de illegaliteit, dan zou zijn rol weldra uitgespeeld zijn.

In deze jaren was Ten Boom, in opdracht van de synode, ook druk doende met de oprichting van een interkerkelijk overlegorgaan met betrekking tot Israël. Met succes nodigde hij gedelegeerden uit van alle uiteenlopende kerkgenootschappen in Nederland.38 Op bijeenkomsten droegen de vertegenwoordigers van verschillende kerken, inclusief de gereformeerden, referaten voor over Israël. Ten Boom hechtte buitengewoon veel waarde aan deze bijeenkomsten, met name omdat christenen volgens hem maar al te snel de neiging hebben in zelfgenoegzaamheid te vervallen. Henk Dekker, in die jaren voorzitter van de Raad stelde over Ten Boom: ‘Hij sprak graag van het totalitaire van het Jodendom, dat een totalitaire aanpak noodzakelijk maakte. Vandaar zijn oecumenische instelling en zijn voortdurend pogen, de kerken tot samenspreking, samenwerking, zoo mogelijk samensmelting te brengen.’39 Deze interkerkelijke samenkomsten werden na de oorlog voortgezet als het Interkerkelijk Contact Israël (ICI), dat nog steeds bestaat.

Dat de Raad zich niet in de illegaliteit wilde begeven, wil niet zeggen dat Ten Boom op persoonlijke titel geen verzet pleegde. Zijn al eerder genoemde zorginternaat bood plaats aan vele onderduikers en met zijn zussen in Haarlem maakte hij deel uit van een uitgebreid verzetsnetwerk. Zijn activiteiten in Hilversum werden niet ontdekt. Doordat zijn zussen en vader in Haarlem werden verraden, en hij op dat moment bij hen was, kwam hij toch in de gevangenis terecht. In totaal werd Ten Boom vier keer verhoord: twee keer in de beruchte Euterpestraat in Amsterdam en tweemaal tijdens zijn gevangenschap in Scheveningen. In Amsterdam werd hij de eerste keer verhoord over de door hem opgerichte vereniging ‘Allen creaturen’, waarmee hij diverse rassen bij elkaar wilde brengen om ‘den rassenlijn te doorbreken’. Na beloofd te hebben hierover niet meer te publiceren werd hij vrijgelaten. De tweede maal moest Ten Boom zich alleen verantwoorden over de net opgerichte Hervormde Raad voor Kerk en Israël. De ontmoetingen met de Sicherheitsdienst en zijn gevangenschap werden door Ten Boom niet met afschuw beschreven. Hij lijkt de gevangenschap zelfs te hebben ervaren als een buitengewoon vruchtbare tijd, waarover hij in een brief aan zijn vrouw schreef:


Je wordt hier geweldig naar den geestelijke hoek gedreven, wat voor velen zeer heilzaam is, ook voor mijzelf.40


Uit brieven van medegevangenen die Ten Boom na hun vrijlating ontving blijkt dat hij voor hen een soort mentorfiguur was geweest. Hij bleef in de gevangenis predikant, waarschijnlijk zonder dat hij hiervoor door de autoriteiten was aangewezen. Dat God zijn gevangenschap had gewild was Ten Booms vaste overtuiging, wat hij ook beschreef in de eerste brief die hij vanuit de gevangenis aan zijn vrouw stuurde:


Ik heb het ook aanstonds zoo gevoeld, dat God dit alles heeft gewild en dat het ook zoo helemaal goed is. Ook dat Hij mij in dit gezelschap heeft gebracht, waar God mij noodig heeft. Er is prachtige harmonie met mijn celgenooten.41


Deze woorden, die misschien naïef overkomen voor lezers uit onze tijd, tonen toch aan dat hij in deze beschikking van Godswege troost en kracht vond. Hetzelfde blijkt uit de laatste regel van dit door hem geschreven lied (dat ironisch van toon is) dat hij componeerde op de wijze van ‘O, Dennenboom’:


Oranjehotel, Oranjehotel, hoe sierlijk zijn Uw gangen.

