GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Niets dan een Genootschap.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niets dan een Genootschap.

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam., i Dec. 1893.

Ook de redactie van de Vaderlander, het orgaan van de fractie-Bronsveld in de Synodale kerk, begint thans aan kerkrecht te doen.

Op zich zelf is dit een verblijdend teeken. Met eenigen ernst voortge? ; 2t moet deze studie toch ook in haar eigen kringen veler oogen doen opengaan, en van de holheid en oppervlakkigheid van haar gemeenplaatsen in het debat overtuigen.

Aanleiding tot deze bemoeiing met het kerkrecht gaf de jongste quaestie over de schoolsubsidie jvan enkele kerkelijke scholen. Gedeputeerde Staten hadden in enkele provinciën, gelijk men weet, de, Rijkssubsidie aan die kerkelijke scholen geweigerd, en de Hooge Regeering heeft daarna die subsidie] toegestaan.

Naar aanleiding hiervan kwam de vraag te berde: Is een kerk al dan niet een vereeniging in den zin der wet van 1855? En op die vraag antwoordde de redactie van de Vaderlander natuurlijk bevestigend.

Hoe kon ze ook anders.'

Aan die fraaie theorie, dat de'kerken „zedelijke lichamen, " nader > vereenigingen" zijn, dankt zij immers het winnen van al de kerkelijke processen in zake de Doleantie. In zooverre lag er in haar spreken dus niets nieuws.

Thans echter deed zich ook hier de vraag voor, om zich rekenschap te geven van de verhauding, waarin de kerk van Christus in haar geïnstitueerden vorm staat tot het lichaam van Christus.

Deze vra £g was dan ook niet teontwij ken, en deze vraag nu heeft ze in dien zin beantwoord, dat de geïsstitueerde kerk niets is dan een genootschap.

Voor dit antwoord, dat aan' helderheid niets te wenschen overlaat, zijn we haar dankbaar, doch willen dan nu ook met enkele trekken" aantoonen, waar ze met haar antwoord heen verzeilt.

Ook zij erkent dat er in de kerk van Christus ambten zijn van Christus'wege, en dat de kerk van Christus het Woord en de Sicramenten bedient.

Doet dit CU de kerk van Christus in haar verborgen gestalte, of doet ze dit in haar geïnstitueerden vorm?

Natuurlijk het laatste.

Immers, er kan geen ambt optreden, er kan geen bediening van hel Woord, en er kan geen bediening van het Sicrament zijn, tenzij de keik van Christus naar buiten trede en zich in een^bepaalden vorm, a!s een stichting openbare.

Want wel weten we, dat de Darbisten en PJymouthbrethren dien anderen weg op willen, maar men weet dan ook hoe én de Dienst des Woords bij hen is afgeschaft, én een bediening der Sacramenten alleen mogelijk bleek vocrzoover^zich toch weer zekere kring van broeders en 7usterr aansloot, en aan een van hen zekere leiding in handen werd gegeven.

Daar echter, voorzoover we gissen kunnen, de redactie van het Vaderland de^en weg niet op wil, zal zij ons toestemmen, dat de ambtelijke bedien ir, g van htt Wood en van de Sacramenten niet plaats grijpt zoolang de kerk van Christus in het verborgene schuilt, maar eerst dan uitkomt, als die kerk ia zekeren bepaalden vorm geïnstitueerd is.

Nu is voor haar echter die geïnstiueerde kerk niets dan een genootschap, en zoo volgt hier dus uit, dat de ambten, en de bediening van het Woord en der Sacramenten voor haar niets anders zijn, dan qenootschappelijke instellingen.

Wat is nu zulk een genootschap? Wat zijn de instellingen van een genootschap.'

Ka dan luidt het antwoord, dat een genootschap, is een vereenigiag van eenige personen, die stkva een reglement of statuut opstellen, en de macht zich voorbehouden om dit statuut c. q. te wijzigen,

Alle gezag, alle autoriteit, alle macht in zulk een genootschap berust derhalve bij deze personen.

Ze kunnen wel enkele leden uit hun midden delegeeren, om die macht uit te oefenen, maar deze eminente personen krijgen die macht dan toch van hen, en onder de bepalingen die .s^y hiervoor hebben vastgesteld.

Altoos blijft dus, dat de hoogheid of de overhoogheid in zulk een genootschap berust bij de personen die zulk een genootschap saamstellen.

