GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Niet te onpas

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet te onpas

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet te onpas heeft de heer Dr, J. H. Gunning van Gouda den gang en vorm van onzen Gereformeerden Eeredienst tot onderwerp van een opzettelijke studie gekozen.

Het Rationalisme en Methodisme, die nu meer dan een halve eeuw bezig waren het Gereformeerde merg uit ons kerkelijk skelet, elk op zijn wijs weg te zuigen, zijn geëindigd met elke liturgische gedachte in het besef der gemeente en in het optreden der predikers en voorgangers ongaaf te maken of te vernietigen. Iets wat wel het sterkst uitkomt bij den schrijver dezer studie zelven, die, zonder ook maar te vermoeden hoe hij hiermede één der eerste liturgische grondregels in het aangezicht slaat, klakkeloosweg aan zijn lezers meedeelt, hoe hij in Gouda bezig is op eigen handje allerlei liturgische handelingen in Ie voeren.

Want wel kiest hij voor deze mededeelingen den meervoudsvorm, en schrijft keer op keer: „Wij zijn gewoon", „wij plegen zus en zoo te doen", maar toch blijkt uit niets, dat deze nieuwe vormen door hem aan het oordeel van zijn kerkeraad onderworpen zijn. Men mag het er dus voor houden, dat het niemand anders dan de heer Gunning zelf is, die eigener autoriteit de saamgekomenen met deze kerkelijk ten onzent niet-geijkte vormen van liturgie bewerkt.

En nu is het toch kras, dat een zoo heldere kop een afzonderlijke studie aan de eischen van het liturgisch element wijdt, en daarin toont zeer wel te vatten, waarin die eischen bestaan; en dat hij „desalniettemin en evenwel nochtans" zonder het minste blosje van schaamte zijn eigen liturgische zonde wereldkundig maakt, ja, er blijkbaar in roemt.

En toch, opmerkzaam gemaakt op deze fout, zal hij geen oogenblik aarzelen, toe te stemmen, dat de Heraut hierin gelijk heeft.

Het liturgisch element in de vergadering der geloovigen, berust geheel en uitsluitend op de tegenstelling tusschen het individueele, tijdelijke leven en het gemeetischappelijk-historische, dat hier tegenover staat.

Er is in de vergadering der geloovigen tweeërlei. Eenerzijds hetgeen uit de actualiteit van het oogenblik en de door God op dat oogenblik verleende talenten en werkingen geboren wordt, en anderzijds hetgeen voortkomt uit dat bestendig voortgaande leven, dat aan alle kerken saam, door de eeuwen heen, gemeen is.

Nu ligt het liturgische element geheel en uitsluitend in deze tweede sfeer. Waar de liturgie haar roeping • gaat vervullen, treedt de persoon N. N. in den voorganger geheel op den achtergrond; niet hij, maar de kerk komt aan het woord; en dat wel niet de plaatselijke kerk van dat bepaalde oogenblik, maar de allen gemeenschappelijke kerk van Christus, gelijk ze in het historisch leven der eeuwen voortbestaat.

Maar dan spreekt het ook vanzelf, dat een voorganger, die in de liturgie geheel terug moet treden, nog veel minder recht heeft, op eigen handje nieuwe liturgische vormen in te voeren. Dat mag alleen de kerk, en mag nooit de voorganger op eigen gezag doen. En doet hij het toch, dan toont hij hierdoor, dat zijn individueele leven nog niet genoegzaam terugtrad voor de majesteit der kerk en haar historie.

Op deze schrille fout moest hier gewezen, om ons kerkelijk leven voor allerlei bedenkelijke proefnemingen te vrijwaren.

Nu toch Dr. Gunning met zooveel warmte en talent zijn pleidooi voor het liturgisch element voeren kwam, staat te wachten dat door den invloed van zijn boek, de aandacht der voorgangers in toenemende mate op het hoog belang van de liturgie zal gevestigd worden. En merken nu deze voorgangers uit Dr. Gunnings boek, hoe hij zelf in Gouda bezig is, allerlei nieuwe

liturgische vormen in te voeren, dan kon allicht ook hen de lust bekruipen. Dr. Gunning hierin na te volgen, en ook op hun beurt de vergadering der geloovigen aan allerlei nieuwe liturgische acten te onderwerpen.

En dit nu mag niet.

De saamgekomen geloovigen moeten integendeel juist in hun liturgie waarborg bezitten, dat de voorganger hen niet feitelijk dwingen zal zich in allerlei vormen te voegen, die hun vreemd zijn, en door zijn individueele wilkeur worden opgelegd. Waar toch Dr. Gunning, door veehijdige historische kennis geleid, dan nog vormen kiest, uitdenkt en invoert, waarvoor met het oog cp het kerkgebruik elders, iets te zeggen valt, zou minder tactvol voorganger allicht heel onzen eeredienst van het rechte pad brengen.