De looper draagt des meeesters voet,

Als ik er naar kijk, krijg ‘k op mijn snoet.

Oranjehotel, Oranjehotel, ‘k ben niet voor niets gevangen.42


Een rol als slachtoffer heeft hij, althans in de bewaard gebleven brieven, nooit aangenomen. Er waren dan ook genoeg gruwelijkheden die zijn leed daarbij in het niet deed vallen, zoals de arrestatie van zijn zoon, het overlijden van zijn vader, het lot van zijn zussen en de circulerende verhalen over de gedeporteerde joden. In de notulen van de Raad valt na zijn vrijlating het volgende te lezen:


Dr. ten Boom antwoordt dat hij intensief heeft meegeleefd met de vergadering van de Raad voor Kerk en Israël. Hij had een agenda, waarop alles was genoteerd, ook de interkerkelijke samenkomst. Eén van zijn celgenoten was een eerstejaars student, die later bleek een gedoopte Jood te zijn, die in Vught had gezeten. Hij heeft kunnen preken door de cellen heen; met Paschen heeft hij tweemaal gepreekt. Zij hebben ook gezongen. Hij bedankt voor het medeleven en vooral voor de voorbede.43


Opvallend is dat Ten Boom tijdens zijn gevangenschap ook de discussie met zijn ‘Sachbearbeiter’ niet schuwde. Bastiaanse noemt dit naïef – alsof er met de bezetter te discussiëren viel – maar het paste wel helemaal in het karakter van Ten Boom, die trouw bleef aan zijn opvattingen en zich niet monddood liet maken door overheersing van wat voor wereldse autoriteit dan ook. Hierin verschilde hij weinig van zijn beide zussen die bij waarschijnlijk dezelfde man nog verder gingen in het brengen van het evangelie, niet eens zonder resultaat.44 Over zijn ontmoeting met zijn Sachbearbeiter schrijft Ten Boom later in 1946:


Ik wees er mijn Sachbearbeiter er ook op, dat het mij om het evangelie was te doen en dat het heel weinig uitmaakte of ik aan deze of aan gene zijde van den tafel zat; dat kon wel eens spoedig veranderen. Het ging mij om den ziel, om wat Paulus zegt: elk mensch in Christus overeind te stellen en zoo werd het een zielzorgelijk gesprek, waarbij ik naar zijn familie informeerde enz.45


Na de vrijlating pakte Ten Boom zijn leven weer op en leek hij zijn gevangenschap snel vergeten te zijn. Toch moet de bewering van Ten Booms dochter Nolly opgemerkt worden, namelijk dat hij juist in de gevangenschap zijn ongeneeslijke ziekte opliep, wat waarschijnlijk de reden was dat Ten Booms graf ook nu nog onder het beheer van de oorlogsgravenstichting staat.46 Dat dit het geval was gaf Ten Boom in de vele bewaard gebleven brieven nooit aan, wellicht vond hij dit te veel eer voor hemzelf of voor de autoriteit die hem gevangen had genomen. Na de oorlog werd over zijn gevangenschap niet meer gesproken en ook de waarschijnlijke dood van zijn zoon Kik werd verzwegen. In het jubileumboek van de scouting te Hilversum, in 1932 opgericht door Ten Boom, vermeldt de auteur:


De eerste bijeenkomst na de oorlog van de Oudercommissie van de Heideparkgroep vindt op 18 juni plaats bij ds. Ten Boom, Surinamelaan 15. In het openingsgebed wordt even stilgestaan bij de afgelopen jaren, maar vreemd genoeg zijn de oorlogsgebeurtenissen geen punt van bespreking. Over het mogelijke overlijden van Kik ten Boom, de gevangenschap van diverse Heideparkers, inclusief die van Ten Boom zelf, wordt met geen woord gerept. “Daar praatte je niet over”, is de verklaring van de betrokkenen vijftig jaar later. “We dachten aan de toekomst, en keken niet terug”.47


