GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zending.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zending.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Zendingscongres

(DE TWEEDE DAG)

In de samenkomst op Dinsdag trad allereerst op de oud-zendeling Ds. A. O. Schaafsma, van Kralingen , die een overzicht gaf van den zendingsarbeid in Indië in onze eeuw.

Achtereenvolgens gaf Z.Eerw. een chronologische opgave van den arbeid, beginnende op Java (aanvangend met het tusschenbestuur tot na de overgave), ongeveer 1826. Hij gedacht den arbeid van vader Bmden te Soerabaya, het Genootschap tot verspreiding van Chr. Maleische lectuur; het werk van het Nederl. Zeridingsgenootschap (oude) te Rotterdam, de Nederl. Zendingsvereeniging, de Doopsgezinde sociëteit, Ned. Geref. Zending, Chr. Geref. Zending enz.

Voorts uitgaande vanBali, wees Spr. op Sumatra, en de zending onder de Batta's, die van Ds. Witteveen en het Rijnsche Genootschap op Nias; die van Borneo vóór den moord en daarna op de zending van Serawak. Uitvoerig werd stilgestaan bij Celebes (Minahassa) en melding gemaakt van het werk op Sangi en Talauer. Daarna werd aangetoond hoe de Moluksche groepen en de groote Oost bearbeid zijn. Voorts wijdde hij een woord aan de zending op Nieuw Guinea en Boeroe.

Verschillende beschrijvingen maakten alles duidelijk en aantrekkelijk, als die van straat Sunda, straat Macassar, de Minahassa enz. Belangrijk waren de opgaven omtrent Maliommedaansche lectuur en litteratuur en die der Chineezen, van hun feesten enz.

De rijkdom en uitgebreidheid der stof maakte inperking noodig. Toch kreeg men veel, veel goeds en vooral een schoon, degelijk geheel. Wel mocht de voorzitter wijzen op den velen arbeid voor zulk een referaat noodig.

Thans trad op Dr. Th. L. C, Wijnmalen van 's-Hage.

Spreker herinnerde vooraf, dat de tijd nadert, waarop Nederland het derde eeuwgetijde kan herdenken zijner vestiging in den Indischen Archipel. Den aden April 1595 ging de eerste O.-I. vloot onder zeil naar Indië. Ruim twee jaar later keerde men terug met het bericht der gelukte vestiging. Zal in Nederland het koloniaal jubilé gevierd worden ? In onzen tijd, tot feestvieren zoo gestemd, zeker wel. Doch zal het zijn met gejubel en gezang, of in het besef onzer diepe schuld ? De koloniën hebben nu 3 eeuwen aan Nederland toebehoord, niet alleen om er van gediend te worden, maar ook om ze ie dienen. Is dit laatste bedacht? Heeft onze natie Indië gediend met de kostbaarste gave, die zij bezit, met de zegeningen des Christendoms? Is aan die hoogste roeping voldaan? Stond en staat der Zending niet veel in den weg? Komt haar wel veel ten goede? M. a. w. wat schaadt en wat bevoordeelt de Zending in onze koloniën ?

Het bedroeft spreker, in het midden van een Christelijk volk, te moeten vragen, wat der Zending schaadt. Slechts van bevoordeelen mocht eigenlijk sprake zijn. Dit is echter niet 't geval. Van het eerste is, helaas! meer sprake dan van het laatste. Het onderwerp echter is zoo veelomvattend; de zendeling Jansz telt in zijn »Java's zendingsveld'' niet minder dan 56 bezwaren tegen de Evangelisatie. Spreker zou zich slechts bepalen tot de ontwikkeling van een drietal punten en trachten aan te wijzen, dat de Zending in onze koloniën de vleugelen niet vrij kan uitslaan, gekortwiekt als zij wordt a. door ons regeeringsstelsel; b. door den invloed der koloniale, meer bepaald de Europeesche maatschappij, en c. door de kerkelijke inrichting in onze Indien en het gemis aan steun bij de kerken in Nederland.

