GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE STALJONGEX.

XX (Slot).

Ruim vijftien jaren waren voorbijgegaan. Op een morgen hield een fraai rijtuig, door twee paarden getrokken, stil voor een groot huis, waarnaast een stalhouderij was.

De koetsier opende het portier en hielp met veel moeite een stokoud man uit het rijtuig. De man had maar één been, te weten van vleesch en been; het andere was van hout.

Tegelijk verscheen aan de deur een man, die een dertig jaar oud zal geweest zijn en een vrouw van ongeveer denzelfden leeftijd. In dien man valt het niet moeilijk onzen ouden vriend Kees te herkennen; de vrouw die naast hem staat is zijn echtgenoot. Wie de bezoeker was zal de lezer al hebben begrepen.

De oude Jorissen strompelde naar binnen, waar hij blijkbaar werd verwacht. De vrouw haastte zich hem een stoel aan te geven en de man des huizes sprak:

»Gij hebt ons een groot genoegen gedaan, dat ge nog gekomen zijt; 't was een heele rit." > Ja, maar ge hebt het mij ook al heel makkelijk gemaakt", was het antwoord. »Nu, anders zou ik denkelijk ook niet hebben kunnen komen."

Weldra zat het drietal gezellig bijeen; of eigenlijk waren er nog twee, een jongentje en een meisje, die mede tot het gezin behoorden. Zij waren al dadelijk goede vrienden met den gast, al scheelde hij ook veel met hen in jaren, zoodat hij lachend tot den vader zei: »Nu wie had dat kunnen denken, dat ik ook nog eens met uw kinderen praten zou."

»Ja", antwoordde Kees, die nu tot een flink man was geworden, »de wegen des Heeren zijn wonderlijk. En juist daarom verlijdt het mij u hier te zien, omdat gij van deze dingen kennis hebt. Gij hebt mij gekend, oen ik niets was, en nu het den Heere beaagd heeft mij tot iets te maken, kunt gij et best beoordeelen dat het niet is om mij, maar alleen door zijn goedertierenheid."

»Dat is volkomen waar, vriend", was het antwoord, »het best is echter dat men het erkent; het verbaast en verblijdt mij maar at alles zoo loopen mocht. Maar hoe is het och geschied? ''

Nu verhaalde Kees al wat wij reeds weten, at hij ondervonden had als staljongen, en hoe e Heere hem ook bij de menschen genade ad gegeven. »Toen ik eenmaal koetsier was", oo vervolgde hij, „kreeg ik het niet gemakelijker. Ik werd dikwijls bespot omdat ik niet ilde meedoen als er sterke drank werd geronken en ook geen borreltje wou aannemen ls 't mij werd aangeboden, en mijn «godsienstigheid'', zooals ze dat noemden, bezorgde ij heel wat vijanden. Ook waren niet weiigen afgunstig op mij, omdat de baas van mij ield en ik nog altijd onder zijn dak woonde. Doch dat alles heeft mij niet geschaad."

»Het is niet gemakkelijk, »was 't antwo.ord'', m staande te blijven onder de verzoeking en iet boos te worden als men ons-smaadt. och de genade des Heeren kan ons tot dit lles bekrachtigen."

»Juist zoo, " sprak Kees, »dat heb ik onderotiden. Daarbij zegende God mij en mijn werk. indelijk, om het u maar kort te vertellen, ingen de baas en zijn vrouw stil leven. Zij adden geen kinderen en boden mij de geheele talhouderij aan met al wat er bij behoort Gij egrijpt, dat ik niet weigerde. Zoo was ik, onder mijn toedoen een welgesteld man georden.

»Ik zette de zaak voort, ben, zooals gij ziet, getrouwd en heb twee kinderen. De oude baas en zijn vrouw leven nog en wij zullen hen straks eens gaan bezoeken."

Met blijde verwondering had de oude man dit alles aangehoord. Toen Kees geëindigd ad reikte Jorisse hem en zijn vrouw de hand en sprak:

»De Heere heeft aan u welgedaan en ik prijs Hem, die mij het voorrecht geeft dat nog te mogen aanschouwen. Gij hebt het ondervonden dat de wegen des Heeren lieflijkheid zijn en zijn paden vrede. Hij heeft alles weigemaakt en als we nu terugzien op wat achter ons ligt, hoe zult gij dan beide Hem niet loven, wiens barmhartigheid zoo groot is geweest."

»En dan ik, die nog wel zulk ' een ondeugende knaap was en u soms zulke leelijke »Spreek daar nooit meer van" zei de oude man; »gij deedt dat in uw onwetendheid en daarbij is dat lang vergeten en zoo 't noodig was vergeven. Mij verblijdt het, dat de Heere u zoo gelukkig gemaakt en tot zijn kennis en dienst gebracht heeft."

De dag werd genoegelijk doorgebracht en toen Jorisse in het rijtuig stapte, waarin Kees hem weer liet terugbrengen, sprak hij:

»0f ik u hier op aarde zal wederzien weet ik niet, maar Gode zij dank, dan toch zeker in het Huis des Vaders, waar vele woningen zijn. Veel zegen is u geschonken, maar de beste is dat gij dit weet. Want alles gaat voorbij, maar die den wil van God doet blijft in der eeuwigheid."

Zonder verjaardag. v

v 't Is nu misschien een dertig jaar geleden, dat een gezelschap bij elkander zat, dat te gast was bij een dorpspredikant, een bejaard G man. Het gesprek kwam op de merkwaardige otgevallen van sommige menschen. Eindelijk ei de dominee.

»Ik zou u veel merkwaardigs kunnen verhalen. Misschien is er echter niemand hier die zeggen kan als ik, dat hij iemand kent die zeven jaar achtereen nooit jarig is geweest." sNooit jarig!" riepen de gasten, »hoe kan dat? " »Dat laat ik u raden", antwoordde de predikant; »het is volkomen waar en ik wil er u wel bijzeggen, ik ben zelf die man."

De gasten hebben ten slotte geraden wat de dominee bedoelde, en gezien dat hij volkomen gelijk had.

Misschien willen de lezers 't ook wel eens overdenken, al hoop ik voor hen, dat zij 't niet zoo zullen treffen als hij. Want men kon dan veel goede dingen misloopen.

A.4IS VRAGERS.

V. M. vraagt of men de »apocriefe boeken" mag lezen of niet.

Onze vriend zal wel bedoelen de boeken, welke achter sommige oude Statenbijbels zijn ingebonden. Daar hij er nu denkelijk zulk een leest, kan hij niet beter doen dan ook het voorbericht of de waarschuwing te lezen, die de vertalers er bij hebben gezet. Het blijkt daaruit en uit de boeken zelf duidelijk: i.dat men ze volstrekt niet, gelijk sommigen gedaan hebben, met den Bijbel mag gelijk stellen, want ze zijn niet van God ingegeven en bevatten bovendien verscheiden tastbare leugens, ook zotteklap en valsche leeringen. Maar daarom mag men ze nog wel lezen, omdat er ook wel schoone dingen in staan, b.v. in het boek der Wijsheid en dat van Jcsu Sirach. Ook voor de geschiedenis zijn boeken als die der Maccabeën van grootbelang. Toch geloof ik, dat de meeste menschen er niet veel bij verliezen dat ze die boeken ongelezen laten, want men kan wat er in staat elders even goed vinden. Wat bepaald niet mag, is ze als Gods Woord te beschouwen. Het zijn menschelijke werken, niets meer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1892

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1892

De Heraut | 2 Pagina's