GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

,,Jndien het mijn broeder ergert."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Jndien het mijn broeder ergert."

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom indien de spijs mij nen broeder ergert, zoo zal ik in eeuwigheid geen vleesch eten, opdat ik mijnen broeder niet ergere. 1 Cor. 8 : 13.

«Ergeren" is een gevaarlijk woord, dat tot veel misverstand leidt.

In ons tegenwoordig spraakgebruik beteekent het, zich boos maken, hinder van iets hebben, aanstoot aan iets nemen, iets niet kunnen dulden of uitstaan.

Doet nu de ééne Christen iets, dat de andere Christen vindt dat niet mag, dan zegt die laatste al spoedig, dat die eerste hem ergert; en met beroep op Paulus' zeggen, dat «zoo het zijn broeder ergert, hij in eeuwigheid geen vleesch zal eten, " eischt die geërgerde broeder dan even spoedig, dat die andere laten zal, wat hij acht dat hij niet doen mocht.

Dit nu wordt moeilijk.

Er zijn nu eenmaal tal van Christenen, die een neiging naar het uitwendige hebben, en met «regel op regel en gebod op gebod" het echte Christenleven zoeken in allerlei onthoudingen en nalatingen. Men mag dit niet en dat niet. Dat komt dan eerst in den Sabbat uit. Gaat van daar over op allerlei gebruik van spijzen en dranken. Zet zich voort in het rooken. En rust niet eer deze angstvalligheid heel CDS menschelijk leven ingepaald en omsloten heeft.

Stemt nu een ander Christen hierin niet met hen overeen, dan redeneeren deze broederen aldus: »Ook afgezien van de vraag of ik gelijk heb of ongelijk, staat dit vast, dat ge er mij mede ergert. En daar nu de apostel u den regel stelt, dat ge alles te laten hebt, waardoor ge ergernis aan uw broeder zoudt geven, zoo volgt hier, ook zonder verdere overweging uit, dat gij hebt te laten, al datgeen waarvan ik verklaar, dat ik er door geërgerd word."

Dat nu kwame hierop neer, dat een Christenmensch alle eigen oordeel verliezen zou; dat zijn Christenvrijheid geheel aan banden zou worden gelegd; en dat niet meer Gods Woord, maar de eenvoudige verklaring van eiken broeder, wie ook, dat dit of dat hem ergert, voor alle overige Christenen ten regel zou worden voor hun doen en laten.

Op die manier zou de Christenheid onder allerlei inzettingen en bepalingen van menschen komen, en de betuiging, al ware het ook maar van een enkelen broeder, dat dit of dat hem ergert, zou een verbod voor alle Christenen inhouden, om zulks ooit te doen.

Komt morgen een vegetariër, die Christen is, verklaren, dat het vleescheten hem ergert, dan zal geen Christen meer vleesch mogen eten.

Verklaart een andere broeder u, dat het rooken hem ergert, zoo zal geen Christen ooit meer rooken mogen. En zegt een dooperschgezinde broeder, dat het hem ergert zoo een Christen een eed zweert, of officier wordt, of een staatsambt aanneemt, zoo zal geen Christen meer zweren mogen, of het zwaard dragen, of in de magistratuur gaan.

Men ziet, hoever dit gaat. Een beginsel is onverbiddelijk. En reeds aan zoo onmogelijke gevolgtrekking gevoelt men, dat de Schrift zulk een stelregel nooit kan bedoeld hebben.

Dat zou immers niet anders zijn dan met i Cor. 8 : 13 heel het Schriftgezag opzij zetten, en het gezag van menschelijke wilkeur er voor in stee brengen.

In de Schrift zelve heeft «ergeren" en «ergernis" dan ook een heel andere beteekenis.

In het Oude Testament komt het alleen voor in Zefanja 1:3, waar de Heere zegt: Ik zal wegrapen de ergernissen met de goddeloozen", en waar het Hebreeuwsche woord letterlijk beteekent: ie dingen, die een geloovige j/'r? ^kelen doen of doen zondigen.

En evenzoo nu wordt in het Nieuwe Testament voor ^ergeren'' en •i> ergernis" zonder eenige uitzondering altoos een woord gebruikt, dat beteekent: een struikelblok op den weg, waar iemand over valt.

Vandaar dat «ergernis" in de geheele Schrift beduidt: een persoon of daad of woord, waardoor een ander, en bepaaldelijk een geloovige, tot zonde wordt verleid, en wel bij zonderlijk in gevaar komt, om van zijn geloof af te vallen.

Nu kunnen zulke «ergernissen" noodzakelijk zijn. Jezus zelf is gezet tot een «rotssteen der ergernis", om de «geloovige" Joden te doen struikelen en van hun gewaand geloof door verharding te doen afvallen. En zulk een «rotssteen der ergernis" is de Christus nog steeds voor een iegelijk, die door zijn eigen gerechtigheid ten leven wil gaan, en die juist door het Evangelie over zijn gewaand geloof struikelt. «Zie", zegt de Heere, »Ik leg in Sion een rotssteen der ergernis".

