GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zonder murmureeren”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zonder murmureeren”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zijt herbergzaam jegens (dkander, zonder murmureeren. I Petr. 4:9.

'—'— ' «— Het murmureeren wordt hier uit i Petr. 4 : 9 en niet uit Phil. 2:14 genomen, omdat het in den brief van Petrus teekenachtiger voorkomt.

Paulus scliiijft aan de kerk van Philippi, gansch algemeen: »Doet geen ding met murmureering." Maar Petrus handelt van lain welkome logeergasten, en zegt: »Zijtherbergzaam jegens elkander zonder murmureering."

Om den zin hiervan te gevoelen, moet ge u indenken, dat er in die dagen bijna geen gebruik werd gemaakt van logement of hotel. In onzen zin kende men toentertijd zelfs die soort gasthuizen voor gezonden niet. Wie maar even iemand kende, ging altoos bij particulieren slapen, en alleen wie geheel verlaten stond sliep in de herberg.

Toen nu de belijdenis van het Kruis allengs haar zegevierenden intocht hield in de steden van het groote Romeinsche rijk, klopte elk Christenbroeder, die op reis moest, als hij niemand onder zijn vrienden öf magen in zekere stad had, eenvoudig bij een lid van de kerk aan, toonde zijn getuigecislsrief of attestatie, en vroeg op dien grond opneming in den kring, aanzitting aan tafel, en nachtverblijf.

Vooral in steden^ waar veel volk doortrok, werd dit voor de kleine kerk van zulk een plaats een niet geringe last.

Eerst toen er nog maar heel enkele Christenen waren, ging dit nog; en als het vrome, aangename lieden waren, die aanklopten, vond men dit zelfs een genot. Maar toen het getal Christenen met den dag vermenigvuldigde, en er bijna om den andere dag weer een, en weer een om nachtlogies aanklopte, en er onder die aankloppers soms slechtgekleede, min aangename, ook wel min bescheiden personen opdaagden, begon dat eindelooze herbergen te verdrieten.

Vandaar dat gedurig vermaan. In Rom. 12:13: Iracht7iaar htrberg%aamheid."l-a. 2 Hebr. 13:2: Vergeet de herbergzaamheid nicf', want alzoo doende hebben sommigen onwetende engelen geherbergd." En in i Petr. 4:9: gt; yZij{ herbergzaam Jegens elka? ider." Zelf^ wordt onder de vereischten voor het kerkelijk ambt, en voor de dienende weduwen, in i Tim. 3:2 en 2 Tim. s : 10 en Tit. i : 8 met name opgenoemd: aarne herbergende.

Nu, men herbergde dan ook. Af wees men niemand. Zelfs zette men, als de man binnenkwam, nog een tamelijk vriendelijk gezicht. Maar eer hij binnen werd gelaten, en als.hij er «/rf bij was, dan morde men wel eens over het onvrije en lastige van altoos die vreemde personen in huis te hebben. Ook liep het te hoog in de kosten; en waarvoor hoefde het ook? Hij had evengoed bij een ander kunnen gaan. Als hij nu maar niet te lang bleef. En dan hoopte men, dat... er eens rust zou komen van die eindelooze slier reizigers.

Men herbergde dan wel, maar murmureerende.

Men herbergde niet gaarne.

Vooral den Joden moet dat murmureeren in het bloed hebben gezeten. Wat hebben de Joden, toen ze uit Egypte optogen, niet eindeloos tegen God en tegen Mozes in de woestijn gemurmureerd.

j Dat was dan geen openlijke ongehoorzaam-• heid. Ze volgden wel, en ze deden ten slotte wel wat hun gezegd was, maar als ze daa in hun tente bij vrouw en kinderen waren, dan gingen ze zitten morren en knorren, en gaven hun hart in allerlei boos gemeesmuil lucht.

En in Jezus' dagen was dit nog evenzoo. Gedurig lezen we, dat de Joden »murmureerden onder elkander" ; dat Jezus hen moest toeroepen : «Murmureert niet" ; en zelfs in zijn discipelen zat die Joodsche geest nog zóó diep in, dat ook zij meer dan eens door Jezus op murmureering betrapt werden.

Dit ligt bij de Joden voor een niet gering deel aan hun kleine macht over hun tong. Bijna elke aandoening, die door hun hart trekt, klinkt in een mondgeluid naar buiten, en, eer ze er om denken, geven ze aan hun norksheid of wrevel in een morrend of bitter woord lucht.

Doch al is dat drukke praten ons minder eigen, toch wane daarom niemand, dat deze Joodsche duivel er ook bij ons Christenen niet in zit.

Wat wordt er ook onder ons niet gemord en gemokt!

Reeds bij onze kinderen begint dat.

Dan zegt ge hun iets, maar ze hebben er geen lust in; en nu moeten ze wel, en ze doen het ook; maar, onderwijl ze heengaan, om het te doen, ziet ge hun lippen al bezig, om met gedempte stem te meesmuilen tegen uw gebod. En nauwlijks zijn ze de kamer uit, of ze spreken in zichzelf allerlei dingen tegen wat ze doen moeten.

Op school weten onze onderwijzers er ook van te verhalen.

En op verderen leeftijd merken onze bazen dit van hun knechts, onze vrouwen van hun dienstboden, onze officieren van hun soldaten, onze kapteins van hun matrozen, soms ook merkt het de man van zijn eigen vrouw.

Dan is er plicht, maar aan zijn plicht heeft men geen lust, en als het nu toch moet, dan wil het gekrenkte ik zich tenminste wreken door zijn wrevel te toonen, en waar dit niet openlijk eii niet luidkeels kan, daar doet men het dan binnensmonds, zoo half overluid, en slaat aan het murmureeren.

