GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Waarom verkort?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Waarom verkort?”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wjiarom zouden wij verkort worden, dat wij de offerande des Heeren niet zouden offeren in het midden der kinderen Israels ? Num. 9 : 7.

Mogen of moeten maakt al 't verschil tusschen het offer van een kind van God en de offerande van een kind der wereld. Zie het aan Israël.

Een offerande in Israël kostte heel wat. Let maar eens op de marktprijzen. Keer op kt. er moest een Israëliet een var of ram offeren. Nu kost een var tegenwoordig ongeveer/125, een ram omstreeks f 20. Herhaalde zich deze offerande viermaal 's jaars, gelijk licht kon voorkomen, dan gaf dit reeds een bedrag van bij de ƒ600, boven en behalve de offerande in graan en de tienden.

Men moet over de uitgaven die een Jood voor den dienst zijns Gods had, zich dus volstrekt geen te geringe gedachte vormen. Vooral zoo een Zebuloniet b v. driemaal 's jaars met de hooge feesten optrok, kostte hem dit minstens een winstderving van weken arbeids, en de reiskosten bovendien. Van een man die jaarlijks een som inde, gelijk staande met nu een inkomen van ƒ 5000, ging dus minstens af ƒ 500 voor de tiende, en een gelijke som voor offeranden en andere heffingen, daargelaten nog zijn schade in het jaar, dat zijn akker braak kg. Veilig kan dus gerekend dat hij een vijfde van zijn inkomen voor de zaak zijns Heeren opbracht. Onder die omstandigheden, zoudt ge nu allicht gemeend hebben, dat zulk een Israëliet in zijn schik was, zoo hij eens door toevallige omstandigheden aan zulk een offerande ontkwam.

Toch was bij Gods kinderen onder het volk juist het omgekeerde het geval.

In Numeri kunt ge dat zien.

Daar leest ge van vrome Israëlieten, die doordien ze onrein waren van een lijk, aan een der offeranden geen deel hadden kunnen nemen. En wat doen deze vrome mannen nu? Denken ze nu: »Dat spaart uit!", en houden ze het geld dat anders die offerande kosten zou in den zak ?

Geenszins.

Integendeel. Ze komen bij Mozes klagen; en ze zeggen; »Waarom zouden wij verkort worden, dat wij niet mee zouden mogen offeren ? " En ze vragen het als een gunste van den Heere, dat hun het nabrengen van hun offerande worde toegestaan.

Krasse tegenstelling dus.

De meelooper, de schijngeloovige, die het hard vindt als hij voor Gods zaak en dienst geven moet; en het kind van God, dat zich in zijn recht verkort acht, als hij niet meegeven mag.

Toch moet op die krasse tegenstelling iets afgedongen.

Het overkomt toch ook aan Gods kind wel, dat Mammon weer een net om zijn ziel sloeg, en dat het afstaan van zijn goud en zilver er niet bij hem in wil.

Dan geeft hij schriel en schraal; rekent uit met hoe weinig hij er welstaanshalve af kan; en brengt dan zijn magere offerande, ja, maar als een harde plicht.

Zoo is Gods kind in banden.

Maar in die banden vindt hij geen rust en beschijnt hem Gods vriendelijk aanschijn niet. Zoolang de vingers van zijn hand zich bij het geven voor de zaak des Heeren eer hebziek toenijpen, dan geefgraag openen, is het niet wel met hem.

En zoo komt er dan strijd.

De Geest zijns Gods begint tegen zijn gehechtheid aan zijn goud en goed in te worstelen. Zijn oog gaat voor het net, dat Mammon hem over het hoofd wierp, open. Hij bidt om de genade des blijmoedigen gevens. En het tinde is dat de genade doorbreekt, dat de beurs mildelijk opengaat, dat zijn hand zich dapperlijk ontsluit, en hij, na mild en gul geofferd te hebben, zich voelt niet alg een die zijn God begiftigd heeft, maar die door zijn God is heweldadigd.

Och, ook op het punt van het lieve geld heeft elk kind van God zijn droeve en zijn blijde historie.

Moeien geven is het droeve, en mogen geven is het blijde deel dier zielshistorie. Tot eindelijk de boei geheel geslaakt wordt, en uitloopt op bezitten als niet bezittende. Al wat ik heb het goud mijns Heeren. Ik slechts rentmeester. En aan mij het recht van den heerlijken ruil, om voor den schat dien ik op aarde om 's Heeren wil weggaf, een schat die verborgen is in de hemelen te verwerven, waar geen dief meer steelt en geen roest meer invreet.

