GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De heer Dr. H. Oort

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heer Dr. H. Oort

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De heer Dr. H. Oort, een volbloed moderne en hoogleeraar in de Oostersche taaien letterkunde te Leiden, had onlangs den moed de stelling op te zetten, dat „ongeloof erger is dan onzedelijkheid."

Hierdoor beliep hij heftige tegenspraak. Natuurlijk kon in die breede kringen, waarin het geloof hoogstens voor een poëtisch ornament van het leven geldt, mits men maar goed leve, zulk een stellingvan zulke lippen niet beluisterd worden, of ze viel als een bom te midden van de gerusten in het Sion van onze burgerlijke zelfvoldaanheid.

Hij wierd er dan ook hevig om aangevallen en schier bespot.

Toch hield hij stand, en wij danken er hem voor, dat hij den moed der overtuiging bezat, om niet ijlings het zwaard op te steken.

Het stellige feit, dat iemands geloofs-of ongeloofsovertuiging allengs, maar zeker, als een wigge in heel zijn persoonlijk bestaan en in het bestaan van zijn geslacht indringt, terwijl een zedelijke inzinking én persoonlijk én voor het geslacht, vaak slechts incidenteel is, ihag niet onder stoelen of banken geschoven, maar dient luide te worden gepredikt.

Het loont daarom de moeite, met eenige aandacht te luisteren naar de wijze waarop Dr, H. Oort zijn stelling tegen de gevallen bedenkingen verdedigt.

Hij vraagt dan van zijn stelling:

Is zij waar? Indien zij inhield wat de Heer Kamp er in vindt, zeker niet; maar het verband waarin zij voorkomt had hem kunnen leeren, dat de eerste indruk dien hij er van kreeg een verkeerde was. Op de stelling van De Amsterdammer, dat modernen, evangelischen, orthodoxen, roomschen, joden en atheïsten gelijk recht van bestaan hebben in deze wereld, vol verscheidenheid, had ik — haar met verontwaardiging verwerpende — geschreven, dat die onderscheiden menschen evenmin gelijk recht van bestaan hebben als een lichtmis en een eerbaar man, een zelfzuchtige en een Hefderijke.

Wilde ik daarmede nu zeggen, dat atheïsten of ongeloovigen gelijk staan met lichtmissen en diergelijken ? Immers neen ? Het houdt in: evenmin als een lichtmis gelijk recht van bestaan heeft met een eerbaar man, heeft een ongeloovige het met een geloovige. •

De uitdrukking «gelijk recht van bestaan hebben'' die ik van De A7nsterdammer overnam, zou kunnen misverstaan worden, maar is blijkbaar niet misverstaan. Zij beteekent zooveel als : van dezelfde waarde zijn. Een orthodoxe, een moderne, enz. hebben gelijk recht van bestaan, wil bij de redactie van De Amsterdammer zeggen: het is van geen belang, of iemand het een of het ander is ; want er moeten nu eens menschen van allerlei zienswijze en richting zijn. Tegen die gelijkstelling, vrucht van oppervlakkigheid en twijfelzucht, meestal aan onverschilligheid gepaard, kwam ik op. Ik had er ook op kunnen laten volgen: zij hebben evenmin gelijk recht van bestaan als een verstandig mensch, een geleerde, een onnadenkende en een onkundige op eene lijn staan ; maar ik koos, natuurlijk de vergelijking met verschil op zeét, ", )'/? ; gebied, omdat dit zoo nauw samenhangt mét dat van godsdienst, en om door de in aller oog hooge, waarde, aan verschil in zedelijke ontwikkeling toegekend, met zoo groot mogelijken nadruk het door en door verkeerde en heillooze denkbeeld te bestrijden, dat het er niet op aankomt, wat een mensch gelooft en of hij iets »gelooft", »als hij maar goed leeft", zooals het gewoonlijk heet.

Men ziet, Dr. H. Oort durft kras spreken. Zelfs zijn zijn beelden eer te sterk dan te zwak van tint.