‘We dachten aan de toekomst, en keken niet terug’. De bronnen bevestigen dat dit voor Ten Boom inderdaad gold. Zijn zus Corrie had inmiddels een rehabilitatiecentrum voor oorlogsslachtoffers opgericht en hijzelf stak nog even alle energie in zijn laatste boek en in het werk van de Raad, die na de oorlog op weer heel nieuwe zaken stuitte. Voor heldenverering was geen tijd bij de familie Ten Boom. Het verlies van de vele naasten werd ‘eenvoudigweg’ in Gods handen gelegd. De verwerking van het verlies sluit aan bij een van de modellen gepresenteerd in het onlangs uitgekomen werk over tijdens de oorlog gevangen genomen Nederlandse predikanten, getiteld ‘Van kansel naar barak’. Daar valt over een model bijvoorbeeld te lezen:


In het tweede geval staat Gods wil weliswaar voorop, maar maakte ook de gelovige een keus – voor Christus en daarom, net als deze, voor het ondergaan van lijden. (…) Sommige auteurs neigen ertoe tragiek te ontkennen, hetzij uit respect voor Gods raad, hetzij omdat navolging uiteindelijk de poort vormt tot heerlijkheid.48


Dit sluit goed aan op de manier waarop de Ten Booms hun leed verwerkten. In hetzelfde werk wordt ook benadrukt dat de gevangenschap het verband tussen zingeving en geloof juist versterkte, wat ook zichtbaar was bij Ten Boom.49 Maar het schrijnende is volgens een andere auteur in genoemd werk, en we zien dit tussen de regels door ook bij de familie Ten Boom: ‘Tegelijkertijd (…) kunnen zij het vaak niet opbrengen om onherstelbaar verlies met zekerheden toe te dekken.’50

Het gesprek na de oorlog

Na de oorlog heeft Ten Boom niet lang meer geleefd, maar lang genoeg om zijn stem nog enkele malen duidelijk te laten horen en ons een beeld te geven van zijn opvattingen na deze gruwelijke tijd. Zoals hierboven beschreven, werden de eerste aanzetten voor het gesprek reeds in de jaren dertig gegeven en had Ten Boom hier een zekere rol in, hoewel hij vooral pleitte voor een andere grondhouding, niet voor een afscheid van de zending die voor hem een postulaat bleef. Hield hij deze opvatting na de oorlog vast of was alles zodanig op zijn kop gezet dat bepaalde overtuigingen moesten worden herzien? Een bruikbare bron om deze vraag te helpen beantwoorden is een discussie die Ten Boom voerde met Jacob Jetses Kalma (1907-1991) in het weekblad van de Hervormde Kerk, waarin Ten Boom eigenlijk niet anders dan voor de oorlog klinkt, maar vasthoudt aan het ‘zendingsstreven’. Kalma verzond een viertal vragen voor de rubriek ‘antwoord op vragen’ waarbij de hoofdvraag, net als die van Miskotte twaalf jaar eerder, was: ‘Mogen wij zending drijven onder de Joden?’. Ten Boom beantwoordt de vragen en zijn antwoord is, hoewel met enige nuance, positief. Toch gaat hij vooral in op de aantijgingen van Kalma die de Raad impliciet verwijt de joden te ‘ontjoodsen’ en daarin zo het voorbeeld van Hitler te volgen. Ten Boom stelt hierop:


Het zendingsstreven van de Kerk, zoals het met name door de Herv. Kerk wordt opgevat, is er niet op gericht den Jood te ontjoodschen, maar veeleer hem zijn eigen bijdrage als Jood aan het wereldgeheel te doen leveren. Dit is de gedachte, die sedert het Reveil in alle zendingskringen heeft geleefd, ook t.o.v. de zending onder de heidenen. (…) De leuze: “terug naar het Jodendom” aanvaarden we ten volle, mits we daaronder het apostolisch en niet het Talmudisch Jodendom verstaan. Het toekomstig [cursivering, te] gesprek tusschen Kerk en Synagoge zal op dit plan gevoerd moeten worden, waarbij de vraag zal moeten worden gesteld, of het Jodendom ooit een ‘fair chance’ gehad heeft om zijn eigenlijk wezen aan de wereld te tonen.51