Hieruit volgt dus dat alle ambten of instellingen, die door zulk een genootschap in het leven worden geroepen, van die personen uitgaan, aan die personen hun beteekenis ontleenen, en nooit hooger in oorsprong dan tot die personen kunnen opklimmen.

Zoodra ge hooger opklimt dan die personen, treedt ge buiten uw genootschap, en valt dus heel de theorie.

Er is derhalve niets tegen in te brenen, dat een genootschap, hetwelk ambten nstelt en zekere plechtigheden laat bedienen, dit doet op eigen gezag, krachtens igen autoriteit, uit eigen hoogheid.

De kerk van de redactie van het Vaderand is nu, als geïnstitueerde kerk, en alleen aarmee hebben we hier te doen, niets dan en genootschap. Dit genootschap stelt mbten in. Dit genootschap laat prediken. it genootschap laat Sacramenten bedienen. e z t

Logisch volgt hier dus uit, dat in de mbten van deze kerk, dat in de prediking an deze kerk, dat in de Sacramenten van eze kerk niets in kan zitten, dan wit uit et genootschapswezen, nader uit den wil en e bevoegdheid van de personen, die dit enootschap samenstellen, is af te leiden. n e t g z

En overmfts nu deze personen als zooanig noch geestelijke macht noch geestelijke evoegdheid hebben, om ambten te creëeen; en ze evenmin gcqualificeerdzijn, om en Dienst des Woords te laten ontstaan; en e ap geeneilei wijze gezag bezitten, om een enoolschappeïijke plechtigheid tot een Sirament te stempelen, — zoo volgt hieruit, at in deie kerk van de 'Vaderlander, , i. in die genootschap, noch wezenlijke mbten, noch een wezenlijke Dienst des oords, noch een wezenlijke bediening an de Sacramenten bestaat. Erger nog. i t h v e a w v k w M

Waar dit genootschap zich desniettemin anstelt, als bezat het wel de macht en de evoegdheid, om zulke ambten en zulke edieningen in te stellen, zoo treedt dit enootschap hiermee in de rechten van hristus als Koning zijner kerk. o l z t

Christus is het, die de macht van Gods wege bezit, om in zijn kerk ambten in te stellen. Hij alleen. Christus is het, die als Koning van zijn kerk den Dienst des Woords laat uitgaan. En Christus is het, die als Koning van zijn kerk alleen macht bezit, om eenig Sacrament in te stellen.

Matigt nu een genootschap zich het recht aan, om desgelijks te doen, dan treedt het alzoo in Christus' rechten, dan steekt het hem naar de kroon, en doet wat hem alleen toekomt.

Zoo ziet men waartoe de theorie van de Vaderlander leidt.

Ten einde zich het bezit van het kerkelijk goed en het behoud van de Staatstraktementen te verzekeren, aanvaardt ze de jurisprudentie van wereldschen oorsprong, dat de keik, voorzoover geïnstitueerde, als een genootschap is te beschouwen, en deze theorie legt haar geldelijk geen windeieren.

Edoch, om dezen buit binnen te halen en te beveiligen, on'ziet ze zich niet, de ambten, den Dienst des Woords en den Dienst der Sacramenten, tot een bedrieglijke vertooning te maken, daar een genootschap deze niet instellen kan. En ontziet ze zich evenmin, om, ten einde den schijn te redden, zich aan te matigen, wat alleen aan Christus toekomt, en dus een genootschap te laten doen, wat zijns is.

Ineensmelting.

Sommigen stellen het voor, alscf de Gereformeerde kerken de plaatselijke kerken in een zelfde stad of dorp tot ineensmelting zouden willen dwingejt. Dit nu is niet zoo.

Voor dwang is deze zaak veel te kostelijk en veel te heiiig,

Ineensmelting moet u een begeerlijk goed zijn; een nader komen aan den staat der kerk gelijk die zijn moet; een wegnemen van wat aan dien goeden staat nog hinderlijk in den weg treedt.

Een verrijking voor uw hart, door het uitbreiden vaii den kring der broeders en zusters.

Een wegnerning der omheiningen en omrasteringen, die geen zin noch redea van bestaan hadden.

Een vasier en rijker openbaar worden van het lichaam van Christus in uw woonplaats.

Maar juist daarom dwingt men in zulk een aangelegenheid niet.

Man dringt, maar dwingt niet.

Men vermaant u, men bindt de zaak op uw c.: inscientie, men houdt u den last van Gods Woord voor, men wijst u op de Belijdenis, men wijst u op de kerkenordening, men vraagt . u of ge uw gedeelde leven rechtvaardigen kunt voor God en zijn Christus.

