GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Verschil.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verschil.

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 15 Dec. 1893.

Zoo dikwijls de Synodale machthebbers iets op het spoor kwamen, dat ook maar naar Doleantie riekte, kon men-twee dingen waarnemer!.

Ten eerste, dat de dusgenaamd schuldige in minder dan geen tijd werd afgezet, zoo hij in eenig ambt stond. En ten andere, dat hij tevens ontzet werd uit zijn lidmaatschap van de Nederduitsche Hervormde kerk.

Zulk een onheilige, ais elk Dolesrende in het Synodale oog is, mocht geen oogenblik langer in dezen heiligen kring geduld.

Tbans echter was er een kerkelijk geding aanhangig, niet tegen esn predikant die doleerde, maar tegen een die zich op ergerlijke wijze tegen de onschuld van minderjarigen misgaan had.

En wat zag men nu?

Dat er alle tijd was, en dat het vonnis van ontzetting uit het ambt eerst na maanden volgde.

En ten andere, dat er wel ontzetting uit het ambt volgde, maar geen ontzetting uit het lidmaatschap der kerk.

Vraagt men dus aan de Synode: Wie moet sneller en harder gestraft, isulk een man of een Doleerende .' Dan luidt het antwoord in de feiten: Iemand die doleert, is o. i. nos; erger.

Ontslag.

De kerkelijke hoogleeraar Prof. Muller, heeft van de Synode zijn ontslag thuisgekregen.

Hij verliest daarom zijn traktement wel niet, want dat moet hem levenslang, 'c zij als eigenlijk traktement, 'czij als pensioen worden u; tbetaald; maar hij is zijn positie kwijt.

Hij kan zijn toga aan den kapstok hangen.

Hierop is nu wel iets te vinden. De Gemeenteraad kan hem in da Tüeol. faculteit der Stadsuniversiteit benoemen. Badsnkt hij dan, dan is hij zijn wachtgeld kwijt. Ea neemt hij het aan, dan is hij ook wel zijn wachtgeld kwijt, maar krijgt er zijn traktement als hoogleeraar voor in plaats.

Ia plaats van te dalen, klimt hij dan zelfs nog in positie. Van kerkelijk hulp-professor, wordt hij dan Universiteits-hoogleeraar. Maar afgezien nu vap de gevolgen, die dat ontslag voi-r de positie van den hoogleeraar Muller zal hebben, is de houding door de Synode in dezen aangenomen, metterdaad interessant.

Ze neemt tegenover den Gemeenteraad van Amsterdam positie.

Amsterdams Gemeenteraad zal naar haar pijpen dansen, of wei zij zal Amsterdam kastijden, door aan de hoofdstad de kerkelijke professoren te ontnemen, en zoo de Theologische faculteit in moeite te helpen.

Welke tactiek hier nu achter ait, moet nog blijken.

Het kan zijn, dat de Synode denkt: „Als wij onzen strijd maar volhouden, zal Amsterdam wel eieren voor zijn geld koopen, en op zijn besluit terugkomen."

Misschien zelfs beeldt ze zich wel in, dat de burgers door haar besluit zóó.zuUen geïntimideerd worden, dat ze een volgend maal de lieden van de oude coterie weer inkiezen.

Ook kan het zijn, dat ze wel Prof. Muller ontslaat, maar om na zijn ontslag, in het kerkelijk Hooger Onderwijs te Amsterdam op geheel andere wijze te laten voorzien. Op verrassingen heeft men zich bij de Synode altoos vjor te bereiden.

Maar welke tactiek de Synode ook kieze, zooveel blijkt toch nu reeds, dat ze met hand en tand zich blijft vastklemmen aan de ofjicieele positie, en liever haar eigen vrienden in den steek laat, dan dat ze het voluntary principle (het vrijwilligheidssysteem) ook maar met den vinger zou aanroeren.

Dit nu toont taaiheid en onverzettelijkheid.

Maar ook, er ligt een sombere profetJe in. Wie aldoor tegen den stroom wil opt a roeien, v/ordt ten leste door dien stroom meegesleurd en verzwolgen.

Em "pauselijke Encycliek.

Ook onzerzijds mag ingenomenheid worden betuigd met de houding door Leo XIII op Theologisch gebied aangenomen.

Eerst toch deed hij een ernstige poging, om de studie van Thomas van Aquino weer in eere, zoo niet tot alleenheerschappij te brengen, en thans zond hij een Encycliek rond over de studie der Schriic, die ons niet anders dan weldadig kan aandoen.

De studie van Thomas van Aquino lacht ons daarom toe, omdat onder de Roomsche dogmatici zijn uiteenzettingen nog het meest dien vorm bewaarden, waaraan ook wij ons kunnen aansluiten. Er loopt met terdaad van Augustinus, over Thomas, een lijn op Calvijn, die elk Gereformeerd theoloog duurzame belatigstelling inboezemt.

Maar uiteraard is het ons nog grooter oorzaak van vreugde, dat thans de studie van de Schrift zelve door Leo XIII op zoo welsprekende wijze en met zulk een klem aan de Roomsche geestelijkheid, aan de orden, en aan de mannen van wetenschap in het gemeen wordt aanbevolen.