Wat in de eerste plaats het regeeringsstelsel betreft, spreker aarzelt daarop het Schriftwoord toe te passen: »Gerechtigheid verhoogt een volk." In enkele breede omtrekken wordt de koloniale staatkunde onder de Compagnie geschetst. De uitbreiding der kerk was toen geenszins doel, maar slechts middel; men was en bleef koopman. Om den handel werden in de veroverde landen scholen gesticht en kerken gebouwd en allerhande lok en dwangmiddelen aangewend om de onderworpene volken »in devotie te houden", in de hoop, »dat God Almachtig hare zaken om dat godvruchtig werk te meer zal zegenen."

Hoe was het gesteld na de ontbinding der Compagnie ? Spreker wees dit kortelijk aan, om verder in het bijzonder de aandacht te vestigen op de beginselen van commissarissengeneraal, die na Raffles het bewind voerden, In de publicatie van 19 Augustus i8i6 stond: «Rechtvaardig, mild, billijk en doelmatig tot bevordering van algemeen en bijzonder belang zijn de beginselen die ons leiden", terwijl bij eene publicatie van 7 Nov. 1817 den Javanen o m. werd medegedeeld: »Wij hebben in uitdrukkelijken last van den Koning om de inlandsche bevolking tegen alle willekeur te beschermen, haar lot te verbeteren, haar genot van eigendom en van de vruchten van haren arbeid te verzekeren, en haar de gelukkige gevolgen zijner vaderlijke regeering te doen deelen." Bij een nadere publicatie van 22 Dec. 1818 werd o. a. beloofd, dat er scholen ter leering en beschaving zouden opgericht worden, de bescherming van personen en bezittingen zou gewaarborgd zijn; aan alle ingezetenen het vrij en onverlet zijn om op de gronden, hem in eigendom toebehoorend of in gebruik uitgegeven, zoodanige voortb/engselen te telen en aan te kweeken als zij verkiezen, en daarover naar goedvinden te beschikken." Spreker wijst er op dat die beloften den Javanen gedaan zijn in naam van onzen Koning. . Die humane beginselen, zoo plechtig verkondigd, — is het een ijdele vertooning gsweest ? — Wanneer men een blik werpt op ons koloniaal beheer gedurende bijna drie kwart eeuw, dan zou men het niet kunnen ontkennen, ja eer verbaasd moeten staan over de cynische wijze, waarop men van die loyale koloniale staatkunde is afgeweken. In enkele trekken beschrijft Dr. W. vervolgens het, vooral sedert 1830 gevolgde koloniale stelsel; het cultuurstelsel; het naasten van de Indische baten door de Nederlandsche schatkist, vroeger door den geldnood van het moederland als onvermijdelijk vergoelijkt; het dusgenaamd stelsel van financieele eenheid vanmoederland en koloniën, dat dienst moest doen om Nederlands »beter ik" in slaap te wiegen; de practijk van dat stelsel, zoolang Nederland daarbij voordeel had, en nu voor Indië de vette jaren achter den rug liggen en de n^agere gekomen zijn, nu »der Mohr hat seine Schuldigkeit gethan, der Mohr kann gehen.''

Spreker wijst in het bijzonder nog op de verschillende regelingen omtrent de gouverne" nentscultuur, het landrente-stelsel en de heeren-

diensten; bij de bespreking van dit laatste leest spreker de nieuwe heerendienst-circulaire, waaruit blijken kan, dat de heerendiensten, hoe ook reeds beperkt en van haar wildste loten besnoeid, toch ook een kanker blijven, die knaagt aan den welstand van de inlandsche bevolking.

En de opiumpacht — Dr. W. zou er liefst over zwijgen. Nu bijna 40 jaar geleden vroeg men om afschaffing van dat middel; men zou van lieverlede die pest zoeken te weren. Men wees toen reeds — het was in zSjo — op Gods trouw, die wel op andere wijze in het gemis van schandelijke voordeelen zou voorzien. En nu, de opiumpacht is bij de begroo ting voor 1890 nog altijd opgevoerd tot ongeveer het dubbele van 1850!

