GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Opstanding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Opstanding.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZEVENTIENDE ZONDAGSAPDEELING.

III.

Maar God, ... ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden). (Efeze 2 : 5).

Zoo is er dan in Jezus' opstanding allereerst een rechterlijke daad. God als Rechtei verklaart den Middelaar, die, 'zonde voor ons gemaakt, als een schuldige en gevloekte was gestorven, thans weder vrij, en plaatst hem in den staat der gerechtigen over. En naardien de Christus bij deze gerechtig verklaring als ons Hoofd optreedt, geldt deze gerechtigverklaring nu óok voor heel zijn Lichaam, d. w. z. voor al zijn verlosten.

Thans komen we aan de tweede vrucht van zijn opstanding toe, die de Catechismus nu aldus omschrijft: itTen andere worden ook wij nu door zijne kracht opgewekt tot een nieuw leven" daarmee doelende op de wederopstanding niet van ons lichaam, maar van onze ziel. Immers van het lichaam, wordt pas in het derde puat gehandeld, als er volgt: „Ten derde is de opstanding van Christus ook een zeker pand van onze zalige opstanding !"

Uitgangspunt is hier derhalve de dood onzer ziel, voor ons kort en klein begrip een der diepste mysteriën.

De Heilige Schrift zegt ons en onze tong belijdt, dat we ook naar onze ziel „in dood en ? onde Q»fcsangen en geboren zijn, " en toch die ziel, die dan reeds dood zal zijn, is er toch, heeft besef van wat ze is, en zint en peinst op daden, waarvan ze er maar al te vele volbrengt.

Maar welk een dood is dit dan nu? Een dood zijn, en dat er toch leven is.? Een dood, en toch bewijustsijn van aan wezen, nadenken, zinnen en uitvoeren ^ Is dit dan niet louter beeldspreukig genomen, en dient niet erkend, dat van een dood onzer ziel in eigenlijken zin te spreken, toch eigenlijk niet aangaat?

Of acht ge uzelven reeds uit de moeilijkheid met te denken aan den omgekapten boom, die van zijn wortel afgehouwen, prooi van den dood is en voor uw oogen sterft, maar dat toch in den hoogen kruin, die nu lang uit op den bodem neerligt, de uitbotting van het groene blad door de inwonende en reeds opgeslorpte en opgestuwde sappen nog een tijdlang doorgaat.?

Ons dunkt neen. Wel is er in deze voorstelling veel waars en werpt dit goede beeld licht op de ééne zijde van het vraagstuk, maar het lost ons de moeilijkheid niet op. Ook al is toch bij een zieke een ongeneeslijke kwaal ingetreden, zoodat de wortel van zijn leven wierd afgesneden, toch weten we daarom zeer goed het onderscheid tusschen den slependen staat van kwijning en uittering en het eindelijk intreden van het doodsmoment.

En wat hier van onze ziel te belijden valt, is niet, dat ze stervende, niet dat ze prooi des doods is, «om langzaam verteerd te worden, maar dat ze dood was en is.

Er is sprake van opstanding der ziel. En evenmin als er nu bij Christus sprake zou kunnen zijn van wezenlijke opstanding indien hij niet waarlijk vooraigestorven ware, evenmin ook zou er sprake kunnen vallen van opstanding bij uw ziel, tenzij het vaststond dat uw ziel vooraf waarlijk dood was.

Dezen dood van uw ziel nu zult ge nooit verstaan, zoolang ge blijft hangen in de valsche doodsbegrippen van de wereld. Platv/eg ziet de wereld in den dood een soort vernietiging; dat hetgeen dood gaat vernield, verdorven en verteerd wordt' tot het niet meer zij; en eerst de wetenschap der natuurkunde heeft allengs deze platte voorstelling overwonnen, door ons duidelijk te maken, dat er niets weggaat, niets vernietigd wordt, en dat wat een kind vernietiging noemt, niets anders is dan een scheiding van de bestanddeelen, een ontleding van wat saamgeweven was, een ontbinding van het dooreengevlochtene, en daardoor een overgang in een geheel anderen toestand.