Leo XIII doet dit blijkbaar met een dubbel doel. Ten eerste, ten einde meer dan dusver de kracht van het Woord Gods in en door de kerk te laten uitgaan, en ten andere, om de aanvallen der negatieve critiek op wetenschappelijke wijze af te slaan. Hij doet daarbij belijdenis van de god delijke, autoriteit der Heilige Schrifc op een wijze, die ook elk Calvinist toespreekt.

Reeds uit de grijze oudheid kent men de zeer zwaarwichtige getuigenissen, die het uitspreken, dat God, die eerst door de Profeten, later door Zich-zelven, eindelijk door de Apostelen heeft gesproken, ook de Schriftuur heeft samengesteld, die men kanoniek noemt, en dat die Schriftuur hetzelfde is als het goddelijk woord, de goddelijke uitspraak; dat zij een schrijven is, door den Hemelschen Vader aan het mcnschdom, ver van zijn Vaderland omzwervend, gelicht en ons ter hand gesteld door de schrijvers van de gewijde bocken-Daar nu zoodanig de voortreffelijkheid is en de waardigheid der Schriften, dat zij, met Godzelven tot oorsprong, Diens diepste geheimenissen, plannen, werken omvatten, volgt hier uit, dat ook het deel der godgeleerdheid, 'twelk zich bijzonder bezighoudt met het verdedigen en verklaien der gewijde Boeken, van groot aanbelang en van hoog nut moet geacht worden. — Gelijk Wij derhalve aan sommige andere wetenschappen, die ons geëigend sehenen om de eer Gods en het heil der menschen te bevorderen, door verschillende brieven en vermaningen, met Gods hulp niet zonder vrucht, Onze zorgeil hebben gewijd, zoo bestond bij Ons reeds sedert lang het voornemen, tot de zoo alleredelste studie der H. Schriften op te wekken en ze te richten op den Vv'eg, die het best zou overeenkomen met de behoeften van onzen tijd.

Tjon en taal mogen hier soms afwijken van onze manier van uitdrukking, toch is dit getuigenis in hoofdzaak schoon. Lezenswaard is evenzeer wat hij zegt over de kracht van het Woord in de prediking:

Die eigenaardige en geheel buitengewone kracht der Schriftuur — een uitvloeisel van haar ingeving door den H. Geest — zal den gcwijden redenaar gezag mededeelen, hem een apostolische vrijmoedigheid verleenen, hem een machtige welsprekendheid verzekeren, door welke de zielen worden gewonnen. Hij, die in zijn woorden dea geest en de kracht van het Goddelijk Woord weergeeft, hij spreekt niet in woord alleen, maar in kracht en in den H. Geest en in vele volheid. Daarom moet worden getuigd, dat diegenen dwazelijk en onvoorzichtig handelen, die den godsdienst verkondigen en de goddelijke voorschriften prediken, zonder bijna een ander gezag aan te voeren dan dat der menschelijke wijsheid en wetenschap, en zich zoodoende meer gronden op de kracht van hun eigen bewijsvoering dan op die aan het goddelijk gezag ontleend. Hun woord, al schittert het dan ook van vernuft, ontbreekt het noodwendig aan kracht en gloed, verstoken als het is van het vuur van Gods woord; hun prediking staat te ver van die welke wordt aangeduid in den tekst: Levende toch ii> het Woord Gods en werkzaam, en snijdender boven iegelijk tweesnijdend zwaard, en doordringende tot het scheiden van ziel en geest.

De innerlijke waardij der Heilige Schrift prijst hij dan voorts in dezer voege aan:

De Heilige Vjders, door kennis en eigen ervaring van dit alles overtuigd, laten dan ook niet af, met uitbundigen lof te gewagen van de H-. Schriftuur en van de vruchten, die uit hare beoefening kunnen worden getrokken. Zij duiden haar aan op veel plaatsen, 'tzij als den allerrijksten schat der hemelsche leeringen, of als de altijd springende bron des heils, of als de vruchtbare weiden en heerlijke lusthoven, waar de kudde des Heeren op wonderbare wijze verkwikking en genot vindt. Zij zijn volkomen juist de woorden van den H. Hieronymus tot den geordenden Nepotianus : »Lees dikwijls in de H. Schrift; meer nog : leg dit heilig boek nooit uit de handen, leer daaruit wat gij anderen moet onderwijzen; dat het woord van den priester gegrond zij op het lezen der U. Schrift". Dit is ook de beteekenis van htt wooid van den H Gregorius den Groote, die op-meer verheven wijze dan iemand anders de plichten van de herders der Kerk hseft aangewezen. «Het is noodzakelijk'', zeide hij, »dat zij die zich op de prediking toeleggen, niet ophouden, de H. Schriften te bestudeeren". Hier ook willen Wij de waarschuwin-j van den H. Augustinus in her innering brengen: ^Hij zal niet een waar verkondiger van Gods Woord zijn aan de wereld, die buiten hem is, als hij niet binnen zich-zelven er naar luistert" Nog raadde de H. Gregorius den gewijden redenaars, vóór zij het Woord Gods aan anderen brachten, zich-zelven te onderzoeken, opdat zij zichzelven niet zouden verwaarloozen, terwijl zij zich met de daden van anderen bezighielden.

