GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wederom leverde de heer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wederom leverde de heer

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wederom leverde de heer docent De Cock eene bijdrage voor de Doopsquaestie, waarop we niets hebben aan te merken, wat uitgangspunt en beginsel betreft. Zoo met deze woorden:

Volgens de gereformeerde kerk — en ik schrijf voor gereformeerden dewijl onze doleerende broeders ook gereformeerd willen zijn — is het met den doop der kinderen juist zooals met den doop der volwassenen. Bij den doop der kinderen moeten de ouders zelfs verklaren dat de kinderen gedoopt moeten worden, 07ndat zij leden der gemeente zijn. Wat ze zijn., kunnen ze dus niet meer wo'-den. Als leden worden ze gedoopt en ze worden niet gedoopt opdat ze leden worden. De gave des doops wordt hun gegeven, omdat ze leden der Kerk zijn. En leden blijven ze, al is het ook dat ze weken en maanden ongedoopt blijven. Ja, zij blijven leden 'totdat ze hun lidmaatschap door woord óf daad vernietigen.

Slechts ééne opmerking zouden we ons hierop willen veroorloven.

Uitnemend zegt de, heer De Cock dat bij ons geen kind gedoopt wordt, om daardoor Hd der gemeente te worden, maar in de onderstelling dat het dit is.

Nu rijst echter de vraag: Van welke kerk i' Onze symbolische geschriften toch bezigen tweeërlei uitdrukking, Eenerzijds i". dat deze kinderen, in het lichaam Christi ingelijfd, derhalve lidmaten der gemeente zijn, en als zoodanig behooren gedoopt te worden; maar ook 2". ten andere, (zie Cat. vr. 74) dat zij door den Doop eerst in de Christelijke kerk worden ingelijfd.

Laat ge nu deze beide uitdrukkingen beide malen op hetzelfde begrip van kerk slaan, dan spreekt het vanzelf, dat ge stuit op tegenspraak en ongerijmdheid. Een lid dat reeds lid van uw lichaam is, kunt ge niet nog eerst in uw lichaam inlijven, tenzij uw arm of been gebroken ware, iets waarvan hier natuurlijk geen sprake is.

Onderstelt men derhalve, dat de opstelers van ons Doopformulier en den Catechismus geen ongerijmdheid schreven, dan moet erk bij hen de ééne maal iets anders bedoeen dan de andere maal.

Naar onze. voorstelling nu loopt dit uitemend.

Geen kind is lidmaat der kerk, zegt het ormulier, dan omdat het den Hchame Christi ngelijfd (Dankgebed) en in Christus geheiigd is (Doopvraag). Dit geeft dus het egrip van de onzichtbare kerk, het lichaam an Christus.1 en niemand heeft recht op en Doop, tenzij hij als zoodanig gepre-enteerd worde.

Vandaar dat de Vader dan ook aan den edoopte betuigt, „dat Hij hem als zijn ind aanneemt"; de Zoon, „dat Hij hem ascht in zijn bloed"; en de Heilige Geest, dat Hij bij hem wonen wil". Al welke ingen slot noch zin hebben, tenzij van en wezenlijk uitverkoren lidmaat van Chrisus. Dit zijnde voor het oog des Pleeren, ok al wordt het eerst later in hem werelijkheid.

Wat echter de inlijving door den Doop n de Christelijke kerk (Catechismus vr. 74) anbelangt, deze moet natuurlijk in het itwendige en zichtbare eerst volgen; en it nu is de inlijving door den Doop, waaran de Catechismus gewaagt, als „ondercheidende ons van de kinderen der ongeloovigen" (vr. 74.).

Want wierp men nu tegen, dat de Doop niet in de algemeene zichtbare kerk, maar in eene bepaalde institutaire kerk inlijft, dan vergunne men ons de vraag, hoe men dan ooit aan wederdoop zou kunnen ontkomen bij overgang uit de ééne institutaire kerk in de andere.

Is toch de Doop in Berlijn speciale inlijving in de institutaire Luthersche kerk van Pruisen, dan is een Beriijner die herwaarts komt en alsnu in een institutaire Gereformeerde kerk wil worden ingelijfd, uiteraard gehouden zich nogmaals te laten doopen.

Onze stelling blijft derhalve: i. Men is lidmaat der gemeente, doordien men in Christus geheiligd is (onzichtbare kerk); 2. men wordt ingelijfd in de algemeene zichtbare kerk door den Doop; 3. men treedt als lid der institutaire kerk op door de Belijdenis. Opmerkelijk is nog deze uitlating van den heer De Cock:

Neem eens de kinderen van gedoopte doopsgezinden. Zijn ze niet evenzeer als onze kinderen leden der gemeente ? En zoo ja, houden ze dan op dit te zijn omdat de ouders hun de gave des doops onthouden ? Geen gereformeerde zal dit beweren. Maar dan meet men ook toestemmen, dat er meer leden der zichtbare kerk zijn dan alleen gedoopten en dat er leden van de zichtbare kerk worden uitgesloten, die toch werkelijk leden zijn, zoo men den doop als grens der zichtbare kerk aanneemt.

Calvijn zou dit nimmer gezegd hebben. Onze vaderen hebben juist om de verwerping van den kinderdoop, het gezelschap der Wederdoopers nooit als institutaire kerk erkend.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Wederom leverde de heer

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1888

De Heraut | 4 Pagina's