En zeker, dan kan hierin een zedelijke dwang liggen, dat ge eerst niet wilt, eigenlijk nog niet wilr, maar ten slotte toch voelt: Voor Gods Woord moet ik buigen.

Maar ook al komt het daartoe, dan is u toch nog nimmer kerkelijke, hoogstens geestelijks en zedelijke dwang aangedaan, en zijt gij het ten slotte geweest, die voor den eisch der waarheid hebt moeten zwichten. o, Kwam het daartoe eens bij ons allen!

Roomsche Controvers.

la de Maasbode weersprak een R > omsch-Katholiek priester onze critiek op het formeele, werktuiglijke bidden, o, m. met de opmerking, dat de redactie van de Heraut „nu totaal niets van de Roomsche kerk verstaat".

Reeds die overdrijving ontwapent deze opmerking.

Dat Roomsche godgeleerden op veel punten onjuist ingelicht zijn omtrent hetgeen in de Gereformeerde kerk omgaat, en dat omgekeerd wij vaak onjuist ingelicht zijn over veel wat de Roomsche kerk betreft, spreekt vanzelf.

Nog niet zoo lang geleden hebben we de Maasbode er opmerkzaam op gemaakt, hoe ze verkeerd oordeelde over ons aantal en over de hoofdschotel van de Dordsche Synode.

Iets wat we mochten doen, daar het hier punten betrof, die notoir waren uit de verslagen'der volkstelling en uit de politieke bladen.

Gaarne geven v/e dus toe, dat ook wij eenerzijds omtrent een of ander punt wel en verkeerde voorstelling van Romes kerk ullen hebben, en steeds nemen we er noitie van, zoo men ons hierop opmerkzaam maakt. r s d

Maar als men nu zegt, dat wij er „totaal ietb" van weten, loopt men, zoo sprekend, r zelf in.

Men kan toch weten, dat ook op de rusige studiekamer uit allerlei aufientieke eschriften de hoofdzaak omtrent Rome eer wel te verstaan is, ook al is men niet ngewijd in de finesses der practijk. g w w C

Toch wijzen we hier op niet om conrovers aan te binden.

Waar zelfs op een zoo teedsr punt als et Gebed, onze uiteenzetting zoo opperlakkig, en van den buitenkant, en met xcepties die niets ter zake doen, en met nalogieën die van verre geen steek houden, ordt bejegend en afgewezen, . zou het oeren van zulk een controvers geen doel unnen treffen.

Verbeeld u, de Tijd verschuilt zich nu eder achter de opmerking, dat we „Ave aria en Engelsche groetenis" in plaats van f Engelsche groetenis, in twee zinsneden ieten afdrukken.

Alsof dit nu heusch ook maar iets ter ake doet ten opzichte van het hooge geeselijke pleit, dat in geding kwam.

Nog eens de Opleiding.

Opleiding tot den dienst des Woords is niet in voLstrekten zin geeischt. Soms kan de Christus ook iemand met het talent begaven, om, zonder studie, toch zijn kerkte dienen. Zulk een is dan iets anders dan een man die het door studie verkreeg. In veel dingen zal hij levenslang bij den man der studie achterstaan; in andere opzichten zal hij boven hem uitmunten. Maar zonder nu de signatuur van zulk een extra-ordinair prediker hier te kunnen uitwerken, staat toch vast, dat onz-2 kerken met het ieit dat er zulke extraordinaire mannen kunnen opstaan, rekening hielden.

Het zoo vaak misbruikte. Art. VIII bewijst het.

Maar hoezeer we er ook op staan, om deze extra-ordinaire gaven te waardeeren, regel is en blijft, dat de prediker er langs den weg van studie komt; en hierop hebben we niets tegen, mits het maar niet zij, langs den weg van studie alleen.

Dit is wel jarenlang zoo geweest, maar de kerken hebben er dan ook al het schadelijke van ondervonden. Want wel poogde men aan de Universiteit door het geven van een preek-coilege als anderszins in deze leemte te voorzien. Maar ook zulk een preekcollege kon uiteraard niet aanvullen, wat een student behalve zijn studie noodig had. En tengevolge van die onvolledige opleiding zijn er jarenlang, ja reeds meer dan twee eeuwen allerlei mannen in de kerken als predikers opgetreden, waarover men reeds in de vorige eeuw klaagde, dat de kerk er meê zat.

En dit nu is een uiterst bedenkelijke zaak.