En eindelijk laat hij zich over het getuigenis, dat Christus aan de Schrift gaf, aldus uit: De reden waarom, deze studie zoozeer moet worden aangeprezen, ligt niet enkel in haar voortreffelijkheid en in de gehoorzaamheid, welke wij aan Gods Woord zijn verschuldigd, maar bovendien in het menigvuldig voordeel, dat wij eruit zien voortvloeien, naar het onfeilbaar getuigenis van den H. Geest: tiAlle Schrift, van God ingegeven, is nuttig tot leering, tot overtuiging, tot verbetering, tot opleiding in de rechtvaardigheid: opdat volmaakt zij de mensch Gods, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. Dat te dien einde God de Schriften aan de menschen heeft gegeven, blijkt uit het voorbeeld van Christus den Heer, en van de Apostelen. Hij-zelf immers, die »door Zijn mirakelen Zich gezag verwierf, door dat gezag aanspraak verkreeg op het geloof en door het geloof de volken voor zich won", was gewoon zich in de uitoefening van Zijn zending te beroepen op de H. Schriften; Hij bedient zich van die Schriften, om te verklaren dat Hij door God gezonden en zelf God is; Hij ontleent er de bewijzen aan, om Zijn leerlingen te onderrichten en Zijn leer te bevestigen; Hij beroept zich er op tegen de lasteringen Zijner vijanden; Hij bestrijd er de Sadduceën mee en de Pharizeën; tegen Satan-zelven richt Hij haar getuigenis, wanneer de Vorst der duisternis haar gezag op schaamtelooze wijze tegen Hem durft aanvoeren; Hij spreekt met haar woorden nog aan het einde van Zijn leven, en wanneer Hij van dtn dood is opgestaan, verklaart Hij den zin der Schriften aan Zijn leerlingen totdat Hij opstijgt naar de glorie des Vaders.

Uit de breede bespreking in deze Encycliek, zoowel over het doel waarmee de Heilige Schrift gegeven is, als over haar gebiuik, en haar wetenschappelijke uitlegging en verdediging, halen we geen citaten aan, wijl een en ander meer buiten den kring van het niet-theologisch publiek ligt.

Toch zij de lezing van deze Encycliek aan theologen ten zeerste aanbevolen. Er ligt, al deelen we Leo's apologetisch standpunt niet, en ook al worden onderschei-! dene Calvinistische leerstukken omtrent de Schrift er in we-; rsproken, nochtans menige wenk in, die ook onze theologen zich ten nutte kunnen maken.

Slechts één ding valt ook in deze Encycliek weer op, t. w. het contrast tusschen hetgeen eerst omtrent de hooge vooitrtffjlijkheid der Heilige Schrifc gezegd wordt, en tusschen hetgeen daarna volgt over haar gebruik.

Hier ligt de oude antinomie, waarin Rome door haar leer van de kerk verstrikt ït; maar die vooral in een overigens zoo helder s'uk als deze Encycliek, zeer de aanJacht trekt.

Men gevoelt dit terstond, als men deze zinsnede leesi:

En 't is hier, dat de zorg der Kerk op schitterende wijze aan het licht treedt. Om te voorkomen, dat de schat der H. Schrift, welke de II. Geest met goddelijke mildheid aan de menschen geschonken heeft, ongebruikt zou blijven, heeft zij te allen tijde de instellingen en voorschriften vermenigvuldigd. Niet slechts heeft zij bepaald, dat een groot gedeelte der H. Schrift in het dagelijksch officie door al haar dienaren zou worden gelezen en overwogen, maar ook, dat de H. Schrift door deskundige mannen zou onderwezen en verklaard worden in de kathedralen, de kloosters en huizen van religieuzen, waarin men zich zonder bezwaar op die studiën kon toeleggen. Bovendien heeft zij uitdrukkelijk voorgeschreven, dat op de Zondagen en hooge feestdagen de geloovigen met de Jieilzame woorden van het Evangelie zouden gevoed worden. Dank zij de wijsheid en de waakzaamheid der Kerk, blijft op die wijze de studie der H. Schrift, bloeiende en overvloedige vruchten des heils opleverende, haar plaats behouden.

Is waarlijk deze regeling, om de Schrift niet ongebruikt te laten blijven, zóó schitterend 1

Natuurlijk een Roomsche zegt /< 2, en acht dat dit de uiterste grens is, die door het gebruik der Schrift kan bereikt worden. Maar welk is nu het oordeel, we zeggen niet van een Calvinist, die dagelijks bij Gods Woord leeft, maar van den onpartijdige, die buiten beide kerken staat.'

Opleiding,

Gewogen op de weegschaal, die onder het bereik der meesten valt, weegt de geestelijke opleiding van de Dienaren des Woords het zwaarst.

Of iemand zich breed in kennis ontwikkelde, en of hij vormelijk schoon spreekt en voordraagt, is voor wie vromelij k oordeelt, het eerste en het hoogste niet. Vóór alle dingen vraagt wie vroom van hart is, of ds prediker zelf in de dingen des Koninkrijks leeft.