Dr. Wijnmalen haalt verder het woord van den minister Keuchenius aan (destijds lid van den Raad van Indië), volgens wien het opiumverbruik niet geheel zal kunnen worden uitgeroeid, zelfs niet tot een voor de algemeene volkswelvaart onschadelijk minimum teruggebracht, tenzij al die middelen gepaard gaan met een welingericht stelsel van volksonderwijs.

welingericht stelsel van volksonderwijs. En hoe is het met dit laatste gesteld? vraagt spreker. Hij kon er zich niet mede vereenigen. Men is het doel voorbijgestreefd; de gouvernements-inlandsche school geeft niet wat het volk behoeft; ook worden er door spreker uit een staatkundig oogpunt bedenkingen geopperd tegen de neutraliteit der scholen.

Van de meer algemeene punten van koloniaal beleid, allengs tot de meer bijzondere genaderd, bespreekt Dr. W. het door de Regeering ingenomen standpunt ten opzichte van de Christianiseering in Indië, d. w. z, de politieke gedragslijn, die de Hooge Regeering immer meende te moeten volgen in overeenstemming met het regeeringsreglement. Beknopt zet spreker uiteen, veelal met de eigen woorden der Regeering zelve, de beginselen nedergelegd, o. a. in art. 123 van dit reglement, in verband ook met hetgeen by de toepassing dier beginselen is gebleken, waarbij op de hooggeroemde neutraliteit of kleurloosheid wel wat af te dingen viel. Ook wordt door Dr. W. gewezen op het jongste besluit van den Gouverneur-Generaal, om inlandsche Christenen te beschermen tegen willekeur van inlandsche hoofden, met vermelding der bijzondere gevallen van ongeoorloofde inmenging, die in de bij het besluit gevoegde circulaire worden medegedeeld.

Wijst een en ander op wanverhoudingen, daarvan is ook sprake, wanneer men let op den rechtstoestand der inlandsche Christenen. Uitvoerig wees Dr. W. daarop, daar hij herinnerend aan het belangrijk praeadvies van Prof. Mr. L. W. C. van den Berg, in 1887, in de N.-I. juristen-vereéniging; aan het merkwaardig adres, in 1883 bij de Regeering ingediend door den Zendingsbond in N.-I.; eindelijk ook aan de jongste nota van het kamerlid Van Nunen. Ook vestigt Dr. W. de aandacht op art. 124 van het Regeerings-Reglement, waarover verschillende beschouwingen worden medegedeeld en waaruit blijken zou, dat het voor een regent, naar de tegenwoordige orde van zaken, zoo goed als onmogelijk zijn zou Christen te worden en tevens zijn waardigheid te blijven bekleeden.

Een en ander, zegt spreker, zij voldoende, om te doen gevoelen, dat, waar van zending en overheid sprake is, de laatste in haar staatkunde en wetgeving veel aanbiedt, dat aan de eerste gelegenheid geeft, om telkens schadeposten op haar rekening te moeten boeken.

Evenmin gunstig acht spreker den invloed der maatschappij in Indië zelve. Hij wil volstrekt niet als aanklager daarvan optreden. Er is in die maatschappij o, zoo veel goeds en edels, waaraan men hier te lande wel eens een voorbeeld mag nemen; doch van de andere zijde kan niet worden tegengesproken, dat in onze koloniën niet altijd bedacht wordt om met onze vruchten de voortreffelijkheid te toonen van den boom, dien wij er wenschen te planten. Spreker herinnert o. a. aan het oordeel van een Javaan, door den heer J. C. Baud in de zitting van de Tweede Kamer van 6 Dec. 1851 meegedeeld.

Te midden der Indische maatschappij een kerk, waarvan geene kracht uitgaat, en w^er van den staat geheel afhankelijke positie door Ds. W. wordt geschetst.

Met opzet, zegt spreker uitvoerig bij een en ander te hebben stilgestaan, omdat juist de toestanden welke als schade voor de zending mogen geboekt worden, ware het tegenovergestelde het geval, haar ten hoogste zouden bevoordeelen. Kon een staatkunde worden gevolgd, gelijk die belijnd is in »Ons Program"; kon men daarmede eindelijk ernst maken, — de groote schadepost voor de Zending zou zijn weggenomen; het nu maar al te gegronde verwijt zou men althans ontgaan, dat de natie zelve, uit wier midden de Zending uitgaat, in lijnrechten strijd handelt met de beginselen van den godsdienst, dien zij door den inboorling wenscht aangenomen te zien. Zoowel individuen als staatsbestuur moeten met daden toonen wat het Christendom is en wat het vermag. Herzie u zelf eerst! zegt spreker.