Slaat Ten Boom hier een andere toon aan dan in zijn artikel ‘Naar een nieuwe eenheid’ van 1934 dat hierboven aan de orde kwam? Het antwoord moet negatief luiden, wel is zijn betoog enigszins vaag, bijvoorbeeld wat betreft het gebruik van het woord zending. Hij had hiervan toch afscheid genomen? Eerst stelt hij dat de jood terug mag naar het jodendom, mits dat het door Ten Boom gewenste soort jodendom is en vervolgens stelt hij dat de vraag moet worden gesteld of het jodendom ooit een eerlijke kans heeft gehad het eigenlijk wezen aan de wereld te tonen. Bovendien ziet hij het gesprek nog steeds als iets toekomstigs, wat in ieder geval aantoont dat met de oprichting van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël in 1942 nog geen einde werd gemaakt aan de zending en dat ook de oorlog er niet onmiddellijk een einde aan had gemaakt. Het lijkt er op dat Ten Boom, en met hem de gehele Raad, in de eerste jaren na de oorlog vooral was gericht op consolidatie en het herstellen van de vooroorlogse situatie. Men kwam nog niet toe aan een heroriëntatie, op een beoordeling van de nieuwe realiteit die de vijf lange en gruwelijke oorlogsjaren met zich mee hadden gebracht. Juist nu innovatie in de ontmoeting met het jodendom vanuit ons huidige perspectief logisch en nodig was, verviel de Raad, wellicht in een vorm van dissociatie, in een krampachtig vasthouden aan een vertrouwde orde. Een nieuw soort ontmoeting was door de omstandigheden ook nog niet mogelijk, daarvoor was de toestand van de overgebleven groep joden in Nederland te zwak. De Raad hield zich vooral bezig met diaconale vragen en dacht na over de enkele terugkerende joden, het lot van staatloos geworden joden en het antisemitisme dat juist na de bevrijding nog duidelijk aanwezig bleef onder de Nederlandse bevolking.

Zoals hierboven vermeld waren Ten Booms ideeën altijd diepgaand beïnvloed door zijn denkbeelden met betrekking tot het antisemitisme en het zionisme en met het oog hierop vreesde hij na de oorlog twee gevaren voor de joden: assimilatie en isolatie (politiek zionisme). In beide gevallen zou Israël niet meer haar zendingstaak onder de volken kunnen vervullen. Dat Ten Boom hiertegen bleef strijden, en ook na de oorlog dezelfde kritische houding vasthield, valt achteraf moeilijk te begrijpen en het standpunt van Kalma (‘Waar halen wij de euvele moed vandaan om zending onder Israël te bedrijven?’) klinkt met het lot van het joodse volk in het achterhoofd sympathieker. Ten Boom was zo kort nog na de oorlog niet in staat zijn vuur voor de zending even te ‘parkeren’ of te herzien. Hij wilde wel een gesprek voeren maar kon, ook na de oorlog, maar moeilijk ten volle luisteren naar wat het jodendom nu zelf te zeggen had. Het echte gesprek met de synagoge liet dan ook nog even op zich wachten en Ten Boom maakte het niet meer mee.

Concluderend

De ontwikkeling van zending naar gesprek was zo bezien een lang traject. Het begin ervan was in Nederland in de jaren dertig en kwam vanuit de academische hoek. Willem Ten Boom speelde er in die jaren een grote rol in, met name als doorgever van de nieuwe ideeën aan een minder academisch publiek dat wel geïnteresseerd was in het jodendom en de joods-christelijke relatie. Belangrijke momenten in de ontwikkeling daarna zijn de oprichting van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël en het effect van de oorlog geweest, maar zij maakten beide geen onmiddellijk einde aan de zending. Een echt gesprek kwam pas jaren later tot stand.