Ea hierin verheugen we ons hartelijk; want een kerk die studie of gave van spreken vóór geestelijken rijkdom ging trekken, ondermijnde, eigen welstand. a

Mannen „vol van kracht en van den Heiligen Geest", vraagt de .heilige apostel, en nog altoos gaat er dïia eerst onder het volk des Heeren een ju'oelend danken tot zijn God op, als het ontdekken mag, dat er weer sulk een man door Christus aan zijn kerk is geschonken. g m k d

Studie is aan den predikant met den advo­ d caat, met den arts, met den doctor in de letteren gemeen. Gaven van spreken en voor-z dra^enzijnevenmia zijn uitsluitend bezit, wijl l ook de schouwburgspeler er zijn gewin in zoekt. Maar geestelijke kloekheid, uit de H ambtelijke gaven des Geestes vloeiend, is den Dienaar des Woords, in dien zin, uit­ k sluitend eigen. Zs is zijn eigen privilegie. r Althans hetgeen bij hem bijsonderlijk hoort. o

Herhaaldelijk heeft de kerk van Christus dan ook gebloeid door den dienst van mannen die noch studie noch gavea hadden, maar wel de kracht des Heiligen Geestes betoonden. Het waren zulke ia3.anen, die de Christus uit de visschersbevolking van Kapernaum tot zijn apostelen koos, en het was deze groep in het leven waaruit telkens ea telkens weer, in dagen van kerkverval, de weeropbloeüng der kerm W g m b k i m o ken is uitgegaan. Ook in de dagen der Reformatie ging er van zulk soort mannen niet zelden groote kracht uit.

Hierop nu afgaande zouden we dan ook allicht neigen, om de studie en de gave der sprake, als min gewichtig, te onderschatten, om daarentegen op de geestelijke opleiding vollen nadiuk te leggen.

De geïüstitueerde kerken vormen geen zedelijk, maar een geestelijk lichaam, geen tvetmschappelijk en geen oratorisch genootschap. Het verschijnsel der kerken is van geestelijken aard. En waar in die kerken toch nog allerlei stoffelijke en andere bemoeiing voorkomt, is deze aan de overige ambten en aan niet ambtelijke personen overgedragen, terwijl juist de Dienst des Woords een schier uitsluitend geestelijk karakter bezit.

Een Dienaar des Woords moet het Woord Gods prediken, moet de Sacramenten bedienen, moet in de publieke gebeden voorgaan, moet de kranken en stervenden vertroosten, wie io twist leven trachten te Verzoenen enz. Geheel zijn ambt bijna gaat dus op in geestelijke dingen, waartoe noch studie alleen, noch gaven van welsprekendheid zonder meer bekwamen kunnen.

Al sprak een Dienaar des Woords alle talen der menschen, zoo hij de liefde Gods niet in zijn hart heeft uitgestort, is en blijft hij een klinkend metaal en een luidende schel.

Omdat zijn ambt geestelijk is, moet ook bij hem en in hem het geestelijke op den voorgrond staan, en waar sprake is van opleiding voor den Dienst des Woords lijst dus allicht de vraag, of niet de opleiding voor geestelijke rijpheid hierbij het zwaarst moet wegen.

Want we ontkennen wel niet, dat ook een man, die geheel buiten het leven van Christus staat, daarom toch wel de voorwerpelijke waarheid kan voorstellen, en het spreekt vanzelf, dit die voorwerpelijke waarheid voor onze rekening ligf, geheel afgescheiden van de vraag, hoe het innerlijk bij den prediker gesteld is, maar toch een onbekeerd man op den predikstoel is en blijft altoos een verschijning die onvoldaan iaat.

De stelregel: Wij gelooven, daarom prediken wy, kan en mag door de kerk van Chrstus niet worden losgelaten.

De gebondenheid aan Gods Woord hangt er natuurlijk niet van af.

Als het God den Heere belieft Bleam door zijn ezel te laten toespreken, zoo is de uiting van dat an Iers stomme beest voor Bileam even beslist een getuigenis geweest, als hetgeen terstond daarop de engel des Heeren tot hem sprak.

Onder de discipelen die Jezus uitzond, om het Evangelie in de steden van Israël te prediken, was ook Judas, die aan alle geestelijk goed vreemd was, en'straks zich ver worgde in den eeuwigen dood.

Voor ons blijft dus het Getuigenis het Getuigenis, ook al ware het ons gebracht door een prediker, die zelf geestelijk stom of een verrader als Judas is. En zoo ook, nooit mag de waarde van het Sacrament afhankelijk gesteld van den innerlijken gemoedstoestand van hem, die het bedient. Immers niet de man die het bedient, werkt 'door het S.crament, maar Christus uit den hemel.

Maar al is dit zoo; al mag en zal niemand dat tegenspreken; en al erkennen ook wij dat van ganscher harte, toch blijft het vaststaan, dat een dooie prediker van het levende Woord een misstand is.

Wel mag hij daarom in zijn ambt niet worden verworpen, althans niet zoolang hij het Woord recht snijdt en het Sacrament zuiverlijk bedient. Ook bleek vaak, hoe de Heere een dooden prediker, die reeds in het ambt stond, in dat ambt tot bekeering deed komen.

