GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Sleutelmacht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Sleutelmacht.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELIIVG XXXI.

En dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leeraars. Ef 4 •11•

VIII.

Ook onze belijdenis blijft alzoo de belijdenis van onze vaderen, hierin bestaande, dat de „Sleutelmacht" in het Apostolische woord ligt. Door dat apostolische woord in de Evangeliën en de Brieven zijn ons de conditiën bekend gemaakt, waarop we de vergeving der zonden hebben; en het hebben van deze vergeving der zonden en hst aangrijpen van deze vergeving der zonden is de ingang in het Koninkrijk der hemelen. Al wie buiten dit Koninkrijk staat, die is nog in zijne zonden; en al wie binnen dit Koninkrijk is, is rein, om het woord dat Jezus tot zijn apostelen en straks door hen tot zijn kerk gesproken heeft. Metterdaad is de ^^vergifienis der sonden in ^ezus' bloed" de sleutel die de poorte van het Koninkrijk der hemelen opent; en is omgekeerd het gehouden zijn van onze zonden de sleutel die de poorte van het Koninkrijk der hemelen voor ons sluit. De man op het kruis naast Jezus' kruis was een moordenaar; hij had bloedschuld op zijn geweten; en toch gaat deze moordenaar terstond in het Koninkrijk der hemelen in, omdat hij de vergiffenis zijner zonden zoekt en vindt. De tollenaar in de gelijkenis stond misschien in deftigheid van wandel en in allerlei aalmoes-en liefdewerk verre achter bij den Pharizeër; en toch omdat deze tollenaar de vergiffenis van zijn zonden zoekt en vindt, gaat hij in het Koninkrijk der hemelen in, en blijft de Pharizeër met al zijn godvruchtige werken buiten staan. Wat buiten het Koninkrijk sluit is geen wilkeur, maar is onze zondeschuld. Er is dus geen ander middel, om er in te komen, dan doordien die zondeschuld van ons wordt weggenomen. En er kan dus niet genoeg nadruk opgelegd, hoe het éénige waarop het voor onzen ingang in het Koninkrijk der hemelen aankomt, niets is dan deze vergi^enisse onzer zonden door het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt.

Alles, , komt er dus maar op aan, om te weten, door wat middel, langs wat wegen op welke bedingen een in zonde geborene en in ongerechtigheid ontvangene deze vergifïenisse van zonden kan deelachtig worden. Immers Gods heilige majesteit duldt niet, dat deze vergiffenis van zonden aan iemand, wiè hij ook zij, ten deel valle, tenzij er vaste waarborg besta, én dat aan Gods gerechtigheid genoeg geschiede, én dat de zondaar, die vergiffenis ontvangt, geheel onder de macht van zonde en dood uitkome, en eens als een volmaakt rechtvaardige in het rein en blinkend fijn lijnwaad voor God sta.

Alle zelfbedrog en misleiding van anderen moet hier dus v/orden afgesneden. Er moet gezorgd, dat niemand zich deze vergiffenis van zonde toeëigene, tenzij hij ze ook werkelijk van zijn God ontvangen hebbe. Er mag met deze vergiffenis van zonde niet worden gespeeld. Ze is heilige ernst. En daarom moet er zorg gedragen, dat de aanbieding van éQ2& vergeving der zonden op de rechte wijze, naar Gods wil en in overeenstemming met zijn ordinantie geschiede.

Daarvoor nu heeft Jezus zijn apostelen aangesteld, en hun den Heiligen Geest verleend op zoo buitengewone wijze, dat zij op onfeilbare wijze ons zouden bekend maken met de ordinantiën Gods ten opzichte van de kwijtschelding van onze schuld en verdoemenis. Niet natuurlijk, alsof de bloote afkondiging van deze ordinantiën ook maar aan één enkel persoon de vergiffenis zijner zonden kon schenken. Daartoe is nog een heel ander werk, het werk van almachtige genade in het hart van den zondaar noodig. Zoo God Drieëenig door zijn Heiligen Geest niet wederbaart ten leven, hoe zou er dan bekeerins; zijn.? En indien er geen bekeering was, hoe zou er dan geloof zijn, om zich de genade Gods in de vergiffenis zijner zonde toe te eigenen.'' Zelfs is en blijft dit geestelijk werk van»onweerstaanbare kracht" en allesoverwinnende genade de hoofdzaak; en bij die duizenden uitverkorenen die vroeg afsterven, zonder ooit den doop ontvangen, of het apostolische woord vernomen te hebben, is toch de vergififenisser hunner zonden volkomen. Maar is het Gods bestel, dat iemand niet zoo vroeg wegsterft, doch opgroeit tot jaren van onderscheid, zoodat hij zijn geloof in deze onze wereld heeft te belijden, dan kan hij hier niet toe komen zonder dit apostolische woord, eü is het door dit apostolische woord, dat het licht in de donkerheid zijner ziele moet opgaan.

