GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„En uwe heerlijkheid over hunne kinderen."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En uwe heerlijkheid over hunne kinderen."

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Laat uw werk aan uwe knechten gezien worden, en uwe heerlijkheid over hunne kinderen. Psalm 90 : 16.

Vooral onze Luthersche broeders wierpen ons niet zelden het verwijt voor de voeten, dat wij, Calvinisten, meer Oud-dan iW«««f-Testamentisch van zin en geest waren.

Dit verwijt nu vindt zijn grond in iets, waarin we onze eere stellen.

Hierin namelijk, dat wij Calvinisten van oudsher aan de heelt Schriftuur vasthielden, en niet om het Nieuwe het Oude Testament verwaarloosden en in vergetelheid lieten geraken.

Komt ge buitenaf in Roomsche landen, dan vindt ge in de huisgezinnen noch Oud noch Nieuw, en is heel de Schriftuur uit het huislijk leven verdwenen. Bereist ge Luthersche landen, dan leert de ervaring u, dat het Nieuwe Testament nog in de meeste huisgezinnen te vinden is, vaak met de Psalmen in proza er achter gedrukt, maar dat het Oude Testament er onbekend is. En alleen als ge in Calvinistische streken komt, waar van meet af de autoriteit van Gods Woord boven alles heeft gegolden, zijn de huisgezinnen nog in het bezit van den heelen Bijbel.

Dat is niet onze verdienste, maar een genade Gods die ons verleend is, een vrucht van dat ï beven voor Gods Woord, " dat deHeere vanouds in het hart onzer vaderen gewekt had.

Immers ze hadden niet alleen óók hat Oude Testament, maar ze lazen en herlazen het, en prentten den goddelijken inhoud ervan diep in hun ziel.

Het was niet een boek meer in huis maar liet boek, waarop ze met heel hun huislijk en maatschappelijk leven dreven, en het is niet te sterk gezegd dat er op die wijs een Oud-Testamentisch stempel op geheel hun levensbeschouwing gedrukt werd.

Niet alsof ze daarom het Nieuwe Testament ook maar iets minder waardeerden. Wie dat zegt, lastert eenvoudig. Maar onze vaderen gevoelden uitnemend wel, dat het Nieuwe Testament een heel andere roeping had dan het Oude.

In het Nieuwe schittert de glans van Gods genade in haar voleinding, in haar geestelijke samentrekking, als van de toppen der bergen, terwijl diezelfde genade Gods ons in het Oude Testament getoond wordt, gelijk ze haar stralen breekt in het persoonlijk en huislijk worstelen, in het leven van maatscJiappij en volk.

In het Nieuwe Testament straalt van uit den Christus Gods genade ons menschelijk leven van boven toe; terwijl we diezelfde genade Gods in het Oude Testament als uit het menschelijk leven zelf en uit de worstelingen van ons menschelijk hart zien opkomen.

En overmits we nu, als uitverkorenen Gods, niet alleen de verzoening onzer schuld en de bezegeling des Geestes behoeven, maar ook als menschen een persoonlijk leven doorworstelen, in een gezin leven, te midden eener gistende maatschappij ons bewegen, en het leven van een eigen volk meê doorleven, heeft de Calvinist van oudsher ingezien en bekend, hoe hij even goed het Oude als het Nieuwe Testament had te eeren, ja hoe dat Qude allicht meer nog dan het Nieuwe hem in zijn persoonlijk, menschelijk leven uitkomst schonk.

Niet het minst kQmt dit uit, bij het denken aan onze kinderen.

Niet dat wij, Calvinisten, ons zeker monopoUe van liefde voor onze kinderen toekennen.

Roerende voorbeelden van gehechtheid aan zijn kroost en van zelfopoffering voor zijn kroost zijn ook in andere kringen minstens evengoed aan te wijzen; zelfs onder Heidenen zijn deze voorbeelden niet vreemd.

En ook beweren we niet, dat ons meer dan anderen het zieleheil van onze kinderen ter harte gaat.

