GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onder Dienst des

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onder Dienst des

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dienst des Woords (1o).

Onder Dienst des Woords mag alzoo vol­ m strekt niet verstaan, dat aan den Dienaar b door de kerk een dik boek in handen wordt gegeven, met last, om als hij optreedt, uit g dit boek, hier of daar, een regel drie vier n uit te kippen, en in verband met die zin­ l snede of volzin een rede van vijf kwartier te houden. Wie het zoo verstaat, begrijpt o van den Dienst des Woords eenvoudig niets, en heeft volkomen gelijk, als bij elke oefening, elke toespraak in een Evangeli­ g satiegebouw, of waar ook, volkomen met de prediking des Woords op één lijn stelt.

Neen, Gods Woord is niet een boek van zooveel honderd bladzijden, met zooveel duizend verzen, en waar ge nu elk vers naar wilkeur uit kunt nemen, en zeggen: „Hier heb ik nu Gods Woord, " Dat toch ware een doode, werktuiglijke opvatting van de Heilige Schriit, die haar feitelijk op één lijn zou stellen mat ons Burgerlijk Wetboek.'ln zulk een wetboek toch komen ' niïts dan artikelen voor, en eik artikel gebiedt of verbiedt iets, of bedreigt op iets straf.

Wie de Heilige Schrift kent, weet dan ook zeer goed, dat er tal van verzen in voorkomen, waarover men onmogelijk zou kunnen prediken. Een vers b. v. als Etra 7:24: Ook laten we u v/eten, aangaande alle priesteren en Levieten, zangers, portiers, Nethinim en dienaars van het huis deaes Gods, dat men den cijns, ouden impost en tol hun niet zal vermogen op te leggen", is geen Schriftstuk, waarover te prediken valt, en evenmin wat ge in Ezra 8:11 leest: En van de kinderen van Bebai, Zecharja, de zoon van Bebai; en met hem acht en twintig manspersonen". Want wel is het natuurlijk te doen, om its aansluiting aan deze woorden vijf kwartier te spreken, en kan vindingrijkheid ook uit zulke verzen heel wat halen; maar dit heeft niets gemeen met den Dienst des Woords, En zulke verzen nu zijn er bij honderden.

Het is daarom zoo broodnocdig dat een Dienaar des Woords zich terdege rekenschap geve van wat hij doen zal, zoo hij zich zet om zich voor te bereiden voor de bediening des Woords.

Daar ligt op zijn schrijftafel Gods heilige Schriftuur voor hem. Die Schriftuur belijdt hij door genade Gods Woord te zijn. En dat Woord moet hij nu op last en bevel des Heeren in de vergadering der geloovigen gaan bedienen. En hoe zou hij dan kunnen volstaan, met, op goed geluk af, hier of daar een tekst op te slaan, en te denken: Wat zal ik over dien tekst Zondag eens prediken.'

Immers, het moet hem met die keuze ernst zijn. Hij mag niet anders willen, dan om tot de gemeente dingen te spreken, die hij self van zijn God uiten door zijn Woord ^ehjord heeft, zoodat hij werkelijk gelooft en weet, dat alzoo Gods Woord is, en hij het nu in het midden der vergadering moet nederleggen, niet als eens menschen woord, maar gelijk het waarlijk zijn moet, als het Woord Gods.

En hiertoe nu komt het niet, tenzij hij vooraf helder inzie: Dit is het wat ik ditmaal, in naam en op last van mijn God, de gemeente moet aanzeggen; en dat straks de gemeente uiteenga, wel wetende en verstaande, wat de zaak is, die ze nu in naam van haar God gehoord heeft.

En om dit doel nu te bereiken, is het onverbiddelijk noodig, dat ge altoos „Gods Woord" neemt in zijn tegenstelling met het „woord des menschen." De mensch denkt, de menschen hebben alle eeuwen door gedacht, de menschen denken nog, en zoo is er een denken van 's menschen zijde. Door dat denken van 's menschen zijde ontstond nu allengs een zekere voorstelling omtrent God, omtrent den mensch, omtrent de zonde, omtrent onze toekomst, omtrent de wereld en haar oorsprong en doel, omtrent onze plichten, omtrent onze rechten, kortom een geheele levens-en wereldbeschouwing.