Miar ook hierdoor wordt de waarheid niet vernietigd, dat het „vol van kracht era des Heiligen Geestes" het natuurlijke blijft, en dat, waar dit niet zoo \s, de Heere aan zijn kerk iets onthoudt (onthoudt om haar schuld, onthoudt om haar te beproeven, of uit wat oorzaak ook) dat eigenlijk voor volle, rijke ontwikkeling van haar uitwendig leven onmisbaar Is.

Bedienaren des Woords, die bleken, met goed gevolg voor de hemelsche academie geestelijk geëxamineerd te zijn, bezaten daarom altoos een onschatbaar voordeel voor hun bediening, en werden door het volk des Heeren steeds met warme liefde gemind.

Op zichzelf zou het dus voor de hand liggen, dat de geïnstitueerde kerken allereerst maatregelen namen, om met name deze geestelijke rijpheid bij de aanstaande. Dienaren des Woords te bevorderen em an te kweeken.

En kon dat, bleek het mogelijk, daa is er geen quaestie van, of dat zou ook zoo moeten.

Doch, helaas, zoodra men over deze eestelijke opleiding na gaat denken, stuit en aanstonds op zoo ernstige, zoo onoveromelijke bezwaren, dat men spoedig van e onmacht der gtïnstitueerde kerken op> at geestelijk terrein overtuigd wordt.

Natuurlijk, de geïnstitueerde kerken beitten geen middel, ona iemand van, dood evend te maken.

Levend maken wie dood is, kas alleen de eere onze God door zijnen Heiligen Geest. En ook wie leefr, maar nog niet tot rachtdadige bekeering kwam, tot bekeeing te baren, is een privilegie, dat de Heere, , nze God, zichzelven voorbehield.

Want wel doet de kerk hierbij vas, ix%xenteelen diens'; , door de predikatie des oords, door vermaan en ip wekking, door ebeden en smeekingen, maar toch nieand kan uit zijn wedergeboorte tot de ekeering voortschrijden, zonder de inwering van den Heiligen Geest. Wie dood s hoort de roepstem ten leven niet eens, aar ook hij, wiens oor geopend werd, kan, ok al hoort hij de roeping, toch aan die

roeping geen gehoor geven, tenzij de Geest met innerlijke roeping de uitwendige roepiisg verzelt.

Zullen de geïnstitueerde kerken dus geestelijk gaan opleiden, dan is stellige voorv/aaïde, dat de op te leiden personen vooraf bekeerd zijn.

Maar reeds hier stuit ge terstond op de

moeiiijkheid, om dit uit te maken. Zelfs de Satan kan zich veranderen in een engel des lichts, en hoe dikwijls is het niet voorgekomen, dat jonge menschen met overvloeiende bezieling en zeer roerend over hetgeen aan hun ziel geschied was, spreken konden, en dat het toch van achteren bleek, dat het al schijn en inbeelding

was geweest. Onze Gereformeerde kerken hebben daarom steeds als vasten regel aangenomen, dat de kerken niet over den inr.erlijken staat Gordeelen; niet wijl het niet wenschelijk zou zijn; maar omdat ze dit niet kunnen\ en omdat de Heere haar geea keursteen noch toetssteen heeft geboden, om ten deze een oordeel uit te spreken.

Want wel heeft men meermalen voorgeslagen, om, juist met het oog op het geestelijk karakter van het ambt, niemand tot de opleiding toe te laten, dan die zijn twintigste jaar bereikt had; maar, het spreekt wel vanzelf, ook dit bood geen waarborg,

Schijn kan ook op twintig jarigen leeftijd bedriegen; en %'oor de overige opleiding is het dan eigenlijk te laat.

Hier te lande sloeg men een middenweg ir? , en liet aan onze Theologische school niemand tot het admissie-examen toe, dan op zeventienjarigen leeftijd. Iets wat we met opzet hier rcleveeren, omdat we eenigen tijd geleden nog dachten, dat ook te Kam en jongelingen op gelijken leeftijd als elders tot de gymnasiale studie werden toegelaten.

Dit doet nu we! ter zake niet, want het blijft natuurlijk even ongerijmd iemand student te maken, die nog pas aan de Latijnsche declinatie moet beginnen, onverschillig of hij 12 of 17 jaar is. Maar het is toch beter, dat deze vergissing hersteld worde; niet alsoi hierdoor het „student" zijn van deze eerste klas gymnasiasten gerechtvaardigd werd; maar omdat er een qeestelijke bedoeling in spreekt, die waardeeriag verdient.

Zulk een bepaling toch maakten de kerken niet zonder doel.

O jk zij wisten wel, dat voor het aanleeren van talen en wat voorts geheugenwerk is, de leeftijd van 12—18 jaren door God zelven in de natuurlijke ontwikkeling der menschelijke personen is aangewezen; maar ze oordeelden blijkbaar, dat het geestelijk element het zwaarst moest wegen; en dat daarom verschuiving van het adxissieexamen naar zevèntier.jirigen leeftijd het meest gewenscht was.

Dit moge nu paedagogisch misgaan en verkeerd begrepen zijn, toch r.eemt dit niet weg, dat de bedoeling moet gewaardeerd worden, en het goed is hierop de aandacht te vestigen.