Da invloed van den predikant in de kerken is op alle manier zóó overwegend, dat er veel wei moet misloopen, zoo die invloed wordt in handen gegeven aan een man die er niet rijp voor is. En, wat meer nog zegt, de Dienst des Woords staat in de Gereformeerde kerken zoo beslist op den voorgrond, dat geheel de opbouwing der kerk feitelijk verhinderd wordt, zoo dis Dienst wordt toevertrouwd aan Iemand die er onbekwaam voor is.

En of men nu al zegt, dat de kerken dan op haar exam.ina beter moeten toezien, dit helpt u niet.

Door scherper examina kan een jong man met glans doorkomen, en toch alle qualiteit missen, om de herder en leeraar eener gemeente te worden.

En ook baat het u niet, of ge al zegt, dat dan meer toe moet gezien v/orden op de gave van welsprekendheid; want hoe onduldbaar het ook is, week aan week een man te zien optreden, die als redenaar voor u treedt, maar alle eigenschappen van den redenaar mist, ook dit brengt u > , iet waar ge wezen moet. Of is het feit te loochenen, dat er slag op slag jonge mannen optraden, die het woord als water uit hun mond lieten vloeien, die met schoons stem en schoone gebaren een boeiende vertoocing maakten, en waarvan de vromen in Gods huis toch zeer wel gevoelen: Neen, ook hij is c'e ware niet.

Ware nu verbetering in dezen toestand maar langs scherp getrokken lijnen te verkrijgen. Düch ook hiertegen staat het zeer ernstig bezwaar over, dat geldelijk veelal de middelen ontbreken, om de voorbereiding, we zeggen niet enkel de studie, maar geheel de voorbereiding, zóó lang voort te zetten als de zaak wel eischte.

Waar die middelen ontbreken, ze later in te halen, is al even moeilijk, daar de traktementen in den regel zoo laag staan, dat een mzn met een gezin er bijna niet meê rond kan komen.

Niet huwen ware hiertegen zeker een hulpmiddel; maar het coelibaat druischt nu eenmaal tegen den aard onzer kerken in, en een ongehuwd predikant is geen gezochte verschijning. Excepties zijn er, en de gemeente waardeert die, maar ge kunt er geen regel van maken.

En nu ware dit alles nog te overkomen, zoo ge steeds een genoegzaam aantal begaafde jonge mannen vondt, die geestelijk rijp genoeg waren en hoog genoeg stonden, om alles drek en schade te achten en die zich de bangste opofferingen wilden getroosten, om maar het Evangelie te verkondigen. Edoch de ervaring tocnt u, dat zulke mannen niet dan bij hooge uitzondering optreden. In jonge mannen is het, evenals bij jonge vrouwen, zeer zeldzaam, dat ze reeds op jonger jaren zoo geestelijk rijp en sappig zijn. En in den regel mag gezegd, dat ge die rijpheid niet vindt dan bij personen tusschen de dertig en veertig jaren,

. Metterdaad stuit men dus bij de opleiding voor den Dienst des Woords op zeer ern.stige, bijna onoverkomelijke bezwaren, en is het hoog tijd, dat de kerken aan deze geestelijke aangelegenheid meer aandacht wijden.

Er is dusver niet te veel, maar veel te weinig voor gedaan.

Vergeet toch niet, dat de kerk van Christus, in haar geïnstitueerden vorm, almeer in het gedrang komt. Van de eene zijde zit de ongeloovige wetenschap haar op de hielen, en van de andere zijde dringt de wereldzin, de zucht naar genot, en de brutaliteit van den gemeenen hoop op haar aan.

Zal ze derhalve haar positie met eere kunnen handhaven, dan dient ze met waardigeid, met kloekheid, vooral m.et geestelijke racht te kunnen optreden, en hiertoe uist heeft ze als Dienaren des V/oords manen noodig van niet te geringe beteekenis. annen, die helden zijn.

Wat zal men nu onder Opleiding tot en Dienst des Woords verstaan.'

Alleen litterarisch-theologische opleiding.' Dit kan niet.

Immers in een prediker zijn drie geheel ngcl> jl»oortise gre@thcden vtreischt: I.

geestelijke ontwikkeling; 2". studie; en 3». gave van spreken en voordracht.

Drie vereischten alzoo, die elk een eigen karakter dragen, es die deswege elk een eigen kracht bij de opleiding vereischen.

