GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Wijustok en de brandnetel.

Een welige jonge wijnstok groeide naast een brandnetel, die bijna even oud was als hij, en zij sloten samen vriendschap.

De oude wijnstok, waar de jonge een loot van was, merkte dat en zei tot hem :

»Dat is een verkeerde vriendschap, die u nooit goed kan doen. I, aat dien vriend varen. Er zijn zooveel andere struiken, die u beter passen en niet gevaarlijk zijn."

Maar de jonge wijnstok dacht: die oude weet er niets van. Ik ben wijs genoeg om zelf te weten wat goed voor mij is. Wat zou die brandnetel mij voor kwaad doen? Kom, kom, ik stoor mij niet aan zulke praat.

Zoo werd dan tusschen den wijnstok en den brandnetel trouwe vriendschap gesloten. Zij zouden altijd bij elkander blijveti en malkaar, als het noodig was, helpen. Ja, zoo innig werd de vriendschap, dat de brandnetel in het opgroeien zich om den wijnstok heen slingerde. - O]) zekeren dag kwam de tuinier en zag in den hof rond. Hij bespeurde den brandnetel en riep uit: »Die leelijke struik zou mijn heele planting kunnen bederven. Ik zal dat onkruid dadelijk uitroeien!

Meteen greep hij zijn scherp mes en sneed den brandnetel weg. Maar, o wee, de distel zat zoo geslingerd om den wijnstok, dat de hovenier den laatste niet zag. Hij sneed ze allebei af en wierp hen als nutteloos weg.

Dit is de fabel. Weet gij wel waar in des Heeren Woord ons eenzelfde les wordt gegeven als in deze fabel ligt ?

RTijgcii of werken.

Er zijn veel moeilijke vragen in de wereld. Bijvoorbeeld waardoor de zee zout is; waarom het gras groen ziet en een gekookte kreeft rood; en ook hoe iemand die in den winter geen eten en geen dak heeft, aan allebel komen zal.

Ten minste was het moeilijk daarop een antwoord te vinden voor den jongen van wien ik u wil vertellen, of liever, die dat zelf verteld heeft, toen hij èn eten en een dak boven zich had.

Die jongen dan, Maarten geheeten, stond'Op zijn veertiende jaar reeds geheel alleen op de wereld. Hoe dat kwam, doet er nu niet toe. Maar hij moest voor zich zelf zorgen, en had dat ook zoo lang mogelijk gedaan. l3och 't werd winter en toen kon zijn baas, een schilder, hem niet meer gebruiken en zei: »In 't voorjaar kunt gij wel weerom komen." Doch waar de jongen tot het voorjaar van leven moest, dat zei de baas niet.

Nu zat Maarten in grooten nood. Zijn ouders hadden hem geleerd alsdan tot den Heere te gaan en Hem te bidden om uitredding. En al waren vader en moeder lang dood, Maarten had dien goeden raad niet vergeten, en handelde er ook nu naar. Tegelijk deed hij zijn best om werk te vinden en liep alle bazen af. Maar de een zei: »ik zet 's winters geen volk aan"; de ander: »gij kent mijn vak niet"; de derde: skom later nog eens weerom " Doch toen het avond werd had Maarten nog geen werK; ook had hij nog niets gegeten dien dag en wist niet waar hij slapen zou. Er was wel gelegenheid daartoe in een kosthuis, maar het kostte een kwartje. Dan k.reeg men nog een'boterham er bij.

Moedeloos zette Maarten zich op een stoep neder en keek droevig voor zich, terwijl hem de tranen in de oogen kwamen. Opeens kreeg ij een duw. Hij zag op en bespeurde een man, als schipper gekleed, die haast over hem gevallen was.

n »HeI, jongen!'' riep de man. „Wat zit ge aar zoo in de kou. Ga naar huis!" V

»Dat kan ik niet!" zei Maarten. »Waarom niet? "

»Ik moet eerst een kwartje hebben", was t antwoord. t

Aha dat is een slimme bedelaar, dacht de an, maar wacht, en nij sprak:

»Kom eens even mee." De schipper deed de deur van 'thuis open n zij traden binnen. Toen sprak hij tot aarten: • r

»K.an je 't met een stuiver ook niet doen? '' »Neen", zei Maarten, en hij vertelde waarom. »Dat verandert", hernam de man, »en nu ou je zeker dat ik-dat kwartje gaf" »Ik ben geen bedelaar mijnheer", zei Maarten. »lk vroeg er ook niet om."