Nevens den eisch eener Christelijke staatkunde vestigt spreker de aandacht op de Bijbelverspreiding, vroeger wel eens door de Re geering tegengewerkt, getuige het gebeurde met den zendeling Brucker, in schril contract met de verhevener opvatting van den Gouverneur Generaal van Imhoiï, wiens woorden Dr. Wijnmalen mededeelt, die voorts het belang en het nut der Bijbel verspreiding voor de Zending ontwikkelt en wijders uiteenzet, welke voordeelen aan de Zending worden aangeboden bij de beoefening der Indische taal-, land en volkenkunde. Met ernst en nadruk wordt de band tusschen de zendelingen en de mannen der wetenschap door spreker aanbevolen. En waar Dr. W. van de zendelingen gewaagt, vindt hij gereede aanleiding om, als voordeel voor de Zending zelve, aan te dringen op een goede opleiding, waaromtrent hij echter in geene nadere bijzonderheden treedt na hetgeen daaromtrent door Dr. Kayper in in zijn referaat is gezegd. Alleen wenscht Dr. W., dat men ook zijn aandacht schenke aan de »medical mission", i) over het hooge belang waarvan in de jongste zesde Zendingsconferentie te Batavia sprake is geweest.

Aan het einde zijner rede gekomen, sprak Dr. Wijnmalen een ernstig wooid, niet om te klagen over de Indische maatschappij of de Indische Staatskerk; hem staat het woord der Schrift omtrent den splinter en den balk voor oogen. Hij wenscht gevraagd te hebben, of niet de balk der koude onverschilligheid ten aanzien van Indië uit ons midden moet worden weggenomen. Spreker wijst op de houding onzer kiesvereenigingen bij de verkiezingscampagnes, op de zoo weinige belangstelling, die bij verreweg de meerderheid onzer hoogere en lagere kringen voor Indië's belangen wordt waargenomen; op het betrekkelijk geringe wat voor de Zending gedaan wordt; op onze Zendingsvereenigingen, omtrent wier bloei soms treurige berichten worden vernomen, op de Zendingsbidstonden, die niet bezocht worden, — en eindelijk op wat de kerken in Nederland nalieten te doen; op de Synode der Ned. Herv. kerk, die haar kracht zoekt in protesteeren tegen den Minister van Koloniën, in stee van adviseeren tegelijk, in eene zaak ter regeling waarvan zij zelve reeds lang het initiatief had moeten nemen.

moeten nemen. Of wij zelf onzen plicht doen? Laat het ons belijden, zegt spreker, wij hebben die verzaakt, maar laat ons, in de mogendheid des Heeren, herstellen wat wij verzuimd en bedorven hebben.

Bijna vier uren alzoo te spreken en de hoorders te boeien is zeker niet elk gegeven. Leerrijk gelijk het vorig referaat maar in ander opzicht was ook dit in hooge mate. Als wi een wensch hadden zou 't zijn, dat deze stukken geheel in druk verschenen.

Wellicht vervult dien wensch het spoedig verschijnend verslag, werwaarts we ook verwijzen voor hetgeen nog plaats vond. De tijd liet niet toe alles af te doen, zelfs voor bespreking was geen oogenblik dezen dag uit tekoopen.

Er is op dit congies veel nieuws, dat overweging verdient, veel minbekends dat toch dient geweten, vernomen. Onze uiteraard zeer korte schets geeft het verhandelde slechts ten deele en vluchtig weer. 'tPrikkele tot kennismaking met het officieel verslag, dat 't licht zal zien door de goede zorgen van het moderamen, dat lof verdient voor d2 wijs, waarop alles geregeld was.

HOOGENBIBK.

j) Geneeskundige Zending.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Zending.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1890

De Heraut | 4 Pagina's