Wel voorzien is alleen die kerk, die van den Koning der kerk een Dienaar des Woords ontving, die geestelijk aan het geloofsleven der gemeente is aangesloten; die, dank zij dege studie, in staat is de gemeente met dege kennisse te voeden en naar vaste regelen te leiden en verder te brengen; en die bovendien bij zijn optreden op den kansel beschikt over zulk een mate van gaven des woords, dat hij boeit en meesleept.

En nu weten we wel, dat verreweg de meeste kerken haar elschen veel lager moeten stellen, eenvoudig wijl het niet mogelijk ïs altoos zulk een man te vinden; maar de standaard moet niettemin duurzaam altoos op dat hooge peil worden gehouden, en geen dier drie eisenen mag uit het oog worden verloren.

Vooral in Gereformeerde kerken mag dit niet, omdat wij niet hebben, wat anders geregeerde kerken bezitten, t. w. de verplaatsing van wie min bruikbaar bleek.

Li anders geregeerde kerken heeft men dit wel.

In. de Zwitsersche Staatskerk treedt elk predikant na verloop van vijf a zes jaar af, en heeft ds gemeente te beslissen, of ze hem houden wil. In de Anglicaansche kerk van Engeland kan de bisschop een predikant, die niet genoeg in zijn mars heeff, om een gemeente lange jaren achtereen te dienen, verplaatsen. In Amerika zijn kerken, die een predikant op proef nemen, of ook aannemen voor een bepaald aantal jaren.

Bij ons daarentegen blijft een predikant zoolang bij niet verroepen wordt, en dit beroep aannam.

Juist dit echter maakt, dat een kerk, die een leeraar bezit, dien ze, o, zoo gaarne zou houden, hem al spoedig verliest; en dat daarentegen een kerk, die een leeraar heeft, waarvoor zij niet ongaarne een andere zou in plaats nemen, tot geen verandering komen kan.

Met het oog daarop wilden onze vaderen, dat de classes voortdurend toezicht zouden houden. De predikatie in de classis was hulpmiddel, om aan de classis een oordeel mogelijk te maken. ER langs dien weg is men soms veel gevorderd. Thans echter is dit toezicht der classis bijna geen. Wie eens predikant is laat men gaan, en juist dan ook ontbreekt zoo vaak de prikkel, om de volmaking ; n het predikambt voort te zetten.

Er is dus alleszins oorzaak, om de opleiding der Dienaren zeer bijzonderlijk tot een voorwerp van onderzoek te riiaken. s

Ds kerken zijn hierin ook in de vorige eeuw veel te nalatig geweest, en het getuigt van juisten tact, dat de kerken thans meer nauwkeurig op deze teedere aangelegenheid letten.

Stil in de oude sleur voortgaan, brengt niet verder.

Vooral nu men vrij van Staatsbanden is, en geheel de zaak dus voor de verantwoording der kerken ligt, is het zaak, geheel de aangelegenheid der Opleiding scherp onder de oogen te zien, en wel te begrijpen, dat met de ééne vraag: Waar men studeeren zal^ de zaak In hst minst niet uit is.

Te meer dient hierop gelet, omdat de Vrije kerken dusver zich bijna geheel door den nood van het oogenblik hebben laten leiden.

In Amerika, in Engeland, in Schotland, in Zwitserland en ten onzent, is men begonnen met op zeer gebrekkige wijze eerst dooreen twee-, drietal predikanten de opleiding ter hand te laten nemen.

Dit kon aanvankelijk niet anders, omdat krachten en middelen ontbraken, en ook het inzicht in de zaak zelve nauwlijks begonnen was.

Men was al blijde indien men, hoe dan ook, eenige jonge mannen bekwaamde, om te kunnen optreden, en de kerken althans aan een prediker te helpen.

Gaandeweg heeft men toen deze eerst zeer kleine inrichtingen uitgebreid, en zoo zijn van lieverlede allerwegen een soort Theological Hall's^ of Theologische scholen ontstaan, die eerst langzamerhand tot zekeren bloei zijn geraakt.

Zoo schreed men voort langs den practischen weg.

Een man als Spurgeon moest wel evenzoo doen. Hij stond eerst zoogoed als alleen. Toch kon hij wel honderd predikers gebruiken. En toen stichtte hij voor de opleiding van deze jonge mannen een Theologische school in Londen.

Aan geld ontbrak het hem voor die school niet. Spurgeon toch had rijke vrienden, en in Engeland zijn de rijke vrienden gewoon de dingen in het groot te doen. Jammer slechts dat geld alleen de zaak niet redden kon. Hij had ook mannen noodig. En die juist waren er niet.