»Nu goed; ik geef het ook niet. W'il je er oor werken dan kan je hier eten en vaii nacht lapen. Anders gegroet."

Dat nam Maarten met vreugd aan. De C chipper, of liever de schuitenvoerder — want at was de man — bracht den jongen In de euken, gaf hem brood en koflle en bracht em toen naar de schuur achter 't huls. Daar as een bed waar anders de knecht in sliep, aar die was, wijl 't vriezend weer was en er iet werd gevaren, een paar dagen naar huis. Toen de baas den volgenden morgen kwam, R at Maarten al gereed en gekleed voor zijn bed. »EI zoo'", sprak" de schuitenvoeder, »zijt ge l klaar? "Wat gaat ge nu doen?

»Wel mijnheer", was 't antwoord, »Ik moet u eerst het kwartje verdienen, dat u mij hebt itgewonnen, "

De man begon te lachen en sprak: „Nu aat dat maar rusten. Je valt me mee. Wou e gister geen kwartje hebben? " s Zeker mijnheer, maar ik werk er liever voor an er om te vragen."

»MooI gezeid jongen!", riep de man. »Hebt e ook verstand van varen? "

Ongelukkig kon Maarten beter op een ladder limmen dan een schuit besturen. Maar de aas zei: »Nu, we zullen zien. Vooreerst eb Ik wel wat te doen.''

Zoo bleef Maarten bij den schuitenvoerder an 't werk, al was 't evenmin schilderwerk ls schuitjevaren, maar allerlei: kippen voeren, rood halen, water dragen enz. Veel veriende hij er niet mee. Maar hij dankte den eere dat hij a'thans een huis en eten had. Toen 't voorjaar kwam wilde Maarten weer aan schilderen. Maar de baas die gemerkt ad wie Maarten was, wilde daar niet van ooren en zei: »Blijf bij mij. Ik houd van erlijke ijverige menschen, en een jongen die iet wou krijgen maar verdienen, past me best. il je 't vak leeren; blijf dan." B

Nu daar had Maarten niet tegen. Hij was ong en wendde spoedig aan het werk, dat hij u te doen kreeg. De Heere zegende hem aarm. Zijn baas was, helaas, wel geen vroom an, maar toch, gelijk 't meer gaat, hield hij ' van Maarten omdat die God vreesde, en hij hem vertrouwen kon. In het vak van den baas was 't vooral noodig dat hij op de eerlijkheid van zijn menschen aan kon.

Diezelfde knaap, die eens als arme jongen zonder geld hongerig op een stoep had gezeten, werd later een man, die ruimschoots zijn brood had, en die ook wat missen kon voor anderen. Doch hij bleef er altijd bij, dat hij liever werk gaf dan geld, gelijk ons ook de Schrift leert, dat wie niet werken wil, ook niet eten zal. (Als iemand niet kan werken is 't geheel wat anders). Maarten had zelf ondervonden welk een zegen het - is door werken uit den nood te komen. Hij dankte den Heere dat hij het had mogen doen.

De Schrift spreekt ons van een man »dle vaardig in zijn werk Is", en In Ps. 90 zingen wij: > ^Sterk onze hand en zegen onze vlijt. De raven brachten wel aan den profeet Elia brood, maar alleen toen er honger in heel 't land was. En zoo ook wU de Heere dat we ons werk doen met vlijt en vergenoegdheid, niet in eigen kracht maar ziende op Hem. Op zulk werk geeft Hij zijn zegen. Hij wil dat Ieder doe wat zijn hand te doen vindt. Dan kunnen we ook hen helpen, die wel willen, maar niet kunnen werken, en daaraan heeft de Heere een welgevallen,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1892

De Heraut | 4 Pagina's