Mogen, niet moeten geven, en dus onder de posten van uitgaaf, de zake Gods niet onderaan maar bovenaan.

Zie veler budget maar in.

Zoo en zooveel voor woning en huishouden. Zooveel voor kleeding en dekking. Zooveel voor genieting en opschik. En dan heel onderaan nog een klein restantje voor hun God.

En dit nu mag niet.

Elk vroom kind des Heeren moet ook op zijn budget aan den Heere zijn God de eereplaats laten.

God bovenaan ook in zijn geldelijke berekening. En dus niet zeggen: Eerst voor alle andere dingen zorgen, en dan als er overschiet ook nog iets voor de zake des Heeren geven; maar omgekeerd: Eerst voor de zake des Heeren, en dan mijn eigen zaak.

Reeds dit gezichtspunt scheelt zooveel. Het maakt ook de som zoo heel anders die ge afzondert.

Onder Christenen en in Christelijke kringen, die dat goed inzien, is er dan ook altoos geld. Altoos geld, ook om de mysterieuse reden, dat de Heere machtig is een wonderbaren zegen in geld en goed te leggen. Nog altoos de olie in de kruik die niet opraakt, en het meel in het vat dat niet verteert.

Toch is er wel iets van dien wonderen zegen te begrijpen.

Let eens op deze drie dingen. Vooreerst zal in een gezin, waar zulk eéh vreeze Gods leeft en doorwerkt, zorge voor het goed zijn, en dus het goed langer duren en meegaan. Netheid, zindelijkheid, regelmaat en goede orde zijn geld waard. En niet een gering deel van den schat dien onze vaderen oplegden, is de interest dien God hun schonk uit hun kapitaal van huislijke omzichtigheid.

Maar ook in de tweede plaats, zulk een recht begrip van de vreeze Gods maakt matig en spaarzaam; ze snijdt alle overdaad en weelde af; ze beperkt de behoefte; en waakt legen verkwisting; en wint daardoor wekelijks een niet te versmaden bedrag uit.

En in de derde plaats, zulk een vreeze des Heeren, als ze door genade in ons huis mag leven, maakt arbeidzaam, verhoogt de talenten, prikkelt de veerkracht, geeft gunste bij hen met wie we te handelen hebben, niet het minst door verhooging van onze eerlijkheid en goede trouw, en het einde is, dat er meer inkomt.

En tel nu die drie samen: i", dat hetgeen ge noodig hebt langer duurt; 2". dat ge minder verteert; en 3". dat er meer inkomt — en immers ge verstaat reeds iets van wat onze ouden bedoelden, als ze spraken van den zegen, dien God op de milde offeranden voor zijn zaak schonk.

Zelfs een geestelijke zegen spruit hieruit voort. Vooreerst toch snijdt het onmatigheid af en bevordert het een ingetogen leven; het tempert de genotzucht en verhoogt het plichtsbesef in uw goddelijk beroep.

Maar ook ten andere, als ge offers voor een zaak brengt, wint uw liefde voor die zaak. Vandaar, dat menigeen, die nog te veel voor de wereld offert, van zijn liefde voor de wereld niet af kan komen.

Maar slaat dit nu om, zoodat ge minder m\.geeft voor de zaak der wereld, en meer uitgeeft voor de zaak des Heeren, dan geeft dat ook aan uw liefde een andere richting.

Ge gaat dan de wereld minder., den Heere meer liefhebben, en ge stelt in de zaak des Heeren meer belang.

Daarom was het zoo treurig in het laatst der vorige eeuw en het begin van deze eeuw gesteld, toen men bijna niets voor de zaak des Heeren uitgaf.

De kerkcollecte was onbeduidend; weldadige vereenigingen waren er bijna niet; de schoolzaak was er nog niet; en voor zijn kerk gaf men zoogoed als niets. Hoogstens was men voor ƒ 5 lid van een Zendingsgenootschap en voor nog eens ƒ 5 van het Bijbelgenootschap. Ziedaar al.

Maar God zij dank, dit wierd thans anders. Wie niet verkort wil zijn in zijn recht, kan thans mildelijk offeren voor de kerk, mildelijk voor de school en mildelijk voor de zending en voor tal van barmhartige vereenigingen.

Voor wie maar lust aan geven heeft, en de genade des gevens ontving, ontsluit zich almeer een onafzienbaar veld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„Waarom verkort?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1888

De Heraut | 4 Pagina's