Zoo heeft hij zich toen beholpen met leeraars, die eigenlijk voor hun taak niet berekend waren, en waarvan één openlijk verklaarde, dat hun toeleg in de eerste plaats was, om aan de studenten^ te leeren how to conceal their ignorance, d. i. hoe ze hun onwetendheid moesten verbergen.

Weer op andere wijze heeft men elders getobd, en het resultaat was, dat men, eigenlijk zonder kompas, meer op goed geluk afdreef.

Dit zou niet ? oo geweest zijn, indien men zich van te voren had afgevraagd, van welke beginselen hier waS uit te gaan, welke methode men had te volgen, en welk juist omschreven doel men zich voor oogen stelde.

Maar zóó diep drongen de kerken meestal in de zaak niet in.

Men bleef aeldzaam oppervlakkig, en dacht er niet aan, om zich helder rekensehap t« geven, van wat aan de kerken te 'Jptii stonel.

^oo vestigde zich allengs een usantie. I Bij die usantie bleef het dan. En juist wijl 1 men ^ zich dan aan die eens - bestaande - 'v usantie vastklampte, is er, zoo ge de geschiedenis van onze kerken nagaat, op dit punt zoo weinig ontwikkeling en vooruitgang te bespeuren. é, ^-

Het bleef aldoor zooals het eenmaal feitelijk geworden was.

Het kleine kuddeke.

De heer J. Kuiper, Christelijk onderwijzer te Schraard, heeft een vlugschrift uitgegeven, v/aarin hij opzettelijk onze voorstelling bestrijdt, als zou het volk des Heeren op aarde bestemd zijn, om een klein kuddeke te wezen. Vreemd genoeg noemde hij dit zijn werkje: Tweeërlei Staatsbeschouwingj daar de inhoud toch in hoofdeaak over heel iets anders liep.

Toch duiden we dit niet euvel, en evenmin maken we er captie op, dat het boekske zoo bitter zwak in heel zijn opzet en betoogtrant is. Wie toch kan aan een onderwijzer op een dorpsschool de eischen stelles, die men stellen zou aan een man van het vak.' En mocht men tegenwerpen, dat hij deze materie dan liever aan kundiger er. vaardiger pen ter bespreking had moeten overlaten, zoo zien we niet in, waarom ook hij niet uit zou spreken, v; at hem op ket hart lag, daar toch vanzelf de waarde aan zijn woord te hechten bepaald wordt, door de kracht die er in schuilt.

Dat op dit boekje door de Heraut eenige repliek wordt geleverd, geschiedt dan ook niet, omdat dit op zich zelf noodig scheen, maar omdat de schrijver bij zeer vriendelijk schrijven reeds lang vooruit zijn voornemen om dit vlugschrift uit te geven, aankondigde, en zijn schrijven ons den indruk gaf dat het hem om de zaak en niet om recht van gelijk ts doen is.

Slechts zij opgemerkt, dat we in ons blad geen polemiek met den heer Kuiper openen. Onze bespreking zij hem alleen bewijs van de waardeering, die we onzerzijds toedragen aan de kloekheid waarmee hij voor zijn overtuiging opkwam.

Nu bespreekt hij tv/ee vragen.

De eerste hiervan is, of we ons hebben voor te stellen, dat van lieverlede heel de wereld tot Christus zal bekeerd worden, of wel, dat tot den einde toe de getrouwen weinigen in den lande zullen zijn.

De eerste meening wordt voorgestaan oor allen die de predestinatie verwerpen, e zaligheid in 'smenschen eigen hand tellen, en zich op dien grond inbeelden, at, als de ware ijver maar eens ontwaakt, eer wel alle volken en natiën, en in alle olken en natiën alie personen tot God kunnen bekeerd worden.

Op dit standpunt is dit dan ook natuurijk. Zelfs gaan ds meesten die op dit tandpv.nt staan nog verder, en leeren, dat lle menscheti zalig worden, ook de onbekeerd gestorvenen. Ze zeggen dan, óf, dat men na zijn dood op een anderen hem.elbol leeft en dan zich bekeeren kan, óf wel dat bekeering ook nog in & en hemel mogelijk is. Ook zijn er die, hiervan de onhoudbaarheid inziende, prediken, dat wie onbekeerd sterft, vernietigd woïdt, zoodat ten slotte dan toch niemand eeuwig rampzalig wordt.

