GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit het betoog van den heer Doe. Wielenga emen we ook nu het vervolg over:

Met _ u htb ik mij verwonderd over de afkeuring, a heftigheid, waarmee de voorwaarden derAssensche Synode door »de Doleerendcn" en met name door Dr. Kuyper zijn begroet.

Bijna zou ik vragen, kent men ons, de mannen »der Scheiding", dan zoo weinig, dat men iets ander.s, in tie! wezen der %aak iets anders, heeft durven verwachten ?

Ik zeg: in het wezen d^r zaak. Over den vorm spreek ik niet. Die had natuurlijk anders, misschien meer vriendelijk, kunnen zijn.

Zoo had ik voor mij liever gezien, dat hetvoorstel-Bavinck als uitgangspunt vnn onderhandeling ware aangenomen. Niet om het daarbij te laten blijven, maar om wat Beuker in zijn voorstel heeft geformuleerd of dat voorste) zelf als instructie den Deputaten mee te geven.

Zoo iets toch kon en mocht niet uitblijven. Evenzeer als »de Doleerenden" hun standpunt en houding in dezen hebben omschreven (pag. 48 - 51 van de acta der voorloopige Synode te Utrecht) moest iets dergelijks onzerzijds geschieden, in welken vorm dan ook.

Zij hebben dat meer iheiisch (stellig) gedaan. Onzerzijds is het meer geschied in condities, hun gesteld. Nog eens, over den vorm wil ik niet twisten, maar evenmin als wij getoornd hebben over hunne stellige uitspraken was er reden voor ergernis en verontwaardiging over wat onzerzijds In den vorm van voorwaarden is verklaard.

Zelf stem ik toe, dat al ware het voorstel-Bavinck aangenomen, met wat Beuker in het zijne heeft geformuleerd, als instructie, er aan toegevoegd, dit in het wezen der "zaak geen verandering had teweeggebracht. De kwestie zou dan slechts voor officiëele uitspraak verschoven zijn tot een volgende Synode,

Ik weet dan ook, dat er leden der Synode waren, die zich in het voorstel-Bavinck goed konden vinden, maar om deze reden aan het voorstel Beuker de voorkeur gaven. Huns erachtens moest het onzerzijds toch tot een verklaring als deze komen. En in verschuiven zagen ze geen heil.

Ook mijn overtuiging was, dat een verklaring als in het voorstel-Beuker begrepen is, niet kon en mocht uitblijven, hetzij dan in den vorm van een bepaal Synodaal decreet, hetzij in den vorm van een instructie ter onderhandeling. Daarom had ik ook geen wezenlijk bezwaar om met het voorstel-Beuker meê te gaan. Zonder te willen ontkennen dat men, met behoud van eigen standpunt, in een of ander misschien »den Doleerenden" wat meer tegemoet had kunnen komen, kon de Synode van haar Standpunt, het standpunt der Scheiding en haar geschiedkundig verloop, in de groote hoofdzaak niet anders dan zij besloten heeft. Dat zal, dunkt me, zelfs door geen Doleerende kunnen worden ontkend.

Hier vatten we nu niets van-Ook Doe. Wielenga heeft dus voor dit voorstel gestemd. En al ware Dr. Bavincks voorstel aangenomen, dan zou toch een voorstel als dat van br. Beuker gevolgd zijn.

En dat waarom ?

Omdat zij hun standpunt niet konden prijsgeven.

Maar eilieve, wie heeft dit ooit van u gevergd ?

Maar zeg ons, ter handhaving van uw standpunt is toch immers niet noodig dat wij het onze prijsgeven ?

Wals dit nu billijk? Hij gaat voort:

Zoo gaarne had ik gewenscht, dat men had kunnen handelen, gelijk op de Synode te Middelburg 1869 in zake de vereeniging met de oud-gereformeerden is geschied.