Toch begrijpen we wel, hoe Dr. Gunning in deze kapitale zonde tegen den eersten grondregel van alle liturgiek vervallen is. Verdiept in de historische studie van wat Luther, a Lasco, Calvijn en anderen op dit gebied hadden ingevoerd, is hij zich gaan inbeelden, ook zelf voor zijne gemeente soortgelijke roeping te hebben, als deze mannen voor Wittenberg, Londen en Geneve hadden. Iets waarbij hij echter uit het oog verloor, dat hetgeen mag en moet, waar het kerkelijk leven na reformatie nieuwe banen zoekt, niet mag noch kan, waar men in een bestaand kerkelijk instituut als voorganger werkzaam is.

Afgezien echter van ètr.Q zonderlinge bizarriteit, zij aan de studie van Dr. Gunning alle lof gegund; althans voor wat aangaat de historische uiteenzetting en de leidende gedachte.

Zelfs zij, die niet geheel vreemdeling op dit terrein zijn, zullen uit deze omvangrijke studie veel interessr.nts, dat hun nog niet bekend v/as, leeren kennen. Want wel is het jammer, dat deze studie niet in doorzichtiger orde is opgezet, en dat te eenen male een behoorlijke indeeling van de stof ontbreekt; maar met wat inspanning vindt men toch spoedig genoeg wat men zoekt, en vindt omtrent het punt dat u belang inboezemt, niet zelden een vrij volledige bijeenvoeging van gegevens; waarbij het tevens lof verdient, dat Dr. Gunning ook den actueelen toestand in de buitenlandsche kerken, die nog Gereformeerd heeten of zijn, met eenige zorg heeft nagespeurd.

'Ew ook de leidende gedachte van deze studie zal ten goede werken. Blijkbaar toch is het de toeleg van den schrijver, om den voorgangers der gemeente duidelijk te maken, dat de vergadering der geloovigen geen meeting is, waar zij een stuk komen voordragen, maar een samenkomst van de kerk van Chiistus, waarin zij zelven slechts als zijn Dienaren optreden, en waarin de kerk zelve gedurig aan het woord moet komen.

Zijn studie zal dan ook nuttig werken kunnen, om den dienst der gebeden en der sacramenten en der lofzegging meer en beter aan zijn oorspronkelijk doel te doen beantwoorden. De eindelooze poging om door altoos nieuwe toespraken het dusgenaamd „plechtige" te verhoogen, zal gestuit worden. Men zal de formulieren met meer klem en minder verminkt'gaan lezen. Er zal bij het gebed meer voorbereiding komen. En zelfs de vorm van votum, zegengroet en zegenoplegging zal niet langer onverschillig worden geacht. Ook zal de predicatie een neiging tot krimpen gaan verraden, en het gezang in de gemeente zal meer dan dusver een wezenlijk bestanddeel van de acte der vergadering vormen.

En te meer durven we in dit opzicht ons goede vrucht van deze studie beloven, omdat Dr. Gunning onder de tweelingen, die hij nog altoos in zijn boezem herbergt, ook een geest van Gereformeerden huize heeft. Hij is nog niet waar hij wezen moet. Tot innerlijke harmonie is zijn ontwikkeling nog niet gekomen. Het Ethische en het Gereformeerde worstelen nog om het bezit van zijn persoon in zijn eigen hart en beurtelings ziet men ook in deze studie beide aan het woord komen.

Dit maakt dan ook dat we de verschillende critische wenken die hij voor onze verdere liturgische ontwikkeling geeft, niet gaarne onderschrijven. Daar zijn er uitmuntende onder, maar er zijn er ook bij, die hij later zelf, als ongereformeerde uitwassen zal wegsnoeien.

Schuld aan deze tweeslachtigheid heeft vooral ook Dr. Gunnings onmogelijke kerkelijke positie. Immers tegen die positie vloekt elk woord en elke regel, die hij uit den schat der kerk op liturgisch terrein te voorschijn bracht.

Liturgie toch onderstelt een „vergadering van geloovigen", een saamkomst van „belijders des Heeren" in genetisch verband met de kerken in andere plaatsen, en zeer juist spreekt hij dan ook uit, dat wie de gemeente anders beschouwt haar wezen miskent. Maar op blz. 147 teruggekeerd tot de Christus onteerende werkelijkheid van zijn eigen instituut, keert hij geheel dezen grondslag der liturgie onderstboven, en zegt: „Onze gemeenten met een kleine kern geloovigen en een groot aanhangsel ongeloovigen, halfslachtigen, zoekenden en onverschilligen, kunnen en mogen niet uitsluitend behandeld worden, als waren zij enkel geloovigen."

En hiermee natuurlijk is de spijker uit den muur losgekalkt, waaraan alle liturgie ophing.

Immers, het spreekt vanzelf, dat iemand, die, gelijk Dr. Gunning met zijn diepkerkelijke aspiratiën, bij dagen en bij nachten zich moet blijven wringen in de valsche en ongerechtige verhoudingen van een instituut, dat Cajaphas en Epicurus met Johannes en Petrus tot leden eener zelfde kerk stempelt, niet den noodigen geestelijken tact en de vereischte geestelijke vastheid kan bezitten, om ons ten gids te zijn bij de verdere organisch-historische ontwikkeling, die voor onze liturgie is weggelegd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Niet te onpas

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's