Daartoe echter moest nu van tweeën één gebeuren, óf de apostelen moesten blijven zoolang de kerk op aarde leeft, óf wel er moest een middel worden besteld, om dit apostolisch woord te bestendigen. Dit laatste nu was Gods bestel, en te dier oorzake heeft Hij in zijn kerk opzieners, of wilt ge, herders en leeraars aangesteld, om door deze ambtdragers van Koning Jezus, alle eeuwen door, de vergiffenis van zonde aan Gods uitverkorenen, die tot jaren van onderscheid kwamen, op de juiste d. i. apostolische wijze te doen aanbieden. En dit nu is de Sleutelmacht, gelijk ze na den dood der apostelen in de kerk van Christus voortbestaat. Allerwegen toch treden nu, dank zij deze instelling, in da kerk van Christus mannen op, die van Christus' wege zijn aangesteld, om aan de zondaren de vergiffenis hunner zonden in het bloed des kruises aan te bieden; en zulks wel op de voorwaarden en bedingen, die hiervoor door het apostolisch woord gesteld zijn.

Men kan dus niet zeggen: Ik heb die ambtsdragers niet noodig en acht zelfs heel den uiterlijken toestel der kerk overbodig. Als ik het apostolisch woord maar heb, en dat lees, weet ik genoeg." Dan toch vernietigt ge de Sleutelmacht gelijk de Heere die heeft ingesteld, en veracht ge tevens de Sacramenten, waaraan Hij u gebonden heeft. Het is toch niet zoo, alsof deze ambtsdragM-s va» Jezus niets deden, dan u het apostolisch u'oord voorlezen; maarzezijn gesteld in é/ ? ^ienstde3Woords:0. om u, ; il5 UaartGv. a!'^r jeirss-^cHdei: de vergiffenis van zonden aan te ui, s> u, on; en 2". om u het apostolisch woord zoo te prediken, als de apostelen dit voor hun tijd hebben gedaan. Immers er dient op gelet, dat ons geen stel van apostolische predicatiën is bewaard gebleven. Deze zijn alle teloor gegaan, en wat de Handelingen ons daarvan bieden zijn slechts summiere opteekeningen en korte vermeldingen van den inhoud. Al kent men dus uit de Evangeliën en de Brieven den leiddraad van gedachten, waarnaar zij predikten, hun predicatiën zelven waren nog geheel iets anders, en in hun Brieven wijzen ze gedurig op deze predicatiën terug. In die predicatiën hebben ze niet enkel kortweg de conditiën van genade medegedeeld en afgelezen, maar ze hebben die al naar het gehoor waarvoor ze optraden, uiteengezet, aangedrongen en toegepast, en aldus met heilige geestdrift voor conscientie van hun hoorders gelegd. Zoo nu alleen werkt het Woord. En diensvolgens moet ook nu nog, als in de dagen der apostelen, door de „gezanten van Christus' wege" een iegelijk gebeden, alsof God door hem bade: aat u met God verzoenen. Het geldt hier geen zaak van koele berekening, alsof God, nu ja, deze bedingen van zijn genade liet neerschrijven, en het voorts aan een iegelijk zondaar overliet, of hij die wilde opslaan, inzien en al dan niet aannemen. Neen, het is ééne daad van Gods ondoorgrondelijke ontfermingen, waardoor hij zijn uitverkorenen zoekt, en ze nu tegelijk én inwendig bewerkt door den Heiligen Geest, én uitwendig tegenkomt met de snijdende kracht van het Woord, Het komt er dus op aan, dat deze bedingen van genade en van vergiffenis der zonden, nset macht en op goddelijken last, als van Gods wege den zondaar bekend worden gemaakt, en zóó op hem worden toegepast en bij hem worden aangedrongen, dat hij ten leste ze niet meer weerstaan kan.