Nu miskennen we de beweegredenen, waardoor deze overleggingen worden ingegeven, in het minst niet. Al wat buiten het Woord redeneert, moet wsl tot zulke conclusie komen. Es zij die dan desniettemin hun voorstelling uit de Schrift poogden waar te maken, volgden dan steeds den stelregel, dat ze de duidelijke, klare uitspraken der Heilige Schrift terzij drongen, en andere ojiduidelijke uitspraken als beslissend namen, uitgelegd naar hun opinie.

De heer J. Kuiper verschilt nu van deze lieden in zoover hij de predestinatie niet wil verwerpen, in zake de zaligheid op Gods genade en niet op den mensch vertrouwt, en dus een geheel ander uitgangspunt kiest; maar in zijn wijze van betoog gaat hij precies evenzoo te werk.

Wij hadden gewezen op de stellige, klare, duidelijke en besliste uitspraak des Heeren, dat „de weg smal en de poort eng is en dat er weinigen zijn die dezelve vinden"; op zijn uitspraak van »het kleins kuddeke"; op zijn profetie, dat de v/ereld de zijnen verdrukken zou tot den einde toe, en dat juist op het einde de vervolging en de verdrukking het zwaarst zou zijn; ja, dat de Christus wederkomende nauwelijks geloof zal vinden op aarde,

Hoe antwoordt nu de heer J. Kuiper hierop :

Wij hebben bezwaren tegen Dr. K.s overtuiging en dat wel op grond der H. S. Koning Nebucadnezar droomde van een groot beeld, welks gedaante was verschrikkelijk en voortreffelijk en welks glans was uitnemend. Dat beeld bestond uit een hoofd van goud, een zilveren borst, een koperen middellijf, ijzeren schenkelen en voeten van ijzer en leem. Het werd geslagen en vermaald door een' steen en die steen werd tot een grooten berg, alzoo dat hij de geheelc aarde vervulde. Door dat monsterbeeld is de wereld, in hare elkander opvolgende koninkrijken, in volle heerlijkheid voorgesteld. Die steen, het beeld van het Godsrijk, is er tegenover zonder gedaante en glans. En evenals die geringe steen dat prachtige beeld vernielde en daarna werd tot een' wercldvervuUenden berg, zoo zal ook het Godsrijk, tot dusver gering en onaanzienlijk, eenmaal de koninkrijken der wereld te niet doen en zich over al de breedten der aarde uitstrekken.

In dezen droom, waarin God aan Nebucadnezar bekend maakte, wat geschieden zal in het laatste der dagen, wordt m. i. volstrekt niet geleerd, dat de groep der belijders altoos bestemd zal zijn, een klein kuddeke te wezen, zooals Dr. K, dat wil, maar juist het tegengestelde.

En letten wij op de gelijkenis van het mosterdzaad. Dat zaad is wél het geringste onder al de zaden, bij de Israëlieten bekend, doch wanneer het in laadwi ali PalMtina opgawassen is, dan is het het meeste der moeskruiden, en het wordt een boom, alzoo dat de vogelen des hemels komen en nestelen m zijne takken. De Heere Jezus, die in deze parabel doelt op het Koninkrijk der Hemelen, leert die hier ook niet, dat dat rijk wel klein in begin was en langzaam in zijn wasdom, maar toch heerlijk in zijn voltooiing zal wezen?

Juist dus dezelfde practijk. Uit een droom van Nebucadnezar, en een vage uitdrukking in de uitlegging van dien droom voorkomende, zal nu een afdoende conclusie worden getrokken. Dat die berg de geheele aarde zal vervullen, beteekent nu niet, dat Christus zijn heerschappij over heel de aarde zal vestigen, maar dat alle natiën tot Christus zullen bekeerd zijn. En bij dien droom komt dan een gelijkenis, over wier uitlegging alle eeuwen door geredetwist is.

En uit dien droom en die gelijkenis, die uit hun aard altoos onzeker in de uitlegging zijn, tenzij men eerst in de klare uitspraak der Schrift vasten bodem onder de voeten hebbe gekregen, wordt nu gereageerd tegen wat de Schrift zoo duidelijk mogelijk leert.

Jezus zegt in Matth. 25 zoo duidelijk mogelijk, dat de groote verdrukking aan de komst van den Zoon des menschen zal voorafgaan, en dat onverwijld na die verdrukking, ja, om ze te breken, het teeken van den Zoon des mensehen zal gezien worden.

Maar juist dit duidelijke moet in nevel gehuld, en het Chiliasme, dat onze Gereformeerde vaderen steeds zoo beslist weerstonden, hernieuwd.