Gods kinderen wisten dit uit Gods Woord reeds lang eer de natuurkunde hierop de aandacht vestigde ; maar ook zoo deed de natuurkunde dan toch een dienst, dat ze uit het volksbesef de onware voorstelling, alsof dei^i'^ïf gelijkstond mstvernietiginq, eenigszins uithaalde en er een betere voorstelling voor in de plaats gaf.

Als een boom doodgaat, wijkt uit dien boom niet alle leven, maar heelt dit plaats dat er voor het groeileven van den boom, een ander leven van de bestanddeelen van dien boom in plaats treedt. Als een vrucht rot, is dat rotten geen stilstand, maar wel terdege een werking; alleen maar een heel andere werking dan oorspronkelijk in de vrucht ii.zat en er hoorde. Wel een werking met dezelfde bestanddeelen, magr tegenovergesteld aan de oorspronkelijke werking der vruchtsappen.

En zoo ook als een lichaam een lijk wordt, gaat volstrekt niet alle leven en werking er uit weg. Slechts dit heeft plaats, dat de vroegere v/erking door een andere wordt vervangen, en dat er nu een werking van allerlei elementen en gassen voor in de plaats treedt, die tot ontbinding leidt. Een werking dus van dezelfde bestanddeelen, die ook vroeger in het levende lijf aanwezig waren, maar nu op andere, tegenovergestelde wijs.

En zoo is dus ook de dood der ziel te verstaan, niet als een overgang van leven tot leven/(? (? jheid, van werking tot werkeloos\isXA, en van macht tot machte/öi^^heid; maar een overgang tot een andere soort werking en een anderen vorm van leven. Ook in de ziel die dood is, leeft en werkt wel iets; en hetgeen er in leeft en werkt zijn wel dezelfde bestanddeelen, die er eertijds ook in leefden en werkten; maar deze werking zelve is een geheel andere en aan de eerste tegenovergesteld.

Komt men nu eerst op het lichaam, en vraagt men waarin bij het lichaam dit verschil en deze tegenstelling van werking ligt, dan is het antwoord niet moeilijk te geven. Immers bij het lichaam bestaat het verschil tusschen de werking vóór en na den dood daarin, dat de stoffen en gassen vóór den dood onder de macht en heerschappij van het ééne lichaam staan, maar na den dood van dien band ontslagen, elk voor zich gaan werken en doen wat hun gelust.

En dringt men dieper door en onderzoekt men, waardoor het komt, dat vóór den dood het ééne lichaam macl't over zijn deelen had, en dat na den dood de deelen macht over het lichaam kregen, dan ligt het antwoord ook op die vraag gereed. Dit ligt toch alleen en uitsluitend daaraan, dat de band die het lichaam en de ziel verbond door wierd gesneden. De eenheid van het lichaam lag in de ziel. Nu die eenheid wegviel ging ook de eenheid van het lichaam teloor, en de gassen en stoffen gingen elk voor zichzelf werken.

Voor het lichaam is de zaak dus doorzichtig als glas. Het oorspronkelijk leven des lichaams hing aan zijn verbinding met de ziel. En omgekeerd de doorsnijding va: n den band, die ziel aan lichaam bond, brengt den dood. Dientengevolge verliest het lichaam dan zijn macht en heerschappij over de stoffen en gassen. Die stoffen en gassen gaan nu elk op hun eigen manier werken. En zoo ontstaat er een werking die geheel tegenovergesteld is aan de oorspronkelijke werking en tot algeheele oi-stbinding leidt.

Brengen we dit nu over op de ziet, dan is er zeker een aanmerkelijk onderscheid te maken, want uw ziel is niet uit stoffen en gassen saamgesteld. Uw ziel is eenvoudig en niet saamgesteld. Ontbinding van uw ziel is dus ondenkbaar. Maar wat bij het lichaam de stoffen en gassen zijn, dat zijn voor uw ziel de u ingeprente inborst, de u geschonken vermogens, en de u verleende gaven of krachten. Deze alle saam vormen in u een goddelijk-kunstig saamstel of liever bewerktuigd wezen; een soort wonderbaar raderwerk, waarvan de spillen en veeren en raderen door Gods eigen hand waren ineengezet.