Calvijn was er, geüjk men weel, voor, om de jongelieden liefst reeds op hun 14de jaar tot het heilige Avondmaal toe te laten; terwijl anderen ook" destijds reeds bij de toelating tot bet heilig Avondmaal den leeftijd liefst .tot de 18 of 19 jaar verschoven, omdat men waande, dan meer zekerheid van bekeering te kunnen hebben.

Natuurlijk zag Calvijn wel in, dat de geïnstitueerde kerk zoomin op 14-als op iSjarigen leeftijd deze zekerheid heeft, en juist daarom vervroegde hij den leeftijd, om de beslissing niet te laten vallen juist in die jiren, waarin de twijfel vaak het sterkst oprijst.

Doch al toont reeds dit voorbeeld van Calvijn, dat de verschuiving naar later leeftijd aan eenige bedenking, zoo bij de toelating tot het heilig Avondmaal ais bij de toelating tot de studie, onderworpen is, toch moet de ernst gev/sardeerd van het streven, om alie lichtvaardigheid ten deze uit te sluiten.

Iets wat echter in deze aangelegenheid nóg sterker dan bij het heilig Avondmaal gedrukt wordt, door het onloochenbaar feit, dat men op 17-of iSjirigen leeftijd dan niet alleen bJijk van bekeering wenscht, maar tevens lalijk van inwendige roeping voor het ambt.

En dit juist, het kan nu slechts even aangestipt, is aan r.ó| ernstiger bedenking onderhevig.

De innerlijke roeping tot het ambt is zeer zeker een kostelijke zaak van onschatbare waarde.

Maar ook hier schieten de kerken zoo telkens in de mogelijkheid van beoordeeiing te kort.

Buiienlandsche Correspondentie.

Uit Muskegon, in Michigan, zond Ds. Beuker aan de Vrije kerk én zijn afscheid én een stuk over de correspondentie met de buitenlandsche kerk.

Dat afscheid is een zegeroep, een danktoon, dat er door 'sHeeren genade thans in Nederland „een Gereformeerde kerk op breeden grondslag bloeit, buiten het Synodale Grenootschap, buiten allen Staatsinvloed, op een volkomen vrij erf, "

Met dien toon van jubel en van dankzegging stemmen ook wij van harte in; en evenzoo met zijn zeer juiste opmerking, dat het hoognoodig is, de zaak der Correspondentie op vaster grondslag te regelen.

Dit is juist hetgeen op de Dordsche Sy-HÓde van meer dan éénen kant is opgemerkt. Correspondentie moet er toe leiden, dat men over en weer elkanders attestatien aanneemt, en elkanders ambten erkent.

Leden en predikers moeten over en we-^cr toegang hebben. Juist echter om deze gevolgen der Correspondentie, en omdat ze volstrekt niet bestaat in een bloote complimentatie op de Synodale vergaderingen, is het hoog noodig, dat men, alvorens tot Correspondentie over te gaan, zekere waarborgen erlange, voor het metterdaad Calvinistisch karakter van de kerken met welke men in verband treedt.

Hiertoe nu is noodig, dat men drie diagen wete:1°. dat zulk een kerkengroep Gereformeerd van belijdenis is; 2". dat ze in hoofdzaak naar Gereformeerde beginselen van kerkrecht geregeerd wordt; en 3", dat deze belijdenis en deze kerkregeering niet pro memorie zijn uitgetrokken, maar ook in de practijk worden gehandhaafd,

We twijfelen niet, of Ds, Beuker zaï dit op zijn beurt met ons eens zijri.

Iti verband hiermee daarom nog een kort woord over het voorgevallene met Ds. Vos. Op de Synode te Dordrecht waren twee Amerikaansche kerkengroepen met ons in Correspondentie, zoowel die van Di. Vos, als die van Prof. Stefïens,

W^are nu door een dier beide kerken tegen de andere een klacht ingediend, op grond waarvan ons ontraden werd met de andere Correspondentie aan te houden, zoo ware hier niets tegen in te brengen geweest. De waarheid gaat bovenal.

Dit echter geschiedde niet.

Er werd niet namens de keiken van Ds. Vos een klacht ingediend tegen de kerken van Prof, Sttfïsns; maar eigener beweging, deelde Ds. Vos, in zijn qualiteit van gedelegeerde, mede, dat in Amerika bij sommigen de ofinie heerschte, dat Arminiusin Prof. Stefïens' kerk niet werd afgewezen, als hij aan de deur aanklopte.

Dit nu ging niet.

Als ik met andere afgevaardigden op een vergadering, welke ook, tegenwoordig ben, m3g ik niet zoo zijdelings even vermelden, dat men de vereeniging waarin die andere broederen komen verdenkt van zeer booze dingen. En immers „Atminiaansch" te zijn is voor een kerk d: e zich Gereformeerd noemt, al zeer boos.

Uit dien hoofde nu, en uit dien hoofde alleen, heeft de Synode van Dordt, aan die zijdelingsche, niet officieel door de kerken ingediende, eer los daarheen geworpen beschuldiging, ^een publiciteit in haar acta willen geven.