Was nu het denken van 's mensche.n zijde zuiver, zoo zou zijn levens-en wereldbeschouwing de juiste zijn. Nu is zij leugenachtig en onbestaanbaar.

En zoo staat dan tegenover dit denken van 's menschen zijde een denken van de zijde Gods. En óók in dat denken Gods is een voorstelling omtrent zijn eigen Wezen, omtrent den mensch, omtrent de zonde, omtrent de toekomst, omtrent de wereld, haar roeping en haar doel, omtrent onze rechten en plichten en wat dies meer zij. Dus ook een geheele levens-en wereldbeschouwing, en wel een volmaakte, een volkomen gelouterde, en volstrekt ware.

Nu gebruikt de mensch zijn taal, zijn spraak, zijn woord, om zijn denkbeelden te verspreiden. De tong is daartoe het instrument, en zoo zegt de Psalmist in Ps. 73 : 9: Hunne tong wandelt op de aarde."

Zoo ontstond en bestaat nog als een macht op aarde het woord des menschen. Dat woord wordt op alle manier den mensch aangeprezen. Dat woord des menschen sleept er duizenden meê en ten verderve.

Maar nu heeft ook de Heere zijn gedachte uitgesproken, zijn levens-en wereldbeschouwing tegen die des menschen overgezet, en in menschelijketaaU|/» Woord tegenover het woord des menschen geplaatst. En zulks niet, om het nu aan hun keus over te laten, wat ze kiezen willen, maar om als God te eischen, dat alle mensch zich aan zijn Woord onderwerpen zal.

En vandaar nu de bediening des Woords, want deze is niets anders, dan eene instelling van God in zijn kerk besteld, om aldoor dit zijn Woord in de kerken of door missie bij ongeloovigen in te dragen, opdat zijn Woord het woord des men­ schen terugdringe, en de verloren zondaar er voor bukke, er zich aan onderwerpe, en er naar doe.

Maar hieraan moet dan ook elke predicatie beantwoorden, en elke predicatie, die dit niet doet, is water door de zeef gegoten; verloren moeite; doeilooze inspanning; machteloos gekeuvel; en misbruik van de bediening.

Nu is deze gansche gedachtenwereld, elijk God die in zijn Heilige Schriftuur edergeiegd heeft, zeer omvangrijk, en oopt over alles; niet enkel over God, maar ook over den mensch; niet enkel ver onze ziel, maar ook over ons lichaam; niet enkel over de--kerk, maar ook over de maatschappij; niet enkel over onze odsvrucht maar ook over ons beroep; niet enkel over het geestelijke, maar ook ver het natuurlijke^; over alles in één woord, 'wat het merschelijk bestaan en menschelijk leven, in zijn oorsprong, nu en voor eeuwig, voor zijn God uitmaakt. Een vrucht van goede prediking moet derhalve zijn, dat in steeds toenemende mate, de leugenachtige voorstelling die we uit de wereld in ons opnamen, geheel uit ons worde teruggedrongen, en geheel vervangen worde door de openbaring, die God ons omtrent alle deze dingen in zijn Woord gaf.

En dit alles moet tot ons komen op zulk een wij ie, dat we niet zeggen: „Ja, zoo kan het ook wel, en eigenlijk is die voorstelling van GodsWoord nog wel verkieslijk"; of dat we er bij keus hier en daar een bloempje uit plukken; maar zóó dat we gevoelen hoe ons kleven aan de voorstelling der wereld zonde was, en hoe we omdat God God is, ons onvoorwaardelijk aan dat Woord hebben gevangen te geven, en naar dat Woord hebben te denken, te bestaan en te doen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Onder Dienst des

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's