GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wie zal in den hemel opkummen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wie zal in den hemel opkummen?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar do rechtvaardigheid, ' die uit het geloof is, spreekt aldus: eg niet in uw hart: ie zal in 1-^1 u-juici Lipkliiiiüïcn; ' hclzeivc is Christus van boven afbrengen. Rom. lo:6.

Helaas, het grooter deel van de kinderen der menschen vraagt zelfs naar den hemel niet.

Niet dat daarom de meesten niet aan het bestaan van den hemel gelooven, en niet wei toegeven, dat, als het hier zal zijn afgeloopen, alleen in dien hemel een gelukkige toekomst voor hen kan liggen.

Onder de dusgenaamd »beschaafden" moge het besliste ongeloof almeer de overhand nemen, zoo is het niet onder die breede schare, die de eigenlijke massa van het volk uitmaakt.

Zelfs zij onder die massa, die buiten God en zijn gebod geleefd hebben, neigen er toch, als ze sterven gaan, toe, om aan dien vergeten hemel weer te denken, en, kon het zijn, ook voor zich in dien hemel een toekomst te begeeren.

De indruk van Gods majesteit, die uit dien hemel ons tegenstraalt, is dan ook zoo overweldigend, dat een niet door waanwijsheid vergiftigd of door spotternij verdorven hart, in oogenblikken van hoogeren ernst altoos weer door dien machtigen indruk wordt aangegrepen, en het niet maar anderen naspreekt, maar het zelf ervaart, dat we met dien hemel, en in dien hemel met den levenden God, te doen hebben.

Alleen maar, bij verreweg de meesten zijn de oogenblikken, dat ze zulk een-indruk ondergaan, uiterst zeldzaam, en hun gewone leven verloopt, als hadden ze alleen met deze wereld te rekenen.

Over de vraag, hoe ze eens in dien hemel komen zullen, deuken ze dan oak niet na. De vraag boezemt hun geen_ genoegzame belangstelling in, om hen bezig te houden. Dit is voor hen het mysterie van den Dood, een mysterie waaraan ze veeleer schuwen te denken.

Dat komt later.

Daarvoor zal de ure zijn aangebroken, als eerst hun leven afgeleefd is; en daarom zetten ze voorshands op dat leven al hun hart.

Ze zouden wat liefs geven, als ze dat leven op aarde duurzaam en blijvend het hunne konden noemen. Ware dat zoo, och dan taalden ze ganschelijk niet naar den hemel.

De hemel had nooit voor hen een hoogere beteekenis, dan die van een toevluchtsoord, als de Dood met geweld het leven op aarde voor hen afsnijdt.

Maar, God zij lof, zoo is het toch niet met allen.

Alle eeuwen door waren er onder alle natie en volk ook ernstiggestemde zielen, in wier schatting die hemel verre boven deze aarde stond; wier geestelijk instinct hun zei, dat jn dien hemel niet enkel hun toekomst, maar ook hun schat voor het heden verborgen was, en die daarom met een gebed, dat niet afliet, steeds de gemeenschap met dien hemel zochten, om uit dat hoogere en dat oneindige leven kracht in te drinken en levensmoed.

Deze nu dachten eiken dag aan den hemel. Des morgens bij hun ontwaken, en des avonds als ze zich te slapen legden. En voorts zoo dikwijls zich de gedachten in hen vermenigvuldigden, en de diepe vraag naar den levenden God hun gemoed in spanning bracht.

Slechts was de zonde oorzaak, dat zelfs deze beteren van ons geslacht, bij dat vragen naar den hemel, bijna altoos het dwaalspoor insloegen.

Vergeet toch niet, dat de mannen, door wier bezielende veerkracht bij tal van volken de afgoderijen zijn opgericht, geenszins tot de slechtsten, maar juist tot de ernstiggestemden behoorden.

Het was ook dien mannen om den hemel te doen, alleen maar ze kenden den weg niet, die naar den hemel leidt, en kozen zich nu eigengebaandé wegen uit, 5 en die eigengebaande wegen liepen toen uit op die voor ons zoo stuitende afgoderijen.

Van de ernstiger wijsgeeren kan men hetzelfde zeggen.

En ook onder onze modernen vindt ge telkens teedergevoelige, diepgaande zielen, die volstrekt geen vrede met de wereld hebben, en slechts hierin feil gaan, dat ze den weg der waarheid verwerpen, en lust hadden aan het dolen op paden zonder uitweg.

Ja, wat nog sterker spreekt, zelfs in Israël stuitte . de ernst des levens op denzelfden steen des aanstoots.

Want al had Israël de woorden Gods en al wist het, dat de gerechtigheid van God een volkomene moest zijn, nog zondigde ook in Israël zoo menig ernstige man en ernstige vrouw, doordien ze, in plaats van het heil van Boven in te wachten, een weg zochten, om zelf naar den hemel op te klimmen.

Tegen die zonde nu trad Paulus op, toen hij het afvallige Israël toeriep: »Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Dat toch ware Christus van boven afbrengen.'*

Op den eersten indruk raadselachtige woorden, en toch woorden, die ook voor ons nog met zoo klaren eenvoud de scherpe tegenstelling teekenen tusschen alle werkheiligheid en tusschen het zaligmakend geloof.

