GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Wielenga's hand komt een retrospectieve beschouwing over de Amsterdamsche Conferentien in de Bazuin voor, die een volgend maal wordt voortgezet, doch waarop thans reeds de aandacht dient gevestigd.

Van de laatste der beide conferentiën zegt hij:

Een voorrecht was het, dat er van stonde aan nadruk op werd gelegd, dat bij eenheid in Confessie en ke orde, in onderwerfing aau het souvereine Woord G vereeniging een eisch is van Godswege.

Van daaruit werden nu de geschilpunten onder de oogen gezien en beiderzijds soms scherp geformuleerd. Onzerzijds werd al dadelijk verklaard, dat wij nog stonden op het standpunt, in 1834 ingenomen. Dat we daarvan tot geen prijs mochten of zouden afwijken en dat de acte van Afscheiding of Wederkeering door ons bleef gehandhaafd. Generzijds kwam duidelijk uit, dat men het standpunt van «doleantie" niet kon opgeven.

Doch ook nu kwam het mij voor, en vergis ik rni) niet dan werd dat schier algemeen gevoeld, dat die elkander niet uitsluiten.

»De scheiding van 1834" en »de doleantie van 1886' staan niet tegenover elkander. Ware het een doleantie bij de Herv. kerkbesturen, ons oordeel zou anders zijn. Maar nu hït bloot een doleantie is bij de Overheid, Over rechtskrenking, gaat ze niet tegen »de scheiding van 1834" in. Het verschil in dezen treedt eerst in met 1839 v°or sommige of zoo ge wilt vele gemeenten, en met 1869 voor de gezamenlijke gemeenten. Met het beginsel der scheiding heeft dus de doleantie, zooals die thans nog door »de Doleerenden" gehandhaafd wordt, niets te maken. »De scheiding" heeft in den beginne, ja lang gedoleerd en eerst later bij de staatsrcchterlijke erkenning »de doleantie" als van zelve in de rechtssfeer van den staat maar, blijkens »de stemmen der historie", niet in het gemoed laten varen.

Dit is bijna geheel juist uitgedrukt. Dan gaat hij voort:

Als van zelve was ook te dezer Conferentie de wederzijdsche verhouding tot Herv. kerk, Herv. kerkgenootschap en Her, ', kerkbestuur hoofdonderwerp van debat.

Het komt mij voor, dat gebrek aan helderheid omtrent die drie begrippen meermalen aanleiding tot misverstand heeft gegeven. Inzonderheid geldt dit van het eerstgenoemde begrip.

Dat zij zoowel als wij met het Herv. bestuur en het Herv. Genootschap gebroken hebben, daarover kan nauwelijks meer verschil zijn. Maar als het aan de Herv. kerk toekomt, dan begint de spraakverwarring. De acte van Ulrum spreekt naast afscheiding van het Herv. kerkbestuur ook van afscheiding van de Herv. kerk als een valsche kerk. Maar al spoedig verklaart de kerkeraad van Ulrum zich nader, dat hij daaronder verstaat, »de Synodale kerk" of »de tegenwoordige Synodale Hervormde of liberale kerk". Wij hebben ons niet gescheiden, voegt hij er bij, van de »ware Geref. kerk en van de ware Gereformeerden".

In welken zin hier sprake is van de Herv. kerk of Synodale kerk in onderscheiding van de ware Geref. kerk is vrij duidelijk. Herv. kerk wordt hier genomen in den zin zooals ze later door Minister Van Bosse werd omschreven »Ik ken, " zeide Z Ex. op een desbetreffende vraag van Groen-van Prinsterer, «ik ken geen andere Herv. kerk dan dat lichaam, dat vertegenwoordigd wordt door de Synode, benoemd volgens het reglement, dat laatstelijk is vastgesteld."