Had God de Heere deze bestelling niet gemaakt, en ons eenvoudig zijn Woord gegeven, zonder meer, zoo zou de uitkomst geweest zijn, dat in minder dan een eeuw onze menschelijke moedwil dit apostolisch woord voorgoed begraven had en alle heugenis er van ware teloor gegaan. Nooit zouden dan de vreemde volken tot den Heere bekeerd zijn. Nooit zou ook tot deze landen de aanbieding van zijn heil zijn doorgedrongen. En nooit zoudt óf gij óf uw ontslapen ouders, iets ook maar van het heil des Heeren vernomen hebben. Dit groote doel kon alleen daardoor bereikt, dat Jezus' personen in zijn kerk riep, om ze met macht en last te voorzien, en deze in zijn naam de vergiffenis van zonden liet prediken.

De Opzieners der kerk zijn dus niet menschen, die den sleutel van het Koninkrijk der hemelen bij toeval gevonden hebben, en nu, eigener beweging, dien sleutel gebruiken, om voor zicbzelven en anderen de poorte van het Koninkrijk der hemelen te ontsluiten; maar mannen, expresselijk door Christus voor dezen dienst aangesteld; aan wie hij den sleutel in handen heeft gegeven; en die onder verantwoording aan iieiE gércepeti en vsi-pllchi aiJK, o; iï dvaca' sleutel van de vergiffenisse van zonden te hanteeren.

Er is dus niet alleen een sleutel, maar er is zeer bepaaldelijk sleutelmacht. Een macht, die niet op eigen gezag is toegeëigend; want allen die van terzijde inklimmen, zijn dieven en moordenaars. Neen, deze macht is een door Christus op hen gelegde macht; een macht die ze alleen van Christus ontvangen kunnen; en waarvan ze alleen aan Christus rekening en verantwoording schuldig zijn.

Met die macht bekleed, treden ze nu op, als van zicbzelven niets zijnde, maar in naam van Jezus scheiding makende op aarde tusschen diegenen die de schuldvergiftenis aannemen, en die anderen die de schuldvergiffenis verwerpen.

In die schuldvergiffenis toch schuilt al het geheim van hun optreden. Wel komt hier vermaan, vertroosting en veel meer bij; maar de vergeving van zonden is en blijft hoofdzaak. Een Bediening des Woords, die niets dan deze schuldvergiffenis bood en er de behoefte naar opwekte, zou nog altoos, ook al ontbrak al het andere, wezenlijke Dienst des Woords zijn; zij het ook gebrekkig en onvolledig uitgevoerd. Maar een Dienst des Woords, die deze vergiffenis van zonden miste, zou, ook al vloeide ze over van teederheid en innigheid, reeds daarom geen Dienst des Woords zijn.

Vandaar dat deze Dienst des Woords een zoo geheel ander karakter draagt, als hij uitgaat onder Joden, Heidenen, Turken en ongeloovigen; en zoo heel anders zoo hij bediend wordt in de kerke Gods, In de kerke Gods toch onderstelt deze dienst, dat alle saamgekomenen ^edoopten zijn, en wel zoodanige gedoopten, die óf reeds uit kracht van hun Doop tot geloof en bekeering kwamen, óf hierin nog toefden en verzuimden, óf eindelijk nog te jong zijn, om tot deze volheid der vergiffenis in te gaan. Diensvolgens wordt de vergiffenis van zonden in de kerke Gods niet aangediend als een vreemde zaak, maar als een genade die God aan zijn kerk geschonken heeft. Vandaar dat de apostelen aan de kerken dier dagen schrijven: „In wien gij hebt de verlossing door zijn bloed, namelijk de vergeving dsr zonden"; en dat ook nu nog elke samenkomst der geloovigen geopend en besloten wordt met den zegengroet van genade en vrede en barmhartigheid; iets wat natuurlijk geen zin zou hebben, zoo de vergiffenis van zonde nog komen moest. Juist toch eerst door de vergeving van zonden komt de genade, de vrede en de barmhartigheid over ons. Die zegengroet kan een zendeling dus niet gebruiken. Hij kan noch mag als hij aan een gehoor van Joden, van Heidenen of Turken het Evangelie bedient, hun in naam zijns Gods reeds de betuiging schenken, dat hun vrede, genade en barmhartigheid geschonken is. Dit moet toch juist eerst daaruit blijken, of ze zich bekeeren; en, zoo ze zich bekeeren, welnu dan komen ook zij tot den Doop, gaan in de kerk in, en komen alzoo onder cfcn zegengroet.