De tijd tussen de oorlog en Ten Booms dood was voor hem te kort om tot een nieuw perspectief op de joods-christelijke ontmoeting te komen, waarmee hij binnen de Hervormde Kerk zeker niet de enige was. Pas enkele jaren na de oorlog was men in staat ook daadwerkelijk inhoudelijk invulling te geven aan het gesprek met Israël. Toch waren er in de overtuigingen van Ten Boom gedurende zijn hele werkzame leven al veel ingrediënten aanwezig die een werkelijke ontmoeting ten goede konden komen. Zijn liefde en waardering voor het Oude Testament en zijn toekomstverwachting voor het joodse volk droeg hij krachtig en met consistentie uit en zij vormden een essentieel pleidooi voor toenadering en tegelijk een bestrijding van het antisemitisme. Dat hij het in dezen niet bij woorden hield, maar al zijn geld, energie en veiligheid gaf aan de opvang van bedreigde zonen en dochters van Israël pleit in dit opzicht voor hem. Zo was Ten Boom deel van de ontwikkeling van de zending naar het gesprek en droeg hij hier op zijn manier ook zeker aan bij. De werkelijke omslag maakte hij echter niet meer mee. Met zijn dood eindigde wat volgens Bastiaanse ‘zonder overdrijving “het tijdvak-Ten Boom” zou kunnen heten’52 en begon een volgende fase op weg naar het gesprek met Israël.


1 Kerkorde der Nederlandse Hervormde Kerk, uitgave januari 1951, onder VIII.2: De Kerk richt zich in het gesprek met Israël tot de synagoge en tot allen, die bij het uitverkoren volk behoren, om hun uit de Heilige Schrift te betuigen dat Jezus de Christus is. Overigens meldt dezelfde kerkorde onder ordinantie vier (voor het apostolaat) artikel 2 o.a.: De raad voor de verhouding van Kerk en Israël heeft tot taak leiding te geven aan het brengen van het Evangelie in Nederland en daarbuiten, aan hen, die tot het volk Israël behoren. De schijnbare tegenstrijdigheid tussen deze twee regels staat m.i. symbool voor de ingewikkelde en aarzelende poging de joods-christelijke toenadering te wijzigen.

2 ‘Bij de oprichting van de Raad (1942, TE) werd het woord “zending” volledig losgelaten. Alle nadruk zou vallen op het gesprek en de ontmoeting. Dat bleef zo in de kerkorde van 1950 en ordinantie 4, artikel 2.’ A. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795 (Kampen 1981) 320.

3 H. Vreekamp, Zonder Israël niet volgroeid (Kampen 1992) 17.

4 ‘Vanaf dat moment ontspint zich een brede discussie over ‘zending’ of ‘gesprek’. Bij de Raad overheerst de vreugde omdat Israël een plaats heeft gekregen onder het apostolaat der kerk, anderzijds is er onvrede over de term “gesprek”.’ J. van der Graaf, De Nederlandse Hervormde Kerk, Belijdend Onderweg: 1951-1981-2001 (Kampen 2003) 166-167.

5 ‘Ging de Raad in de eerste jaren na de oorlog van zending tot gesprek? Wat deze eerste periode na de bezetting betreft, moet deze vraag ontkennend worden beantwoord (de woorden van Rasker, Kremers, de communis opinio ten spijt). Men beoogde nog steeds de zending en van een gesprek was geen sprake.’ R. Hoogewoud-Verschoor, Van Zending tot Gesprek?, De laatste jaren van De Nederlandse Vereeniging voor Israël 1931-1942 en het begin van de Hervormde Raad voor Kerk en Is-raël 1942-1945 (Landsmeer 1982) 70.