«Zonder te treden in hetgene achter ons ligt, _ verklare men wederzijdsch eenvoudig om tot Vereeniging te komen, dat we voortaan gezamenlijk in leer, tucht en dienst ons gedragen overeenkomstig de formulieren van Eenigheid der Geref kerk, Liturgie en Kerkenordening van 1618 en 1619!"

Op dien grondslag werd daar de Vereeniging getroffen. Zeer eenvoudig dus en met weinig omslag. Ontkennen kan ik niet, dat het in dit geval niet zoo eenvoudig kon geschieden. Van de zijde der Doleerenden, . met name in Friesland en Zeeland, ook in de Pers, was niet onduidelijk te kennen gegeven, dat men »de Gescheidenen" slechts aanmerkte als tijdelijk uitwonenden en dat dus «de Gescheidene" kei ken in den stroom der Doleantie moesten opgaan. Hetw/'^f bestaan der Christelijke Gereformeerde Kerken zou daarmee worden prijsgegeven.

Daarom was een verklaring als sub 2 van het voorstel Beuker noodig. Op voet van gelijkheid hebben de wederzijdsche kerken, als ieder voor zich een openbaring van het lichaam Christi, elkander te ontmoeten.

Ik twijfel niet of men is het daarover wederzijds eens.

Verschil op dat cardinale punt zou dan ook elke poging tot Vereeniging met vruchteloosheid slaan. Of de Doleerenden bereid zullen zijn ook terstond de voorwaarden sub. 3, 4 en 5 gesteld, te aanvaarden ? Het staat niet aan mij daarop te antwoorden of ook zelfs maar naar het antwoord te gissen. Zij zullen dat ter behoorlijker tijd en plaats wel voor zichzelven^ doen.

Dit alleen wil ik uitspreken, dat ze m. i. niet tegeij het wezen der Doleantie, of wilt ge liever, niet principieel tegen de Doleantie zelve ingaan.

Zeker is er verschil tusschen «de Scheiding" en »de Doleantie". Niet in beginsel en richtsnoer en dotl, maar zeer zeker in methode. Dit komt ook hier uit. Doch juist omdat ze in beginsel en richtsnoer en doel één zijn, staan ze wat de methode betreft niet tegenover elkander, sluiten ze e'kander niet uit; kunnen ze zelfs elkander aanvullen. Met mij erkent ge dat er in de bekeering des zondaars tot God bij eenheid in het wezen der bekeering zelve een groote verscheidenheid in de wijze en omstandigheden is, waaronder de Heere dat genadewerk tot stand brengt-

Niet anders in het stuk van de Reformatie der Kerk' Hoe geheel anders ging ze toe zelfs in de eeuw der Reformatie in Duitschland als in Zwitseriand en in Nederland.

Schotland heeft zelfs sedert de groote Reformatie een viertal betrekkelijk groote en gewichtige secessies of afscheidingen van de staatskerk beleefd. Bij de een • heid van beginsel, de souvereiniteit van Christus als Koning over zijn Kerk, welk een verschil in aanleiding, in gang en methode !

Evenmin als ik durft gij één van die de absoluut goede noemen met veroordeeling van de anderen, NatuuriijU sympathiseert ge meer bepaald met de een of andere, zonder nochtans te beweren, dat ook zelfs die, waarin ge u het minst kunt vinden, tegen Gods Woord ingaat, en daarom als zondig en verkeerd moet worden veroordeeld.

Zoo ook hier. De «Doleerende" behoeft krachtens zijn standpunt «de Scheiding" niet als zondig en verkeerd te veroordeelen. Maar evenmin behoeft »de Gescheidene" dat »de Doleantie" te doen

Het standpunt der Scheiding heeft altijd door mijn hart gehad. Maar dit noopt me niet omdat der Doleantie voor onbijbelsch en ongereformeerd te verwerpen. Al lacht me ook de methode van Reformatie, door «de Scheiding" in toepassing gebracht, meer toe in het belang van de heiligheid der kerke Gods, daarom behoef ik niet te ontkennen, dat er in «de Doleantie" een element is, waardoor «de katholiciteit” meer bijzonder tot haar recht komt.