Beschamend toch is soms, vooral in methodistische kringen, de hartstocht waarmee vooral de moeder jaagt naar de bekeering van de kinderen die God haar gegeven heeft.

Waarlijk wat ons drijft en bezielt is geen zelfverheffing, en wel allerminst een laatdunkend neerzien op anderen. Eer omgekeerd zou men zeggen kunnen, dat de Calvinist minder voor zijn kinderen doet en rustiger hun lot in de toekomst verbeidt.

Maar wat verschil, en diepgaand verschil maakt, is dat een Calvinist anders tegenover zijn kinderen staat, ze met een ander oog beziet, en een geheel andere hope op hen stelt.

Hij mikt ook bij zijn kinderen hooger, en richt daarom den pijl dien hij op den boog legt anders.

Een verschil misschien aldus het best aan te duiden, dat een Calvinist, ook waar het zijn kinderen geldt, het eerste en grootste gebod het eerste laat blijven en het tweede gebod, óók met opzicht tot zijn kinderen, steeds met de kracht van het eerste gebod bezielt.

Zeker, zijne kinderen zijn hem wel het allernaaste onder de naasten, die hij als zichzelf moet liefhebben; maar ook in die liefde voor zijn kinderen moet, zal er zegen op rusten, vóór alles uitschitteren het liefhebben van den Heere zijn God met heel zijn hart en heel zijn verstand.

Ook zijne kinderen zijn Godes. Van God heeft hij ze ontvangen. Zijn God zal er hem eens rekenschap van vragen wat hij met zijn kinderen gedaan heeft. En dan alleen zal hij ook bij die rekenschap vrij uitgaan, zoo het Solt Deo gloria ook met het oog op zijn kinderen zijn toeleg bleek.

Voor Gods eere moeten ook zijne kinderen leven, zich bewegen en zijn, nu en eeuwig, en het is juist die gemoedsstemming die vóór alles de bede uit zijn hart doet opklimmen, dat Gods heerlijkheid op zijn kinderen rusten moge.

Dit standpunt, om ook waar het zijn kind geldt, niet het eerst aan het geluk, zelfs niet eerst aan de zaligheid van dat kind, maar vóór alle ding aan de eere Gods te denken, komt nergens sterker in uit, dan in wat onze vaderen het zaad der kerk noemden.

Hierin toch lag de heerlijke gedachte, dat we niet slechts rekenen met de zake Gods in het heden, maar ook met de zake des Heeren in de eeuwen die komen, als wij er niet meer zijn zullen; dat er ook dan, eeuw-in eeuw uit, een volk moge zijn, dat den Naam des Heeren trouwelijk belijdt; en dat het ook aan het geslacht, waartoe we zelven behooren, moge gegeven worden, onder die belijders des Heeren tot in lengte van dagen van God verkoren representanten te zien optreden.

Daarom kinderen niet alleen, maar ook kindskinderen, en, zoo het mag, de kleinkinderen van onze kinderen, heel dat rijke leven, dat uit onze lendenen is voortgesproten, bekleed met de genade, om bij Sion gerekend te worden, en, kan het, tot aan de wederkomst van Christus op de wolken, ijverend te worden bevonden voor Gods heiligen naam.

Dat sluit dan de stille bede om hun zielsbekeering wel in, maar ook die bekeering blijft dan instrument, middel voor een hooger doel, en altoos ondergeschikt aan dien onverbiddelijken eisch, dien het eerste en het hoogste'gebod ons vóór alle dingen brengen blijft.

Onze kinderen zijn ons dan geen eenlingen meer, die elk op zich zelf drijven, maar ze staan dan voor ons als omvat en omstrengeld door den band van ons geslacht; door den band van Gods kerk; ja door den band van die heilige macht, die al de eeuwen door dejsake Gods behoedt voor ondergang.

Van voorkeur voor reeds ontdekte boven nog onbekeerde kinderen kan dan tevens nimmer sprake zijn.