Van die kerk, van dat Synodaal lichaam nu hebben we ous afgescheiden om ons als Geref. kerk te kunnen openbaren. Met die kerk hebben de Doleerenden gebroken, om als Geref kerk op te treden. — Maar vat men Herv. kerk op sinoniem met de ware oude Geref. kerk, gelijk die kenbaar is aan belijdenis en kerkenorde, en zooals die voortleeft in de Geref. zonen dier Geref. vaderen, dan zeggen we wederzijds: van deze kerk hebben we ons niet gescheiden, met haar hebben we niet gebroken, maar om ons als Geref kerk, in den confessioneelen en historischen zin van het woord, te kunnen openbaren, hebben we de gemeenschap opgezegd met de Herv. kerk, zooals die vertegenwoordigd wordt door de Synode volgens het daar vigeerend reglement.

Dit kwam m. i. ook duidelijk uit op de Conferentie van 12 April, hoewel het ook reeds ter Vergadering van 10 April door Dr. Kuyper glashelder was uiteengezet. :

Ook hier hebben we geen ernstige bedenking tegen.

Toch moet, dankt ons, meer dan dusver geschiedde, nadruk op het feit gelegd, dat én in 1834 én in 1886 de kerkeraad, die óf reeds bestond óf krachtens het ambt der geloovigen optrad, de bestaande organisatie terzij gezet en de oude kerkenordening weer in heeft gevoerd.

Eerst zoo toch komt men het vermoeden te boven, alsof er nieuwe creatie had plaats gehad, en alsof door de wilkeurige daad van enkele personen deze of gene kerkenordening ware aangenomen.

Ook ons gevoelen blijft, dat alleen de gezamenlijke kerken van één belijdenis en één taal de kerkenordening kunnen vaststellen en regelen; en juist uit dien hoofde waren de ontkomene kerken niet vrij, om een nieuwe kerkenordening aan te nemen, maar herleefde eenvoudig de oude kerkenordening. toen de organisatie van 1816 wegviel.

Lezenswaard is pok wat de heer Ds. J. Bavinck over hetzelfde onderwerp schrijft:

De eerste en tweede uitgang hebben dan dit met elkander gemeen, dat zij beide een scheiding zijn van het Hervormde Kerkgenootschap, maar een scheiding, die in den grond niet anders is dan een wederkeering tot de aloude Gereformeerde Kerk in Nederland. En zijn ze hierin één, ook aan beide is eigen hetgeen door het woord «doleantie" wordt uitgedrukt. Doch hier is verscheidenheid. Niet de eerste, maar de tweede uitgang wordt met dit woord genoemd. Wel werden er onderscheidene uitdrukkingen van deze beweging gebezigd, maar van lieverlede is de naam van doleantie de vaststaande geworden, en is er geen twijfel aan, of zij zal onder dezen naam in de geschiedenis geboekt worden. Onze broeders doleerden niet alleen bij de Overheid in betrekking tot het publieke recht der kerken en de kerkelijke goederen, maar ook treurden zij erover dat het zoover met het ongeloof en den afval, mede door hunne schuld, in het Hervormde Kerkgenootschap gekomen was, dat zij met dat genootschap moesten breken, zoo zij niet ontrouw wilden worden aan den Koning der kerk en zijne zaak verloochenen. Zoo deden onze broeders en doen zij nog. Maar kan de doleantie, in dezen zin genomen, aan de eerste beweging wel ontzegd worden? Wel hebben de vaders der Afscheiding, zoover ik weet, dit woord nooit op haar toegepast, maar dat zij dit hebben kunnen doen, lijdt geen twijfel. Of hebben zij niet geklaagd over het onrecht, hun van de zijde der Overheid aangedaan? Hebben zij ooit afstand gedaan van het recht op het bezit der kerkelijke goederen? Hebben zij niet leed gedragen over den diepen val van de weleer zoo bloeiende Kerk der Vaderen, biddende, dat God zich over haar moge ontfermen? Wie de geschiedenis raadpleegt, zal dezen trek der doleantie ook aan de eerste beweging ontdekken en tevens merken, dat hij nog jarenlang op het gelaat van enkele gemeenten zichtbaar was. Doch «Afscheiding" en «Doleantie", ik hoop ten slotte, dat het laatste woord in een niet ver verwijderd tijdstip nog slechts tot de geschiedenis zal behooren, gelijk het eerste dit reeds sinds eenige jaren gedaan heeft.