Er mocht hier geen onvoorzichtig en bedenkelijk precedent^in het leven worden geroepen.

Dunkt het aan de kei ken van Ds. Vos goed, om een volgend maal een wezenlijke aanklacht, behoorlijk gemotiveerd, in te dienen, dan natuurlijk komt dè zaak heel anders te staan.

Doch dit alles zal vanzelf op den goeden weg komen, indien de kerken met geheel de zaak der-Correspondentie meer ernst maken.

Ojk op onze verhouding tot de Belgische Zendingskerk zal dan te letten zijn. Niet om aanstonds alle Correspondentie daarmee af te snijden, maar wel om deze kerk op het onschriftuurlijke, door en door ongezonde en anti-Gereformeerde van haar kerkregeering te wijaen.

Wie toch de reelementen dezer kerk vergelijkt met de Synodale reglementen, kan als eerlijk man geen oogenblik het droeve feit in twijfel trekken, dit de reglementen der Belgische Zenaingskerk nog verre bij de Synodale reglementen achterstaan.

En al weten we nu zeer goed, dat er daarom desniettemin in deze keik een geheel andere geest heerscht, toch is het van het uiterste belang, dat we, ook ter wille van deae kerk, voor zulke misstanden niet het oog sluiten.

Stellig zou Ds. Beuker niet geschreven hebben, dat er aan haar kerkregeering ji zoo iets haperde, indien, op het oogenbhk dat hij zoo schreef, het reglement dezer kerk voor hem op tafel hid gelegen.

Organisatie van Jonjelingsvereenigingen

Il Het sociale vraagstuk en de G'iristelijke religie, las men op blz. 59:

Op het feit, dat fczus niet alleen denkbeelden gepredikt heeft, maar ook organiseerde, is tot dusver veel te weinig gelet. Reeds in den kring van zijn drie, zijn twaalf en zijn zeventig-discipelen, lag een organisatie, maar door.de instelling van het apostolaat, door de verordening van de prediking des Woords, door de instelling van de beide Sacramenten en door de instelling van het Diaconaat, is toch eens die reusachtige organisatie in het leven geroepen, die zich allengs over alle volken en door alle eeuwen heeft ititgespreid."

Nu vraagt men ons, of op dien grond aansluiting van een Jongelingsvereeniging op Gereformeerden grondslag bij den Bond noodzakelijk is.

Hierin onderschèide men wé!.

De aangehaalde zinsnede spreekt uitsluitend van de organisatie van het kerkelijk leven; maar hierop werd gewezen, om het feit te doen uitkomen, dat organisatie door aaneensluiting een zeldzame kracht was, die door Jezus niet was licht geteld, maar aangewezen óók voor zijn kerk.

Door B.lderdijk was geleeraard, dat de Christenen zich niet voor verschillende doeleinden veieenigen mochten. Hij was tegen alle organisatie. En Da Costa sprak hem dit aanvankelijk na.

Dit gevoelen deelt thans bijna niemand meer. Veel te kostelijk heeft men op allerlei gebied de kracht der organisatie leeren kennen

Op zich zelf nu is deze kracht reeds in een op zich zelf staande Jongelingsvereeniging vertegenwoordigd.

Immers elke vereeniging van dien aard is reeds een organisatie. De vraag nu, of deze plaatselijke Jongelingsvereenigingen zich nu ook tot een Bond organiseeren moeten, is een vraag van tweede orde.

Zulk een tweede graad van organisatie heeft voor zich, dat men van elkaar afweet, elkander steunt, en samen met elkander gemeenschappelijke belangen besprek"n kan.

Van den anderen kant heeft ze weer tegen z'ch, dat de stille eenvoud van de plaatselijke vereeniging wel eenigszins ondergaat in de altoos eenig rumoer makende grootere organisatie.

Grootere vergaderingen op breeder grondslag worden licht verleid om interessant te willen zijn, en met dat doel allerlei gewichtige dingen, die buiten haar sfeer liggen, op het tapijt te willen brengen.

Voorzichtigheid is dus geraden, en drang tot eenvoud moet steeds van de plaatselijke vereeniging uitgaan.

EenJongelingsvcreeniging moet ook inden Bond een vereeniging van Jongelingen blijven, die niet gaan boven wat op den weg van den Jongeling ligt.

Maar mits men tegen dit kwaad op zijn hoede zij, is saamwerking zeer zeker geraden, en'zou aansluiting ons steeds gewenscht voorkomen.

Huisbezoek.

Over het Huisbezoek., dat steeds meer aan de orde komt, sprak en schreef de Burgemeester van Leeuwarden een haitig woord aan het adrei der Synodale predikanten te Leeuwarden.

En to: n de Synodale kerkeraad min of meer protesteerde, schreef hij er dit navolgende overheen.

»Eerst als arravoogd, daarna als huisbczoeker van Armenzorg en laatstelijk als burgemeester heeft het steeds mijne aandacht getrokken, hoe ongelooflijk groot het getal is dergenen, die door geboorte ook tot uw kerkgenootschap behoorcn, maar die nooit lidmaat zijn geworden. En ik heb mij zelf steeds afge-^ vraagd, waaraan dat, mijns inziens bedenkelijk, verschijnsel moet worden toegeschreven.