Eerst beproeft men het dan met tegettspreken. Blijkt het, dat dat niet baat of niet gaat, dan pruttelt men tegen. En als ook dat gestraft wordt, dan mort en mokt en pruilt men in zichzelf.

Dan ir.urimireert men.

Nu zult ge ook in het beoordeelen van deze zonde billijk zijn.

Dat de Jood het eer en meer dan een ander deed, lag stellig voor een deel aan zijn temperament en aanleg. En zoo merkt ge ook bij uw kinderen wel onderscheid, dat het ééne kind er gedurig toe neigt, het andere bijna nooit, zonder dat daarom het zwijgende kind altoos zooveel beter is dan het pruttelende.

Wie wijs is en menschenkennis bezit, zal ook bij zijn dienstbaren en ondergeschikten op dat verschil van temperament letten.

En wie een goed vader en een goede moeder iS) zal, zoo er onder de kinderen een is, dat door zijn temperament sterk tot morren neigt, er vroeg bij zijn, om het te hulp te komen, en het van zoo kwaden karaktertrek af te helpen.

Maar ook al komt het niet tot het echte pruttelen, pruilen en meesrauilen, en al slaat het niet over in het echte morren en mokken. God ziet het toch ook, als ge met een strak gelaat en op elkaar geklemde lippen mort ir. uw hart.

Ook hier zijn de uitgangen des levens in het hart, en de hoofdvraag voor den Kenner der harten is niet enkel of uw lippen zich bedwingen, maar ook of ge de wacht houdt over uïv hart.

Al deze morrende uitingen komen toch uit niets anders voort, dan uit een ontevreden stemming in uw inwendigen mensch, en maar al te dikwijls komt ge er zoo toe, om niet maar tegen memchen, maar soms, banger nog, tegen uiv God te murmureeren.

Wel niet overluid, niet in morrende woorden, maar in de overleggingen, die ge inwendig houdt, en in den grondtoon van uw hart.

Dan voelt ge ook tegenover God, dat ge moet; dat er aan zijn wil over u geen verbuigen en verwikken is; en ge doet het dan ook, en ge volgt; maar niet als een kind, dat in onbepaald vertrouwen zich overgeeft) maar als een slaaf, die rukt aan de keten die hem vasthoudt, en inwoelt tegen de overmacht waarvoor hij bezwijkt.

Er ligt in dat morren iets, dat bij het dier en niet bij den mensch thuis hoort.

Zie het maar aan een kwaadaardigen hond, die door zijn meester met de karrewats in zijn hok is gedreven, en nu zich wel rustig moet houden, maar inmiddels ligt te grommen en te brommen.

Ja, sterker nog, er ligt in dat morren iets, dat in de hel thuis hoort, waar alles volkomen aan. God onderworpen is, omdat het zich niet meer verzetten kan, maar waar al wat adem heeft knarsetandt van woede te; , en den Heilige.

Dat grommen van het dier en dat knarsetanden in de hel nu is bij u dat morren en murmureeren tegen elkander en tegen uw God.

Aldus blijkt dat het geloof werkeloos is, en dat ge wel uitwendig bedwongen maar niet inwendig overgegeven zijt.

Wie acht geeft op zijn innerlijk leven, zal dan in dit murmureeren ook waarlijk geen kleine zonde zien, noch er over heen loopen, maar als hij er zijn ziel op betrapt, er ^over in boete vallen, zijn schuld voor zijn God belijden, en niet aflaten, eer ook over die zonde verzoening gevonden is in het bloed van hem, die toen het* geëischt werd, zijn mond niet open deed, maar ter slachting geleid werd als een lam.

Wie murmureert tegen zijn ouders is geen kind meer, maar een dienstknecht. Wie mort tegen zijn meerdere is geen vrije man maar een slaaf. En wie murmureerende gedachten tegen zijn God in zijn hart heeft, werpt zijn kindsgestalte weg en kruipt als een overwonneling, die nog woelt of er geen ontkomen is.

Dit nu zij in de eerste plaats gezegd tot de ontevredene naturen, aan wie dit in het bloed zit. Die altoos gemelijk en klagers over hun staat zijn, en nooit den blijden lach der tevredenheid en der dankbaarheid om de lippen laten spelen.

God is rechtvaardig en hij zal dezulken ook naar hun temperament oordeelen, mits ze er tegen gestreden hebben, in dien strijd volgehouden, en in zijn kracht overwonnen hebben.

Voorts geldt dit woord ook den tijdelijken murmureerders, die wel gewoonlijk tevreden voortleven, maar zoo hun buien van geraelijkheid hebben en hun tijden van opstandig ongeloof in hun hart.

Maar dan gaat dit woord ook uit tot u, die anders nooit mort, maar in oogenbhkken, als God u hard slaat, en u diep wondt, en al uw hope teleurstelt, en een zoo bitter zwaar offer van u vergt, op eens uw geloof wankelen voelt, en nu een indruk hebt, alsof uw bitter lijden uw morren, al ware het slechts voor een korte wijle, bij uw God wel verontschuldigt.

En toch dat is nooit zoo en kan nooit zoo zijn.

De Heere is aan allen goed, en dengenen, die God liefhebben werken alle dingen mede ten goede.

Van Herajgeldt het, dat Hij zich nooit'^ytrgist.

En daarom, "tegen uw God; op 'uw lippen of tegen uw God in uw hart te murmureeren is altoes een beleedigen van zijn eeuwige trouw.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Zonder murmureeren”

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1893

De Heraut | 4 Pagina's