De eerste en tweede uitgang uit het Hervormd Kerkgenootschap zijn dan aan elkander verwant; zij vertoonen denzelfden farailietrek. Er bestaat verscheidenheid ; maar wie kan zich hierover verwonderen ? Zien wij deze niet in alle werken Gods?

Zulke uitlatingen hebben o. i. daarom vooral hooge beteekenis, omdat er het trekken van het broederhart uit spreekt. Het is zoo goed steeds te doen uitkomen, dat beiderzijds de strijd tegen een zelfden vijand ging, uit een zelfde liefde voor de aloude kerk der vaderen geboren werd, en zich steeds gebonden wist aan een zelfden band in het Woord, en de daarop gegronde Belijdenis en de uit deze getrokken Kerkenordening.

De Boodschapper zegt over de Conferentie van 10 April geheel in overeenstemming met onze beschouwing:

Eén dag van samenspreking over zoo ingrijpende en veel omvattende tkerkelijke belangen als welke op de conferentiën van 10 en i2 dezer aan de orde gesteld werden, was blijkbaar veel te kort.

Dit moet vooral gevoeld zijn in de vergadering van 10 dezer, waarin zeven a achthonderd ambtsdragers bijeen waren en met uitzondering van Ds. Bruramel-rkl^amp te Groningen alleen verschiipuntea tusschen on ods, en de Doleerenden en hun iezwaren tegen de vereeni ging in het licht wenschten te stellen. Geen wonder, waarlijk, dat eenige andere broederen toen met den indruk naar huis gingen, dat men weinig gevorderd was, want zij hadden bijna uitsluitend het tegen hooren bepleiten, Hoe geheel anders ware wellicht die indruk geweest, als zich ook eens de meer sympathetische stemmen'haddeni kunnen doen hooren. Maar daarvoor was geen tijd Toch vinden wij den afloop bevredigend. Het kon ook overigens geen kwaad, dat alle bedenkingen zoo helder mogelijk werden uitgesproken, want in het werkelijke leven doen zij zich toch voortdurend gelden. En eerst als men de bezwaren wederzijds goed kent, kan men met vrucht aan hare oplossing werken, en alzoo geen luchtige en vluchtige, maar een innige en blijvende vereeniging helpen voorbereiden.

Zij daarop dan voortaan aller streven gericht. Immers eenparig getuigen de verslaggevers, dat er niet het minste verschil werd geconstateerd, rakende de Heilige Schrift, de belijdenis of de kerkorde, en dat daaromtrent geen enkele wanklank is vemomen. Maar dan moet ook het plichtbesef van Gods wege meer en meer gaan dringen, als rnen waarlijk gevoelt, dat de vereeniging geen onbereikbaar ideaal is, doch op grond van éénheid in het belijden en in het kerkelijke leven kan verkregen worden. Want welk Christen zou er van doordrongen zijn, dat iets door den Heere gewild en geëischt is en het op degelijke, aanwijsbare gronden kan bereikt worden, en dan nog op den duur tegenstand bieden? Neen, wij hopen en vertrouwen, dat de Heilige Geest dit za! verhinderen, en het gewicht der zaak zoodanig in de gewetens doen post vatten, dat de broeders zich ten slotte zullen haasten om onder gemeenschappelijk dak te wonen, en met vereende kracht den strijd tegen de Christus vijandige wereldmachten voort te zetten.

Dit is en blijft de hoofdzaak : Moet het van Godswege of zijt ge van Godswege vrij om het te laten?

Tegen J. H. D(onner) in het Christelijk Weekblad merkt hetzelfde blad in een noot dit op:

In een artikel, voorkomende in het Christelijk Weekblad van Leiden e.o., dd. 21 dezer, en geteekend J.H.D. wordt gezegd, «dat de Chr. Gereformeerden" een op zichzelf staande, van het Herv. Kerkgenootschap afgescheidene kerkgemeenschap «werden, en dat de Doleerende broeders" wel de kerkelijke organisatie van i8i6 verwierpen en tot de kerkenorde van i6i8 terugkeerden, maar zich niet afscheidden van het Herv. Kerkgenootschap of van de Herv. Kerk omdat zij oordeelen, dat in de tegenwoordige Herv. kerk de vroegere Geref. kerk nog voortleeft.