De dood van uw viVl bestaat dus daarin, dat deze ondersciieiden spillen, veeren en raderen, deze uw inborst, uw vermogens, uw gaven en krachten, die er op aangelegd waren, om naar Gods wet en wil te werken, nu omslaan in een tegenovergestelde werking. Niet dat ze plotseling gaan stilstaan. o, Neen, ze blijven werken, soms zelfs sterker nog. Maar ze gaan anders werken. De harmonie is verbroken. De veeren en raderen werken niet meer symmetrisch op elkaar. Eer wringen en krassen ze tegen elkaar in. Ea het effect is verwarring en verspilling van kracht, in stee van zuivere ontwikkeling en doeltreffende besteding van de vermogens.

En vraagt ge nu ook hier, waar| dit vandaan komt, dan luidt het antwoord ook hier: „Omdat de eenheid van het Lichaam ophield macht en heerschappij over deze vermogens en gaven van uw ziel te oefenen !" mits ge onder lichaam nu maar niet uw lichaam van vleesch en bloed verstaat, maar denkt aan dat ééne groote Lichaam van het menschelijk geslacht, dat onder Adam als hoofd door God geschapen was. Ook uw ziel is geen meteoor, die op zichzelf zweeft en uit den hemel viel, maar ook uw ziel is met heel uw persoon ingeschapen in het ééne Lichaam der menschheid, onder een van God verordend hoofd. Zoolang nu het ééne Lichaam der menschheid kracht en heerschappij bezit over de enkele zielen, werkt op en in die zielen de goddelijke macht der liefde, en daar leven ze van en daar schikken ze haar werkingen naar.

Toen echter door Adams val dat ééne Lichaam der menschheid zijn hoofd verloor, en dus onthoofd wierd en nu hoofdeloos stond, hield dat Lichaam op, goede macht over de enkele «ielen in de enkele personen te oefenen. De vermogens en gaven in uw ziel raakten dus hun stuur kwijt. Ze gingen wild dooreen slaan. Zelfzucht verving de liefde, en ook in uw ziel trad een onheilig proces van ontbinding in. Wel bleef er werking, zeer veel leven makende werking zelfs, maar een werking tegenovergesteld aan de door God gewilde en bedoelde.

En dringen we nu ook hier tot de grondoorzaak door, en vraagt ge ook hier: „Eilieve, vanwaar kwam het, dat het ééne Lichaam der menschheid onder zijn van God gesteld hoofd de macht en de heerschappij over de vermogens en gaven van mijn ziel verloor? " — dan moet ook hier geantwoord, door verwijzing naar den band die dit Lichaam als lichaam saamhield.

Gelijk toch ons lichaam van vleesch en bloed saam wordt gehouden door den band die dit lichaam aan onze ziel bindt, en dus tot ontbinding overgaat, zoodra deze band tusschen ziel en lichaam wordt doorgesneden, — zoo ook is het hier.

Het ééne lichaam der menschheid hing saam door zijn hoofd Adam, en Adam kon die macht op heel het organisme alleen-oefenen door zijn band aan den levenden God. Zoodra echter Adam in zijn val dien band met zijn God doorsneed, verloor hij de macht die hij als Hoofd over de menschheid bezat. Door dit wegvallen van het hoofd wierd het ééne Lichaam der menschheid in losse personen ontbonden. En door dien stand van losse personen raakten de zondaren nu in hun ziel alle stuur kwijt, en ging in hun ziel elk vermogen en elke kracht, of wilt ge, elk rad en elke veer verkeerd werÉen. De harmonie verdween. Alles ging van zijn doel af. En deze averechtsche werking in uwe ziel, deze werking van God gescheiden en los van den band met de menschheid en haar hoofd, dat is voor uw ziel de dood. Immers deze werking die alzoo ontstond en in den zondaar voortgist, deed een proces van zonde en verderf ontstaan, dat, tenzij het gestuit wordt, op de hel uitloopt. D. i. op een zielstoestand, waarin al wat in u zich beweegt en werkt, tegen elkaar indringt, tot het u in vlam zet met een gloed die niet is te blusschen. „Het rad uwer geboorte ontstoken uit de hel!"