Want wel is het duidelijk, dat in geen enkele kerk van allen die er opkomen gezegd kan worden, dat ze metterdaad de vergiffenisse hunner zonden van God hebben, en is het, helaas, bijna zeker, dat er in elke saamkomst der geloovigen ook de zoodanigen zijn, die verloren gaan, wien hun zonden gehouden zijn, en die eens in hun zonde zullen sterven; maar dit verandert daarom het karakter der kerk niet. Wie er zoo aan toestaat, diens Doop liegt, en diens aanhoorigheid tot Christus' kerk is een leugen. Hij is een indringer, een hypocriet, een valsche broeder, of ook een onverschillige, die uit sleur en usantiespot en speelt met het heilige. Maar de kerk blijft daarom kerk. Ze is niet de wereld noch is ze uit de wereld; maar ze is van de wereld afgescheiden; en het is de Doop die deze scheiding uitwendig en symbolisch te weeg biengt; gelijk dan ook de Catechismus zegt, dat door het Doopwater onze kinderen van de kinderen der ongeloovigen worden afgescheiden. Nu betuigt en verzegelt de Doop juist datgene, waarop het hier aankomt, namelijk de afwassching der zonden door het bloed van Christus. Stel ook al dat er van een kerk van duizend leden slechts honderd waren, die aan dit heil deel hadden, zoo bleven toch altoos deze honderd den toon aangeven; zou naar hen, en niet naar de andere negenhonderd moeten gerekend worden; en moet

naar hen, hoe weinigen ook in getal, de kerk worden afgemeten. Zoo is het bij al het heilige. Wat echt is geeft den toon aan en bepaalt het karakter; wat niet echt is, maar valsch of slechts in schijn bestaat, rekent niet mee. Vandaar dan ook dat de heilige Doop, bij sterken misstand der kerk, misschien aan negenhonderd op de duizend kan bediend worden, hoewel hij hun niet toekomt, en slechts aan honderd die metterdaad het zaad der wedergeboorte in zich dragen; maar desniettemin büjve de Doop altoos wat hij naar zijn aard zijn moet, en mag hij nooit anders beschouwd dan een zegel op de wedergeboorte. In dit verband nu heeft de Bediening der verzoening in de kerke Gods nooit een andere roeping, dan om de leden der kerk aan deze verzoening te doen gelooven, er hen te doen inleven, en er hun de zekerheid van bij te brengen; maar nooit om hun deze vergiffenis der zonden, als een hun nog vreemd goed, en als iets dat van buiten inkomt, voor het eerst aan te bieden. Zoo doet de zendeling onder Joden, Heidenen en Turken, niet de Dienaar des Woords in Jezus' kerk.

Tevens blijkt hieruit, waarom ten onzent de de Dienst des Woords zoo vast met de vrije Oefening, het vermaan of de broederlijke toespraak verward en dooreengemengd is.

Immers er is geen oogenblik twijfel, of ook deze oefening, dit vermaan en deze toespraak hebben zeker recht van bestaan. Zelfs is het een ons opgelegde verplichting,