6 J. Bastiaanse, De Jodenzending en de eerste decennia van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël 1925-1965, Een generatie in dienst van de Joods-Christelijke toenadering (Zoetermeer 1995) 198.

7 Dit ‘hier’ is een zendingsconferentie. Waar deze werd gehouden valt aan de hand van de beschrijvingen niet op te maken.

8 Brief van Ten Boom naar zijn ouderlijk huis, ongedateerd. Gepubliceerd in: C. ten Boom, Vader Ten Boom: man Gods (Hoornaar 1979) 84-85.

9 Brief van Ten Booms vrouw Christine van Veen, vanuit Made aan de ouders van Willem ten Boom in Haarlem van 22-2-1917. Archief Corrie ten Boomhuis.

10 Instituut voor de opleiding van jodenzendelingen te Leipzig, genoemd naar de Duitser Franz Delitzsch (1813-1890).

11 Ds. Karl Burmester aan Ten Boom op 13 juni 1946, Archief Kerk en Israël, doos 5, ldc Utrecht .

12 Deze herdruk heeft, wellicht vanwege Ten Booms overlijden een jaar later, voor zover ik weet niet plaatsgevonden.

13 W. ten Boom, Die Entstehung des modernen Rassen-Antisemitismus (besonders in Deutschland) (Leipzig 1928) 47.

14 Zo scheef Ten Boom in de brochure ‘Kerk en Israël’ in een artikel getiteld ‘Van een katastrophe die een goede zijde had’ de volgende zin: ‘De tijd was rijp en hoe vreemd het ook moge klinken: Hitler heeft ons geholpen! Want de dreigende jodennood opende de oogen van de kerk voor de roeping t.o.v. de Hollandsche joden en het jodendom in het algemeen’. In: ‘Kerk en Israël’, brochure, (Hilversum 1946) 27. Hoogewoud-Verschoor zegt hierover: ‘Hoe zouden deze woorden hebben geklonken in de oren van joden (en ánderen) die bij het woord “katastrophe” in dit eerste jaar na de oorlog wel iets anders in gedachten hadden dan de opheffing van een vereniging, om over de woorden “Hitler heeft ons geholpen” maar te zwijgen…’ Hoogewoud-Verschoor, Van zending naar gesprek? (Landsmeer 1982) 66.

15 Informatie over Kik ten Boom is grotendeels ontleend aan bronnen van en gesprekken met Ten Booms kleindochter Joke Streefkerk.

16 Van 28 februari tot 26 april 1944.

17 ‘Auch besteht die Möglichkeit (für mich eine Wahrscheinlichkeit) dass die ganze Sache auf einer psychischen Ueberbelastung beruht…’ (Brief aan ds. John Witt uit Zürich van 22-06-1946). Archief KEI, doos 5, LDC Utrecht.

18 Een voorbeeld hiervan is een briefje van 4 december 1942 waarop in haastig handschrift staat geschreven: ‘We zijn hedenochtend weggehaald. We gaan in vol Godsvertrouwen en hopen u nog eens weer te zien. Dank voor uwe geestelijke hulp. Met de meeste Hoogachting (…) Zeer geachte dominee, Ook ik ben erbij en groet u hartelijk, nogmaals mijn dank, ik ga met vol vertrouwen.’ Familiearchief Ten Boom.

19 Bastiaanse merkt op dat in de Raad door Ten Boom werd gesproken van ‘vele’ en ‘grote aantallen’ terugkerenden. Bijvoorbeeld in de notulen van 4-7-1945. Archief KEI, doos 5, LDC Utrecht.

20 Brief van Ten Boom van 8-10-1945 aan predikant Stegenga te Arnhem. Archief KEI, doos 5, LDC Utrecht.

21 Wat er nu exact met hem aan de hand was is niet helemaal duidelijk. Zelf schrijft Ten Boom vooral over een contractie aan zijn been. Zijn zus Corrie schrijft dat hij in de gevangenis tuberculose aan de ruggengraat opliep, zijn kleindochter Hanneke Streefkerk schrijft dat het kanker geweest is.