Dat oordeel laten wij voor het oogenblik buiten beschouwing, maar wij viX\.tiiA& 7A tegenstelling i\\t\., kunnen haar zoo min aan de Chr. Geref. als aan de Doleerende broeders toegeven. Want waarin bestaat toch de zichtbare Kerkgemeenschap anders, dan in de eerbiediging van de organisatie en de kerkenorde? Bijgevolg behoeven of kunnen de Doleerenden niets meer doen dan zij reeds gedaan hMen om even beslist en bestendig van de kerkgemeenschap met de «Hervormde" (als leden van het Genootschap) af te raken als de gescheidenen van 1834. Wij zien in gehee deze tegenstelling dan ook slechts een verschil in termen, uit de omstandigheden voortgekomen, doch volstrekt geen zakelijk verschil, waaraan zóó groot gewicht zou moeten gehecht, dat de vereeniging aller Gereformeerden er door verhinderd werd.

In zooverre dit zegt dat de kerken in Doleantie uit het Genootschap zijn, van onder de Besturen uit zijn, en noch met de Synodale organisatie noch met wat hieruit geboren wierd, iets meer te maken hebben, is dit juist.

In een periodiek, maandelijksch geschrift, waarin Ds. De Gaay Fortman en Dr. Schot gelegenheid wenschen te openen, om allerlei over dogmatische en historische theologie aan de Gereformeerde begioselen te toetsen, zegt Dr. Schot in een criliek op de definitie die Dr. Gunning van het geloof gaf o. a. dit:

De door Dr. Gunning b; doelde persoonlijke vrije samensluiting met den Persoon des Heeren zal dus e gevonden kunnen worden bij den wedergeboren zondaar, bij de vernieuwde persoonlijkheid. Maar het geloof, het vermogen om persoonlijk gemeenschap met den Heere te hebben (en dat bij de wedergeboorte ontvangen werd) is dan reeds naar deszelfs aard en wenen aanwezig, eer persoonlijke gemeenschapsoefening met den Christus komt.

Hoe kan men dan zeggen: «Het is, naar zijn aard, «uitsluitend" persoonlijke, vrije samensluiting mei den

Persoon des Heeren"? Het grootste en voornaamste wordt hierdoor omsluierd. Namelijk, dat in hei geloof en het gelooven alles begint en komt van God, nooit van den persoon des menschen. Van liet geloof zegt Caivijn: Wij wassen ineen met Christus door den geloove" CEfeze 4:15). Let wel op: Wij wassen ineen", zooals de apostel zegt: iOf wassen in Hem, die het Hoofd is, namelijk Christus."

Maar dan staat de Christen IN een grond, in Hem, dan groeit de boom in Christus, gevoed door en uit Hem, Er is dus van de zijde des Heeren mededeeling van leven, van voedsel, om op te kunnen wassen. En deze mededeeling, deze gemeenschap is door het geloof.-De aard van het geloof is dus niet uitsluiten persoonlijke, vrije samensluiting met den Persoon d Heeren, maar bestaat ook zeer zeker in de mogelijkheid, om passief Hem te ontvangen, zoodat het als een kanaal is, waarlangs Hij, de Christus, tot ons inkomt. Op het geloof werkt de Heilige Geest in, daarlangs komen ons toe de schatten van leven en genade, die in Christus voor de zijnen verborgen liggen

Maar deze volheid wordt dan ook op verre na niet omvat in een formule, als Dr. Gunning in deze brochure van het geloof gaf.

Zelfs doet deze formule, door haar eenzijdigheid, het essentieele van het GELOOF, naar mij voorkomt, uit het oog verliezen.

Hier is weinig tegen in te brengen. Maar wat zal het baten? Fichte zit Dr. Gunning in den weg, en zijn prachtigste en meest bezielde uiteenzettingen zijn niets dan Fichteaansche variatiën op Evangelischen tekst. Dat hij op een ander terrein meer aan Schelling voorkeur geeft, bewijst hier niets tegen. Zijn kosmologie en zijn ethische wereld zijn twee.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1888

De Heraut | 6 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1888

De Heraut | 6 Pagina's