Wie zegt: Wie zal voor ons ten hemel opklimmen? , of ook: Hoe zal ik zelf ten hemel opklimmen? , is allerminst een spot­ ter of eeh goddelooze. Integendeel, het is hem om den hemel te doen, en de begeerte zijner ziel strekt er zich jiaar uit, om dien hemel binnen te gaan.

Alleen ira.? rj op-de-^sai-g: Hoe kom ik in den hemel? , luidt zijn antwoord: Natuurlijk, doordien ik naar den hemel opklim.

En hierin nu juist steekt de grondfout, want nooit, nooit heeft iemand de gemeenschap met den hemel gevonden doordien hij er naar opklom; maar steeds is dié hemel alleen door hen genoten, die merkten, hoe die hemel naar hen nederdaalde, en, na tot hen nedergedaald te zijn, hen in zich opnam.

Hemel en aarde zijn gescheiden. God en de menschen liggen als door een afgrond uiteengeworpen. En nu helpt het u niets, wat gij ook uwerzijds doet, om dien afgrond te dempen en u naar dien hemel op te heffen.

Dat slaat alles weer terug. Dat is de zee met een waterbeker willen uitscheppen. Daarmee komt ge geen stap verder. Dat kan, zoo ge het ernstig meent, tot niets dan tot wanhoop leiden.

Neen, de gemeenschap tusschen hemel en aarde komt niet tot stand doordien gij van de aarde een ladder opricht, maar doordien uit dien hemel een ladder naar de aarde wordt neergelaten.

Denk aan Bethel.

Niet Jacob klimt de ladder op, maar langs die uit den hemel nedergelaten ladder dalen de Engelen Gods af, om Jacob met zijn zegeningen te vervullen.

Daaraan nu hangt het, of ge den Christus Gods aanneemt of verwerpt

God heeft alzoo lief de wereld gehad, dat Hij uit dien hemel naar die wereld zijn eengeboren Zoon gezonden heeft.

Hij heeft ons niet, tartend, en tergend, en spottend met onze machteloosheid, toegeroepen: sKlinit tot I-; j in mijnen hemei op, en ik zal u aannemen"; maar Hij heeft het heil tot ons doen nederdalen.

Uit Gods hemel is het op aarde naar ons toegekomen, gelijk de malsche dauw neerdaalt op het aarch-ijk, om het aardrijk te doen herleven.

Hij heeft niet gezegd: Verhet u, maar: Buig u neder; en op de ziel die zich ootmoedig nederboog, is het heil in milde druppelen uit de wolke zijner genade nedergekomen.

Juist dus de omgekeerde weg van wat de betere mensch in zijn dwaasheid be­

oogde. De ernstiger gestemde mensch zocht een weg van de aarde naar den hemel; en de weg der genade is juist omgekeerd, dat het van den hemel uitgaat en zich naar de aarde toebeweegt.

En hierom nu^komt het alleen op geloof aan.

Want geloof, wat is het anders, édcawat van God u toekomt, in kinderlijke ootmoe­ digheid aannemen? Aannemen zgn Woord dat tot u uitgaat, aannemen zijn Christus, die tot u nederdaalt, aannemen zijn Gerechtigheid, die voor u afdruipt van de Bergen zijner heiligheid.

Dat is dus de strijd, waar elk hart, dat hooger ernst kent, voor te staan komt.

Eerst allerlei weg, ons door menschen aanbevolen en ons door menschen ontsloten, om ons op te heffen, om hooger op te gaan, om te winnen in heiligheid, om onze werken vele voor God te maken, en alzoo naar Gods hemel op te klimmen.

En dan daartegenover de klare eenvoud van het Evangelie der genade, dat al deze opgaande wegen verwerpt en veroordeelt, en van geen anderen weg dan den weg naar de diepte hooren wil.

Niet gij naar God uzelven opheffend, maar God zelf in den Zoon zijnen liefde zich tot u nederlatend, en nu dit ééne van u vragend, dat ge al uw eigen gekozen wegen verdoemen, en dien weg uws Gods verkiezen zult.

En dan worstelt het in de ziel.

Want het schijnt zoo tegenstrijdig, als men naar boven moet, den weg opwaarts te verlaten, en den weg naar de diepte voor lief te nemen.

Ons hoogmoedig hart wilde het zoo gaarne anders. Zelf, desnoods met doodsgevaar, den top van Gods heiligen berg op, om als mën den top bereikt had, triomfeerend te kunnen uitroepen: Dien top heb ik bestegen !

En toch, dat alles moet verzaakt en prijsgegeven.

Geen stap naar boven, of ge komt naar boven nooit.

Want nog blijft het waar, wat de heilige Apostel aan de kerk van Rome schreef: Indien ge zeggen blijft: hoe zal ik ten hemel opklimmen ? dan hebt ge Christus, voor zooveel u aangaat, uit den hemel nedergestooten.

Dan toch leunt en steunt ge niet op wat in Christus ook voor u verborgen ligt, maar nog steeds op uw eigen, innerlijk vermolde kracht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 juli 1894

De Heraut | 2 Pagina's

Wie zal in den hemel opkummen?

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 juli 1894

De Heraut | 2 Pagina's