dat we als leden van Jezus' Lichaam onze gaven onder elkander gemeen zullen maken, om alzoo de gemeenschap der heiligen te betrachten. Heeft iemand een lied, is hij een Godgewijd zanger, dat hij zinge. Heeft iemand een gave van wijsheid en bestuur ontvangen, dat hij zijn broeder leide en bijsta in alle ding. En zoo ook, heeft iemand een woord van stichting, van vermaan of van vertroosting, dat hij het uitspreke, en alzoo aan de openbaring van het Lichaam van Christus medewerke. Dit nu kan men doen óf door schrift óf door toespraak. Eertijds deed men dit veel door brieven, en de lezers van onze martelaarsboeken weten genoeg, hoe deze arme gevangenen nog uit den kerker niet zelden woorden van vermaning of vertroosting aan hun nog in vrijheid zijnde broederen schreven. Nog geschiedt dit veel door brieven. En in de tijden, toen het licht van den kandelaar was genomen, is er ook in den aanvang dezer eeuw hier te lande heel wat door brieven gewerkt, om in allerlei dorpen, waar alles dreigde onder te gaan, de rookende vlaswiek nog aan te blazen. Anderen weer poogden dit doel te bereiken, door hun gedachten in druk uit te geven; zoodat er nimmer gebrek was aan stichtelijke lectuur. Maar zoo nu ook kan men, in plaats van door brieven of geschriften, zijn vermaan en zijn vertroosting doen uitgaan door een gesproken woord. Dit gesproken woord kan zich dan tot één, tot meerderen, of tot velen tegelijk richten. Tot een enkelen broeder spreekt een iegelijk op zijn beurt wel eens zulk een woord. Dan komt de huislijke kring, waarin vader of moeder vermaant. Daarop volgt de breedere kring van vrienden in een gezelschap of een vereeniging. En zoo nu kan soms zulk een woord van toespraak ook uitgaan in een vergadering der geloovigen. Regel moet dit niet zijn, want de vergadering der geloovigen komt saam voor den Dienst des Woords en der Sacramenten. Maar stel nu, dat door de ongunst der tijden, geen Dienst des Woords te verkrijgen is, en dat toch de gewone tijd der samenkomsten aanbreekt, dan zou het toch onnatuurlijk zijn, dat er niets geschiedde. Daarom pleegt men dan een dusgenaamde leeskerk te houden. Maar juist zulk een leeskerk doet dan wel eens het verlangen naar een woord van persoonlijke toespraak opkomen; ener is geen reden denkbaar, waarom alsdan zulk een toespraak uit de vergadering der geloovigen zou geweerd blijven.

Maar, en dit is het punt, waar het op aankomt, zulk een broeder, wiens woord van vermaan of van vertroosting uitgaat, is niet met het ambt bekleed; hij is niet door Jezus aangesteld; hij kan niet in naam van zijn Zender spreken; hij mist volkomen alle Sleutelmacht. Deze toch is uitsluitend aan het ambt en aan de instelling van Christus verbonden. En even ondenkbaar als het is, dat zulk een vermanende broeder of oefenaar het Sacrament bediene, even ondenkbaar is het, dat hij optrede in den Dienst des Woords.

Of hij dit kan of niet aan den persoon gaven, maar uitsluitend en de macht, waarmee tuswege bekleed is. Er denkbaar, den Dienst des niet kan, hangt noch aan zijn aan het ambt hij van Chrisis een oefenaar die veel meer gaven bezit voor Woords dan een leeraar; en toch, zoolang hij niet in het ambt wettiglijk geroepen en gesteld is, kan hij in den Dienst des Woords niet optreden. En zoo ook, stel iemand is in het ambt gesteld, en heeft er gaven voor, maar hij treedt op in een meeting of in een samenkomst van vrienden, maar niet in de kerk, dan staat hij buiten zijn ambt, en kan dus het Woord niet bedienen.

De Doopers die het ambt loochenden, waanden, evenals nu nog de Kwakers, dat er in de samenkomst der geloovigen niemand behoorde te spreken dan een broeder of zuster, die zich door den Heiligen Geest daartoe aangedreven gevoelde. Al spoedig echter bleek, dat deze aandrijving óf uitbleef óf keer op keer steeds bij denzelfden persoon voorkwam, die dan meestal de bestendige spreker werd. Dit leidde er dan toe, om zulk een broeder als vaste vermaner aan te nemen, en hem een inkomen toe te leggen. En zoo zijn er nu nog sommigen die wanen, dat alles wél loopt, indien er maar zulk een vaste vermaner of oefenaar bij hen optreedt. En toch is dit een geheele onderstbovenkeering van de ordinantiën des Heeren. Want al kan de nood der tijden er toe leiden, dat een kerk wel doet met de hulp van zulk een broeder in te roepen; en al moet in zulk een geval God de Heere gedankt, dat Hij zulke broeders voor dit werk, soms op zoo trefifende wijze bekwaamd heeft; toch mag noch door hen noch door de gemeente ooit het valsche denkbeeld gevoed, alsof we Christus' ordinantiën opzij mochten zetten, om een vasten vermaner of oefenaar, naar eigenwillige keuze, voor zijn ambtsdrager in plaats te stellen,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De Sleutelmacht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's