En nu weet ik wel, wat er gewoonlijk tegen ingebracht wordt, als men deze en andere bijbelplaatsen wil gebruiken, om er een heerschappij des Christendoms hier op aarde mee te bewijzen. Eerst n a de wederkomst des Heeren, zoo voert men er tegen aan, zal het Godsrijk die voltooiing ontvangen, dat ze werkelijk een wereldrijk zal zijn. Maar staat dat reeds zoo onbetwistbaar vast ? Is dat reeds voor goed uitgemaakt? Zou het niet mogelijk zijn, dat de vredeheerschappij de parousie des Heeren voorafgaat?

En over den smailen weg zegt hij:

Zeer zeker 'neeft de Heere Jezus gezegd: Smal is de weg en eng is de poort, die ten leven leidt en weinigen zijn er, die dezelve vinden, " en heeft hij betuigd, dat de Zijnen een klein kuddeke zijn, doch Hij overzag daarbij alle eeuwen, zoordat deze woorden in het algemeen waar zij: en niet op e 1 k onderdeel in de geschiedenis doelen. En bovendien heeft de Heiland verklaard: V e 1 e n zullen komen van Oosten en Westen en zullen met Abraham, ïi& 'ik en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der Hemelen, " (Matth. 8:11), en dat de bruiloftzaal vervuld zou worden met aanzittende gasten.

Alsof de enkelen uit elk dorp, niet een geheele menigte over heel de aarde zouden Zljïl En ! Alsof velen ooit allen beteekende! alsof het Vaderhuis niet vervuld zou wordeE, of eerst moest heel de v/ereld bekeerd zijn.

Wie thuis is in dehïstorie, weetdanook, hoe de opinie, die de heer Kuiper voorstaat, én vroeger én later, op veel meer afdoende wijze bepleit is dan hier door hem geschied is, en hoe toch elke poging om deze universalistische opinie door de Schrift waar te maken, altoos weer schipbreuk leed.

De volgelingen des Heeren zullen verdrukking hebben. Ze zullen hun kruis dragen. De wereld zal hen en zij zullen der wereld gekruisigd zijn. Principieel is het een strijd, een worsteling tusschen wat de apostel der liefde roemt: de kinderen Gods en de kinderen des duivels.

Het tweede punt, dat de heer Kuiper ter sprake brengt, is de oude quaestie van Art. 36,

Hij acht dat alle O rerheid Gereformeerd moet zijn, en op haar wijze moet dwingen om in te gaan.

Over dit punt echter nam hij, blijkens zijn boekske, niet eenmaal notitie, van wat de Heraut hierover in den breede te berde bracht, en doet het voorkomen, alsof wij enkel op grond der historie tegen dit artikel in verzet kwamen.

Hierover kunnen we dus met hem niet handelen.

Maar wel moet ons ten slotte nog een woord van waardeering van het hart voor een schoonen trek in zijn betoog, t, w, zijn vasthouden aan het ideaal.

Dit toch doen wij met hem.

Ook voor oss staat het vast, dat alle schepsel, O rerheid of onderdaan. God moet vreezen, en Hem moet dienen, niet naar eigen wil en zin, maar naar zijn Woord, Ook wij laten geen oogenblik af van het ideaal, dat alle creatuur in aanbidding voor zijn God mocht nederzinken, en belijden dat onze eisch nooit een mindere mag zijn, dan dat alle creatuur dit doe.

Alleen maar, het ideaal van een Christen is heel anders dan het ideaal van een kind der wereld.

Het kind der wereld verv/acht de verwezenlijking van zijn idealen van zijn volharden, van zijn volhardend pogen, van de geleidelijke ontwikkeling van ons geslacht. En dit nu juist Is den Chisten afgeleerd. Hij weet, dat dit niet kan, dat onze zonde en onze schuld hiervoor in den weg staat, omdat de natuurlijke mensch niet ^aw begrijpen de dingen die desGeestes Gods zijn.

En dat dit nu toch zijn ideaal hem niet rooit, is alleen en eeniglijk, omdat hij de heerlijke profetie bezit, dat eens Christus, door zijn wederkomst op de wolken, den tegenstand terneer zal slaan, en op een nieuwe aarde onder een nieuwen hemel het ideaal van Gods kinderen zal realisceren.

Die beide nu, het ideaal van de mannen der wereld, en het Ideaal van Gods kind, heeft de heer Kuiper verward.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Niets dan een Genootschap.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's