Dan volgt de eenigszins matter bewijsvoering :

Dat het waarlijk niet onverschillig is, wat men gelooft, d. w. z. welke opvatting van onze betrekking tot God in iemand leeft, behoeft geen betoog, maar moet nadrukkelijk in herinnering gebracht worden. Het is een voorrecht, niet eene Joodsche, maar eene Christelijke opvoeding te hebben genoten; het is van grooten invloed op ons zedelijk leven, in een Protestantschen, en niet in een R.-Katholieken dampkring te ademen; het is een zegen voor ons, moderne denkbeelden te koesteren: zij verruimen en versterken de ziel. Dat eene opvattmg tijdelijk geringen invloed kan oefenen, dat menigeen beter, menig ander slechter is dan zijne overtuiging meebrengt, dat deze vaak bloot verstandelijk is of een dood ding, is overbekend, maar werpt die waarheid niet omver. In eene geloofsovertuiging toch is eene levensopvatting uitgedrukt, ' en deze plooit langzaam maar zeker ons denken, voelen, willen, ons karakter. Menige zonde in de praktijk des levens komt eerder terecht dan de - verkeerde richting, die het zieleleven heeft gekregen door een ingeroest vooroordeel en eene zekere opvatting van onze bestemming en roeping.

Maar dan wordt hij weer pittiger en valt het „ongeloot" met scherpen kling op het lijf.

Is reeds een verkeerd geloof heilloos, hoe veel te meer ongeloof! De Heer Kamp waarschuwt ten dezen voor misverstand. Immers, er is onbewust geloof. Ook wordt het woord licht genomen in den zin van leer, en dan is het niet waar. Toegestemd, natuurlijk! Maar laat ons toch niet, uit vrees voor misverstand, de groote waarheid voorbijzien, dat ongeloof de dood voor de ziel is! Is ongeloof hetzelfde als »met zijn denken in het ongereede zijn geraakt waar het de vraag naar het bestaan van God geldt" ? Neen; zeker niet. Maar dit »in het ongereede raken" kan er wel toe leiden. De ongeloovige spreekt voor zichzelven uit: ik weet niets van God, ook niet van eene bestemming der menschheid of des menschen. Hij erkent vaak wel, dat wij plichten hebben te volbrengen, al haalt hij gewoonlijk de schouders op bij de vraag, waarop eigenlijk dat plichtgevoel rust; maar hij mist alle voorstelhng of denkbeeld van de onzienlijke dingen, en van den grond eener hoop op de toekomst voor zich of de menschheid wil hij niet weten. Niets is op den duur noodlottiger dan deze gemoedstoestand. Geruimen tijd teert menigeen op indrukken in de jeugd ontvangen en op de macht der zeden die in zijn kring heerschen; maar waar die ontkenningen doordringen, waar men het er ernst mee maakt, vooral waar men er in opgevoed wordt, vermoorden zij ten slotte de zedelijkheid. Eene platte opvatting van plicht, moedeloosheid in den strijd van het leven, verbittering bij teleurstelling, al de slapheid die zich paart aan de verzuchting: Wat baat het ons, of wij ons afmatten? Alles is toch ijdelheid ! en — wellicht het ergst van alles —-het cynisme, het ongelr-.of in raenschendeugd — zijn de wrange vruchten van ongeloof. En tot welk een laag peil van onzedelijkheid heeft hij niet gevaar te zinken, wiens innerlijk leven verslapt is!

Nu schrijft Dr. PI. Oort dit alles als moderne, en van zijn modern standpunt; en spaart hij ons, orthodoxen, zijn Seitenhieben niet.

Toch valt hierover, naar aanleiding van dit opstel, met hem niet te twisten.

Dit kon, zoo hij, gelijk het in wetenschappelijk debat niet ondienstig ware, ook zijne omschrijving van het s: eloof had gegeven ; maar dit liet hij na.

Gevolg waarvan is, dat wij thans volstaan moeten met het constateeren van een schreiende tegenstrijdigheid in zijn opstel.

Al toch wat hij ten bate van het geloot zegt, komt ir zijn opstel neer op zekere dispositie van het hart; terwijl de consequentiën die hij poogt te trekken, zich alle bewegen op het terrein van het bewustzijn.

Dit nu is wat de mannen der logica noemen eene fiiTa.[iix(TtQ üg kXXo yivoc, d. w. een overspringen bij uw conclusie op een ander terrein, dan dat, waarop ge uw uitgangspunt koost.

Opzettelijk maakte Dr. H. Oort zich hier zeker niet aan schuldig.

Toch dreef hem ongetwijfeld de onge­ noegzaamheid van zijn eigen levensovertuiging,

Hij kon tot geen logische conclusie komen, zonder ongemerkt ons meer gelijk te geven, dan hem lief was.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De heer Dr. H. Oort

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1888

De Heraut | 4 Pagina's