22 Onder andere in De Rotterdammer (van 13-09-1946) waarin de betreffende journalist schrijft: ‘Zoo troffen wij hem, eertijds beeld van blakende gezondheid, nu aan, machteloos en vermagerd neerliggend: “Noem mij geen jubilaris, noem mij Job”.’

23 Zie bijv. Y. Rabkin, In naam van de Thora (Amsterdam 2006), waarin ook vanuit het huidige perspectief het moderne zionisme onder kritiek wordt gesteld en de aandacht wordt gevestigd op een niet gering aantal antizionistische joden.

24 Deze passage nam ik voor het grootste deel over van J. Bastiaanse, De Jodenzending, 105, waar Ten Booms ideeën over dit thema helder en uitgebreid worden beschreven.

25 W. ten Boom, ‘Wat heeft de Christenheid van het Jodendom te verwachten?’ in: J. Rottenberg, e.a., De beteekenis der zending onder Israël (Rotterdam 1930) 45.

26 De gehele discussie werd afgedrukt in het maandblad van de NVVI: De Hope Israels, 73 (1934), 5 (mei), 3-4 .

27 T. Salemink, “Antisemitisme”, in: G. Harinck e.a. (red.), Christelijke Encyclopedie (Kampen 2005) 72-76

28 Een term die vaak door Ten Boom werd gebruikt en die inhoudt dat een bepaalde groep zich van de rest afsluit in de overtuiging de wijsheid wel in pacht te hebben en zo een monopolie op Gods waarheid claimt. Dit farizeïsme bespeurde Ten Boom bijvoorbeeld binnen de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk.

29 Rede van 30 mei 1934, afgedrukt in De Hope Israëls, 73 (1934), 10 (okt.), 1-2.

30 K. Miskotte, ‘Het jodendom als vraag aan de kerk’, in: Eltheto 88 (1933/34), 199.

31 P. Kohnstamm, ‘Het gesprek tusschen Synagoge en Kerk’, in: Vox Theologica, Interacademiaal Theologisch Tijdschrift, maart 1938, 9e jaargang, nr. 4, 105-112.

32 W. ten Boom, ‘Het Gesprek tusschen Synagoge en Kerk’, in: Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur, nr. 40, 1938, 473-474.

33 J. Bastiaanse, De Jodenzending, 379.

34 Henk Dekker (1902-2001), geboren te Middelburg, studeerde theologie in Utrecht en werd in 1936 predikant in Amsterdam na enkele andere gemeentes de hebben gediend (Haskerland, Weesp en Apeldoorn). In Amsterdam werd hij in 1939 voorzitter van de ‘Commissie voor de Jodenzending’. In 1942 werd hij benoemd tot de eerste voorzitter van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël, een rol die hij tot 1967 vervulde. In de Raad onderscheidde hij zich met zijn grote kennis van de vraagstukken betreffende Israël en zijn geduldige manier van voorzitten, waarbij hij altijd de synthese zocht. Gegevens ontleend aan: J. Bastiaanse, De Jodenzending, 204-205.

35 Waarom dan wel? Ten Boom stelt in het jaarverslag over 1943 na het spreken van ‘een geweldig aantal catechisanten’ het volgende: ‘De nood heeft vele harten ontvankelijk gemaakt voor het evangelie en de van tevoren door de werkers geopperde vrees, als zou het maar een schijnhouding zijn, is door de praktijk in vele gevallen grondig beschaamd.’ J. Bastiaanse, De Jodenzending, 306.

36 Zo beschrijft H. Touw het in Het verzet der Hervormde Kerk, DL. I (Den Haag 1946), 174.

37 Dat dit zo was bleek niet veel later toen aan de kerken geweigerd werd een protesttekst voor te dragen tijdens de eredienst. De protestantse kerken gehoorzaamden hieraan, maar in de katholieke kerken klonk deze tekst toch. Dit had tot gevolg dat 200 katholieke joden gedeporteerd werden. J. Bastiaanse, De Jodenzending, 232-233.