Vooreerst niet, omdat de Heilige Geest nog tot in den jongsten snik kan doorbreken; ten andere niet, omdat juist de minst gerijpte de meeste zorge van uw liefde vraagt; maar ook omdat de historie toont, hoe soms, met overspringing van een enkelen schakel, de heilige lijn der genade van grootvader en grootmoeder op kleinzoon of kleindochter overspringt.

Het jzaad der kerk" blijven de «kinderen der geloovigen", en al blijft de uitverkiezing vrijmachtig, het is nu eenmaal Gods heilig bestel, dat Hij zijn verkorenen meest ook ingeslachtsverband laat geboren worden.

De eerste, de grootste kracht der opvoeding zoekt daarom een Calvinist niet in zijn persoonlijk vermaan, noch ook in broeikascultuur van te vroeg rijpe Christentjes, wier vrucht gemeenlijk verzengt als de zon te sterke hitte gaat uitstralen; maar veel meer in het handhaven van dat algemeen verband, waardoor krachtens den Doop de kinderen der geloovigen en de kinderen der wereld onderscheiden zijn.

Ze moeten weten dat ze tot Gods volk behooren; ze moeten de banier kennen, waaronder dat volk des Heeren optrekt, en die banier leeren kussen en liefhebben; ze moeten weten, dat hen een hooger ideaal wacht dan de wereld najaagt; en weten ook dat smaad en verdrukking uit liefde voor dat heilig ideaal te lijden, niets vreemds, maar het zeer gewone is; iets wat niet anders kan om van ons kindschap verzekerd te zijn.

Half aan de wereld toegeven is voor alle Christelijke opvoeding de dood.

Dan hinken onze kinderen op twee gedachten.

Dan willen ze eigenlijk de wereld, en nemen er de heiligheden Gods slechts bij. Danbluschtge in hun hart de geestdrift. Dan kennen ze niet den heldenmoed van het ideaal.

Niet dat ze daarom als geestelijke schimmen onpractisch voor de wereld zullen blijven, want juist als ge de eere Gods bij de opvoeding uwer kinderen op den voorgrond stelt, zal niet de zucht om een betrekking te erlangen, niet de dorst om rijk te huwen of zich te verrijken door koopmanschap, maar het stil verlangen, om 's Heeren volk te sterken, om door vlijt en door talent de zake des Heeren te steunen, en alzoo in het midden der wereld een eere voor hun God te zijn, de valsche eerzucht en den zondigen naijver dooden, om er een van God bezielden heiligen ijver voor in plaats te geven.

Heerlijkheid bidt daarom ook de vader en de moeder van Calvinistischen huize voor het hun geschonken kroost af; maar hun zielsbegeerte is het, dat niet de heerlijkheid die de wereld geeft, maar de' heerlijkheid die alleen God kan verleenen, hun deel moge zijn.

En juist wijl ze aldus een veel hooger goed voor hun kinderen begeeren, is er in hun opvoeding meer rust, meer stil vertrouwen, meer vaste bestendigheid.

Immers dit weten ze, dat zij zelven, o, zoo weinig vermogen, dat die hun kinderen inwendig bewerkt en uitwendig hun lot regelt, de Heere is. Hij, diezelfde God, door wiens onuitsprekelijke barmhartigheden ook zij zelven van de duisternis tot het licht zijn gekomen. In wiens heerlijkheid ze zelven wandelen, en uit wien alleen de heerlijkheid, die waarlijk rijk maakt, ook hun kinderen eens beschijnen kan, als zij er niet meer zijn' zullen.

Zinslorende drukfout.

In de Meditatie der vorige week, staat in de vijfde zinsnede: dan is het of in dien steenen paal de natuur u toespreekt, en u toeroept: Tot zoo ver strekt uw vaderland en niet verder.

Dit moet zijn: »dan is het of in dien steenen paal een niacht u toespreekt enz."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1894

De Heraut | 4 Pagina's

„En uwe heerlijkheid over hunne kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1894

De Heraut | 4 Pagina's