Dit is dus de ergernis, waarover het valsche of ingebeelde geloof struikelt, reden waaiom het kruis van Christus «den Joden een ergernis" heet, en al de discipelen aan Jezus geërgerd wierden, d. i. over den Man van smarten struikelden, zoolang ze nog niet verstaan hadden, dat hij door lijden tot heerlijkheid moest ingaan.

Maar zoo nu ook kunnen er dingen zijn, waarover een ^(? ^(f geloovige struikelt. Niet alsof hij er ooit door van zijn geloof kon »^r-

alsof hij er ooit door van zijn geloof kon »^rvallen. Daar bidt Jezus tegen, zooals hij tot Petrus zei: «Satan heeft zeer begeerd u te ziften als de tarwe, maar ik heb gebeden, opdat uw geloof niet ophoude."

Doch dit neemt niet weg, dat wij wel terdege oorzaak kunnen worden, dat een broeder door iets wat wij doen tot zonde verleid wordt, over ons doen of laten struikelt, en tijdelijk aan zijn geloof schade lijdt.

En dit nu is het waartegen de Heere zoo ernstig waarschuwde, toen hij sprak: «Wee dengene die een van deze.kleinen ergert, " d. w. z. voor hen een verleiding tot zonde, een oorzaak van struikeling, een bewerker van tijdelijk ongeloof wordt; «het ware hem beter dat hem een molensteen om den hals gebonden, en hij in de diepte der zee verdronken wierd." Ên zoo nu ook spreekt Paulus over het eten van offerdierenvleesch.

De vraag was destyds: «Mag ik eten van vleesch, dat van een heidensch offerdier komt ? " Ja, zei Paulus, dat mag ik wel, want alle schepsel Gods is goed, en de heidensche priester heeft dit vleesch niet kunnen ontreinigen.

Maar anderen zeiden: «Neen, dat mag ik niet, want door dat vleesch te eten, heb ik gemeenschap met die heidensche offerande."

Goed, zei nu de apostel, dan moogt gij, zoolang ge zoo denkt, ook nooit van zulk vleesch eten. Uw eigen conscientie beslist hier.

Maar nu ontstond het gevaar, dat iemand, die eigenlijk dacht: «Ik mag er niet van eten", en die het dus-ook nog niet doen mocht, ziende dat Paulus er van at, zijn eigen conscientie verkrachtte en meeat.

En dit nu mocht niet.

Wat voor Paulus geen zonde meer was, was nog wel terdege zonde voor hem. En nu zegt Paulus: «Als ik door mijn eten, u verleiden zou om over uw conscientie heen te gaan, u zou ergeren, en u brengen zou tot iets, dat voor u nog zonde zou zijn, dan zal ik van zulk offervleesch nooit meer eten, opdat mijn voorbeeld, hoewel ik het mag doen, voor u, die het nog niet moogt, geen oorzaak van zonde worde."

Deze regel gaat dus ook nu nog door.

Al meen ik op den Sabbat iets te tnogen doen, dat mijn broeder nog 'niet mag doen, omdat zijn conscientie er nog tegen ingaat, zoo zal ik het nalaten, indien hem dit ergeren zou, d. w. z. indien hem dit verleiden zou om het ook te gaan doen, hoewel zijn conscientie er nog tegen ingaat.

Alleen dan geeft men dus in Schriftuurlijken zin ergernis, zoo men door zijn voorbeeld, ook al is men in zijn conscientie ten volle verzekerd, zijn broeder verleiden zou, om iets te doen, wat voor hem nog zonde is.

Nooit kunnen dus de zwakkeren de sterkeren ergeren, maar altoos zijn het de sterkeren die de zwakkeren kunnen ergeren.

Die nog geërgerd wordt staat altoos nog op een lageren geloofstrap.

Paulus werd zelf niet geërgerd, maar hij kon een oorzake van ergernis voor anderen worden, juist doordien hij in het geloof hooger en vrijer en geestelijker stond.

Want voor twee Christenen, die nog op verschillenden geloofstrap staan, geldt nooit dezelfde regel.

Wie nog lager staat, is in zijn conscientie gehouden, om alles na te laten, wat hem op dat lagere standpunt nog als zonde voorkomt; terwijl wie hooger staat, bij zoo iets in zijn conscientie niet meer wordt geoordeeld.

Maar nu gebeurt het, dat een lager staand geloovige dan maar tegen zijn conscientie in, het toch gaat doen, en hiertoe verleid wordt door zulk een «sterkeren" broeder.

En dit nu mag niet.

Dan toch wordt die «sterkere" broeder hem een struikelblok. Dan wordt die «sterkere" oorzaak dat hij valt. De «sterkere" verleidt door zijn voorbeeld den «zwakkeren" broeder tot zonde.

En dan geldt altoos en door alle eeuwen de apostolische regel: Dan moeten de «sterkeren" dit nalaten, om voor hun zwakkeren broeder geen ergernis, d. i. geen oorzaak van zonde te worden.

Van boos worden of aanstoot aan iets nemen is dus gansch geen sprake. Er is alleen sprake van een geval, waardoor hij die geërgerd wordt, door die ergernisse in zonde zou vervallen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1889

De Heraut | 4 Pagina's

,,Jndien het mijn broeder ergert.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1889

De Heraut | 4 Pagina's