38 De Rooms-katholieke kerk werd hiervoor niet uitgenodigd. De afstand tussen Ten Booms protestantisme en het rooms katholicisme was in die tijd nog te groot. De rkk wordt door Ten Boom ook niet bestreden, ze komt bij hem überhaupt niet of nauwelijks ter sprake. Bij Ten Booms opvolgers als predikant-secretaris van de Hervormde Raad, Johan Hendrik Grolle (1899-1974), verandert dit.

39 H. Dekker, In Memoriam, in: Kerk en Israël, jan. 1947, jaargang 1, nr. 2, 2.

40 Brief vanuit de gevangenis aan zijn vrouw van 13 april 1944, familiearchief Ten Boom.

41 Brief vanuit de gevangenis aan zijn vrouw, ongedateerd, maar waarschijnlijk van eind februari/begin maart 1944 familiearchief Ten Boom.

42 Fragment uit lied ‘Het Oranjehotel’. Ten Boom typte dit lied na zijn vrijlating uit, familiearchief Ten Boom.

43 Notulen van de vergadering van de Raad voor Kerk en Israël van 7 juni 1944, Archief KEI, doos 4, LDC Utrecht.

44 Corrie ten Booms ‘Sachbearbeiter’vroeg na de verhalen van Betsie en Corrie ten Boom, volgens laatstgenoemde: ‘Vannacht kon ik niet slapen. Ik dacht steeds aan Jezus. We hebben tijd genoeg voor het verhoor, maar u moet mij eerst over Jezus vertellen. ’ Later in het verhoor verbrandde deze man belastend bewijsmateriaal van haar verzetsactiviteiten en die van haar familie. Ondanks dit opvallende gesprek werden zij en Betsie toch naar Ravensbrück gedeporteerd. E. Smith, Meer dan een schuilplaats, Wat Corrie ten Boom u nog wilde vertellen (Haarlem 2008) 45.

45 In een brief aan H.C. Touw van 8-6-1946. Touw was aangewezen om het verzet van de Nederlandse Hervormde Kerk in oor-logstijd te onderzoeken en had Ten Boom gevraagd hem hiertoe informatie te verschaffen over zijn tijd van gevangenschap en de reden van zijn arrestatie(s). Archief kei, doos 5, ldc Utrecht.

46 De oorlogsgravenstichting verzorgt alleen graven van mensen die (direct óf indirect) door de oorlog om het leven zijn gekomen, zo bleek uit een telefonisch onderhoud met een van haar medewerkers. Ten Boom lijkt dus aan een door gevangenschap opgelopen ziekte zijn omgekomen.

47 H. van der Veen, Opdat wij allen één zijn, Scouting Heidepark, mei 1932-mei 2002 (Hilversum 2002) 53.

48 G. van Klinken, ‘Herdenken zonder voorbeeld: de vdm-reeks’, in: G. Harinck en G. van Klinken (red.), Van kansel naar barak. Gevangen Nederlandse predikanten en de cultuur van herinnering, (Zoetermeer 2011) 181.

49 Zo citeert George Harinck een in kamp Amersfoort gevangen predikant (D. Zemel) die stelde: ‘Geestelijk had ik een prachttijd.’ G. Harinck, ‘Geestelijk had ik een prachttijd’, in: G. Harinck en G. van Klinken (red.), Van kansel naar barak, 41.

50 G. van Klinken, Van kansel naar barak, 181.

51 In: De Hervormde Kerk, weekblad van den hervormden raad voor kerk en publiciteit, 24 augustus 1946, jaargang 2, no. 33.

52 J. Bastiaanse, De Jodenzending, 379.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2012

DNK | 94 Pagina's

Willem ten Boom (1886-1946) en het gesprek met Israël

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2012

DNK | 94 Pagina's