»Voor zoover mijn waarnemingsvermogen reikt, moet dat voor een goed deel daaraan worden geweten, dat ook uwe geestelijkheid, uwc predikanten, veel te weinig zich ophouden met het huisbezoek, waarbij zij met hunne gemeentenaren spreken in de eerste plaats over hunne geestelijke en zedelijke, daarna ook over hunne stoffelijke belangen.

»En door het feit, dat zoo velen, die tot uw kerkgenootschap konden en moesten behoorcn, geen Hdmaat zijn, worden zij wel degelijk naar het burgerlijk armbestuur verwezen, »Die allen heeft de burgerlijke gemeente slichts te aanvaarden.

»Gij, mijne heeren! ontkent de juistheid mijner kruiek en acht mijne klacht in hare algemeenheid ongerechtvaardigd en onbillijk. »Welnu, ik ben ook op dit oogenbhk nog volkomen vast overtuigd, dat binnen deze gemeente de huisgezinnen, die geacht mogen worden tot uw kerkgenootschap te behooren, doch waar binnen geen uwer predikanten in het jaar 1893 een voet heeft gezet, om met de huisgenooten over hunne geestelijke en zedelijke belangen te spreken, bij tientallen worden geteld.

»Verlangt gij het, ik ben bereid er een onderzoek naar in te stellen en - wel door alle rangen van de maatschappij heen. Maar het ligt voor de hand, dat dergelijk onderzoek heel wat sensatie zou verwekken en ik houd niet van sensatie-en modsartikelen.

sAangenamer zoude het mij zijn, binnen enkele maanden te mogen vernemen, dat in den technischen werkkring uwer predikanten, catechiseermeesters en andere ambtenaren (als ik hen zoo noemen mag), die daarvoor in aanmerking komen, ecne wijziging had plaats gehad, ten gevolge waarvan uwe herders meer a tn hun herderlijk werk konden en moesten doen. Want ik geloof gaarne, dat in het drukke leven onzer dagen, daarvoor zelfs bij den besten wil en voldoenden ijver te weinig tijd overschiet.

»Dat er ook onder uwe predikanten zijn, die met veel, anderen die met minder ijver voor hun herderlijk werk bezield zijn, spreekt van zelf, maar naar mijne overtuiging behoort ook die arbeid te geschieden. Blijft er geen voldoende tijd beschikbaar, dan dient die door eenige reorganisatie in den dienst gevonden te worden. Maar juist van dat herderlijk werk verwacht ik alle heil."

Nituurlijk dat de Rjomsche pers hier aanstonds over vitl, om de voortrtff; )ijkhejd van haar eigen organisatie boven die der Syr.oiale keik aan te toonen.

En het moet toegeitemd, htt Roomsche huisb: zoek is vse' nauwkeuriger, veel aanhoudender, op veel beter voet ingericht.

Alleen ze vergat er bij te voegen, dat het aantal van haar geestelijken meestal veel grooter is.

Ze vergat ook, ddt de Gereformeerde kerken op dit pu.il van veel gunsiigsr conditie zijn.

sche Leeï slechts dit bericht uit de Kerkbode: Ulrecht-

De Kerkeraad der Gereformeerde kerk verzoekt dnilj^rnd, dat die leden der Gemeente, (lie sfeda'fiiiie dit jaar nog-geen huisuezoek hebben g'fhad van een ttfroudeillojjicn, hiervan kennis zullen geven met opgave van hun woonplaats. Men brenge die briefjes bij den koster der Oosterkerk of der Westerkerk.

Hieruit toch blijkt, dat deze kerkeraad niet slechts er op ingericht is, om elk lid minstens ééns per jaar te bezoeken, maar ook dat hij controle uitoefent, of metteraan dezen eisch voldaan wordt.

Op dit onderwerp komen we nader terug. Thans bedoelen we alleen de zaak nogmaals aan de orde te stellen.

Immers ook onder ons kon de goede aandrift verslappen.

En elke prikkel daartegen is ons welkom.

Recensie.

Uitleghtndige Wenken., korte aanteekeningen op den eersten brief vanden Apostel Paulus aan Timothetis, is de titel vaneen werk, bijna 200 bladzijden groot, door Dr. A. H. DE HARTOG, bijden heerFernhout, ts Amsterdam, in het licht gezonden.

Het is een tweede geschrift, geheel in den geest en toon van wat de geachte schrijver vroeger over den brief aan de Efez-en gaf.

Populair is de opzet, en populair blijft tot het einde toe de behandeling, in dien zin, dat alle wetenschappelijke termen er in gemeden zijn, noch geleerdheid wordt uitgestald, zoodat de eenvoudigste er van genieten kan.

Maar achter dien popuiairen vorm schuilt studie, schuilt nadenken, schuilt degelijke overweging.

Zoo mijdt het, wat in het populaire zoo dikwijls te wraken, zoo biedt het met handvoUen wat in het deugdelijk populatie te prijzen is, en vindt juist op grond van deze innerlijke voortreffelijkheid ongetwijfeld zijn we; .T naar veler huis en hart.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Verschil.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's