En is dit u thans duidelijk geworden, dan zal het u thans ook klaar zijn, hoe het op^evoekt worden van uw ziel tot een nieuw leven saamhangt met de opstanding van Christtis.

Tot een nieuw leven, zegt de Catechismus zeer juist, niet tot leven, want allerlei werking is er óók in de doode ziel, en in de zonde is een even geregeld proces als in de heiligheid.

Maar opgewekt worden tot een nieuw leven, ja, dat kunt ge alleen door die kracht die er werkte in Christus' opstanding.

De heilige apostel drukt dit in zijn brief aan de Efezen aldus uit, dat er in hen die gelooven „een uitnemende grootheid van diezelfde kracht Gods werkt, als de sterkte zijner macht is, die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij hem uit de dooden heeft opgewekt."

Welke is deze kracht?

Geen andere dan de kracht van onze Schepping en Herschepping. Ontstaat uw menschelijk leven doordien God dien wonderen band tusschen uw ziel en uw lichaam legt, dan is uw ^^^-schepping in heerlijkheid dit, dat God den band, dien gij braakt, weer aanhecht.

Toen Christus in den dood ging, wierd ook bij hem de band tusschen ziel en lichaam verbroken, en zijn opstanding is, dat God dien verbroken band tusschen ziel en lichaam bij den Christus weer aanhechtte en nu in onverbreekbare, onlosmakelijke hechtheid verbond.

En evenzoo waar Hij uw doode ziel weer ten leven brengt, is dit niets anders dan dat Hij den band die uw ziel aan uw Hocfd, en door dat Hoofd aan God verbond, en dien gij door de zonde verbraakt, opnieuw hecht, en nu zoo hecht, dat die band niet meer kan verbroken worden.

En zoo krijgt ge dus drieërlei.

In uw oorspronkelijke schepping was uw ziel verbonden aan het ééne Lichaam der menschheid, onder uw Hoofd Adam, en door dit Hoofd één met den levenden God.

Door uw zonde braakt gij dien band met het ééne Lichaam der menschheid, en dus ook met het Hoofd er van, en daardoor ook den band uwer ziel aan den levenden God.

Maar nu, door uw herschepping, herstelt God de Heere voor uw ziel den band aan de nieuwe menschheid (het Lichaam Christi) en dat wel door u onder de macht van een nieuw Hoofd, d. i. Christus, te brengen. En door dien band aan dit nieuwe Hoofd herkrijgt nu uw ziel baar band aaft den levenden God, en wel, met een gemeenschap die, heerlijker dan in de eerste schepping, niet meer kan worden losgemaakt.

En vat ge dit nu goed en zuiver, dat het opgewekt worden van uw ziel tot een nieuw leven plaats grijpt door u onder de macht en heerschappij van een nieuw Hoofd (t.w. Christus) te brengen, en doordat nieuwe Hoofd eenerzijds met het nieuwe Lichaam der menschheid (door de liefde tot den naaste), en anderzijds met God zelf {door de liefde voor God) in levende gemeenschap te brengen, dan voelt ge ook terstond, hoe voor uw ziel alle opgewekt worden ten leven eeniglijk aan Christus hangt.

Bleef toch uw Hoofd in den dood, zoo kon uit den band aan hem u nooit levenskracht toevloeien.

Daarentegen, nu Christus, uw Hoofd, VL\t de dooden opstaat, nu komt er werking ook in den band, die uw ziel aan hem als uw Hoofd verbindt, en zoo wordt ge door zijn kracht, d. i. door de organische werking, die van hem als het Hoofd, op u, als een zijner ledematen uitgaat, zelf opgewekt tot een nieuw leven.

Het beeld van aan den Wijn­ Het beeld van ranken stok !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juni 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De Opstanding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juni 1888

De Heraut | 4 Pagina's