In één woord, ook waar ik mij in de methode, door de Scheiding gevolgd, altijd goed heb kunnen vinden, durf ik de methode der Doleantie, zooals die pag. 49 - 51 van de Acta der voorloopige Synode omschre­ . ven is. niet voor onbijbelsch of ongerefcrmeerd verklo.ren. Ik herinner mij dan ook niet, dat dit door iemand n onzerzijds is geschied, al geeft men ook aan eigen wijze van Reformatie de voorkeur,

Uitnemend. goeden weg. Dat brengt ons weer op'den

En waarom ? — omdat br. Wielenga nu zelf inziet, dat het heel iets anders is, ofikeisch: Keur fnijn standpmit goed, of dat ik slechts yraag: Veroordeel mijn standpunt niet.

Keur ik toch zeker standpunt A in absoluten zin goed, dan veroordeel ik daarmee mijn eigen standpunt B.

Maar zeg ik: Uw standpunt veroordeel ik niet, dan meen ik dat A en B. beiden kan, met preferentie voor ieder van zijn eigen standpunt.

En alleen bij deze zienswijs is hereeniging mogelijk. Hij besluit:

Maar zegt ge, met dat al blijft hei verschil, zij hel dan ook slechts een verschil in methode van Refor malie bestaan. \k stem het toe en ik voeg er zelfs bij: dat verschil is volstrekt niet gering. Met name voor de practijk is het van groeten invloed. Dat valt niet te loochenen en mag niet verbloemd.

Daarom moet het worden erkend: zal het ooit tot een gewenschte Vereeniging komen, dan zal er van weerszijden zeljverloochening moeten worden geoefend, geen verloochening van beginselen, maar toch niet weinig zelfverloochening.

Zelfverloochening ook in het doortrekken van de lijnen onzer inzichten tot in de uiterste consequentie op alle plaatsen en onder alle omstandigheden. Inzonderheid heb ik liier het oog op wat tot nog toe van de zijde der »Doleerenden" geschiedt.

Zij handelen, alsof alle Gereformeerden nog onder het Synodale juk zijn, alsof er geen Geref Kerk, ontkomen aan het Synodale Babel, ook maar ergens bestaat. Dat ze daarmee onze zelfverloochening op een harde proet stellen, moeten ze, dunkt me, zelven wel gevoelen. Hoe zacht en lief ze het ook mogen for muleeren, zoo niet ons .bestaan zelf, dan toch onze wijze van ontstaan en bestaan, wordt daarmee ver oordeeld.

Misschien herinnert ge u, dat ik reeds vroeger met het oog op gevallen als b v. te Bedum en Kampen de vraag heb gedaan: »is dat niet het wezen der zaak in een vormelijk legitimisme gezocht? ”

Tenzij ook zij dat leeren inzien, zal het onder sub. 5a der voorwaarden gestelde geen gering bezwaar opleveren.

Of is hunnerzijds, waar ze ons standpunt voor rechtmatig, zij het ook minder zuiver erkennen, matiging in het doortrekken der lijn op alle plaatsen en onder alle omstandigheden toch onmogelijk? Zonder mij de bevoegdheid toe te kennen daarop een beslissend ja of neen te laten hooren, heb ik daarover toch wel een enkel woord.

Hierop kan het antwoord kort en afdoende zijn.

Tusschen den Collegialen band en den Gereformeerden kerkband is geen vereeniging mogelijk. Die twee sluiten elkaar uit. Maar dit neemt niet weg, dat een Collegiale en een Gereformeerde kerkformatie zeer wel contractueel samen kunnen gaan.

Slechts doe men niemand dwang aan. Men dwinge niemand die den collegialen band wenscht, om het zonder te doen ; maar ook men dwinge niemand die meent zich'onder dien band niet te mogen buigen, om er toch zich onder te voegen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1888

De Heraut | 4 Pagina's