GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voorwerpelijk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voorwerpelijk.

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 8 Maart 1895.

Wat verstaat men onder louter ^vooriuerpelijke" prediking?

Antwoord: Zulk een prediking, die de v/aarheid Gods uit zijn Woord zoo zuiver en zoo volledig mogelijk in het midden der gemeente ncdeiiegt, maar zonder dat het verband van die waarheid óf met den prediker, óf met de gemeente, uiticomt.

Stel u voor, dat er iu de plaats van den prediker, een phonograaf op den predil< stoel werd gezet, en dat uit dit instrument de klanken voortkwamen, het zou voor de louter voorioerpeüjkc prediking geen verschil maken.

En ook, denkt het u in, dat de bloot voorwerpelijke prediker zijn predikatie niet in het midden van de vergadering der geloovigcn, maar in een geheel leeg gebouw voor stoelen of banken uitsprak, het zou aan de predikatie niets veranderen.

Bloot voorwerpelijke prediking is prediking zonder verband met de zielen. Geheel buiten de sprekende ot hoorende onderwerpen of personen blijvende. Een prediking, die u zegt: Zoo ligt de waarheid, en daarmede uit.

Op dit .standpunt is het dan ook volmaakt onverschillig, wie preekt en wie hoort, de predikatie blijft eender. Al dat maken van honderden predikatiën voor eiken Zondag in honderden kerken is welbezien dan ook noodelooze moeite. Men kan evengoed voor eiken Zondag ééne predikatie voor heel het land laten m.aken, en die in druk rondzenden, opdat alle predikers iii alle kerken diezelfde predikatie voorlezen.

Het doet er toch op dit standpunt niets toe, - wie het zegt en koe het gezegd wordt, 'als de voorwerpelijke waarheid maar wordt nitgfepr'okeni Zelfs kan' men' d'é kosten van V er, „, een predikant op na to houden, wel opgeven. Allicht toch dat men in de gemeente wel een of ander persoon vond of huurde, die duidelijk en|.met heldere stem voorlas. En als dat maar| geschiedt, is het genoeg.

Of liever, ookj die moeite kon men sparen, en nog eenvoudiger ware het, om aan elk gemeentelid een exemplaar van zulk een voorwerpelijke predikatie thuis te zenden; dan kon ieder die zelf in zijn gezin voorlezen, en op die wijze zou^-dCj voorwerpelijke waarheid evengoed .^ in de gemeente worden nedergelegd._•

En nu zegge men niet, dat we er een caricatuur van maken. Want in ernst, zoo men zich op het standpuntj plaatst, dat het op niets anders bij de predikatie aankomt, dan op het »nederleggen in de gemeente van de voorwerpelijke waarheid, " dan is het ons met onze teekening volle ernst.

Immers als er niets te doen is in de predikatie, dan om, los van den persoon des predikers en los van de personen in de gemeente, de voorwerpelijke waarheid neer te leggen, dan mag aangenomen, dat b. v. een hoogleeraar in de Dogmatiek zulk een opstel veel zuiverder en bondiger in elkaar zalj: .kunnen zetten, ^dan menig jeugdig prediker.

Konden de kerken derhalve zulk een hoogleeraar aanstellen, om voor eiken Zondag tijdig zulk eeip'^^jcrstt^llig opstel in gereedheid te brengen', en in druk te doen rondzenden, dan mag ondersteld, dat de nederlegging van de voorwerpelijke waarheid in de gemeente nóg juister en krachtiger zou toegaan, en konden de leeraren den tijd, dien ze nu" aan het vervaardigen van zulke opstellen besteden, veel nuttiger aanwenden, in het persoonlijk bezoeken der gemeente of ook voor diepe studie.

Hier zou nog tweeërlei voordeel aan verbonden zijn.

Ten eerste zou het dan in alle kerken tot een gelijke en identieke voorstelling van de waarheid komen, en zou er niet in de ééne kerk zus en in de andere kerk zóó gepredikt worden. Iets wat niet weinig de eenheid van inzicht zou bevorderen.

En ten andere zou er op die wijs eenige vaste orde in de predikatie komen.

Nu toch hangt, o, zooveel van gril en toeval af.

Den éénen Zondag neemt de prediker dit, en een anderen Zondag dat stuk der waarheid, en legt het voorwerpelijk voor de gemeente neder.

Soms hangt het volgende stuk met het voorafgaande saam; maar heel dikwijls ook volstrekt niet.

Dit riiaakt dat enkele stukken, waarin de prediker zich meer thuis gevoelt, telkens en telkens weer worden behandeld; maar dat andere, evenzeer gewichtige stukken, bijna nooit ter sprake komen.

En ook is er een van den hak op den tak springen. Nu eens een stuk uit de leer der Zonde, dan opeens iets uit de leer der .Sacramenten, een derde maal iets uit het stuk (Jer Schcijpiug-, feen' vh.-rde maal vao, de Verkiezing. En zoo wordt, zonder orde of samenhang, nu dit dan dat stuk der waarheid voorwerpelijk neergelegd, al naar gelang de prediker zijn aandacht op dezen of dien tekst liet vallen.

Ook dit ongerief nu zou men te boven komen, zoo één geleerd man deze voorwerpelijke opstellen voor alle kerken saam in gereedheid bracht, en de leeraars ze voorlazen. Dan toch zou er vanzelf zekere orde, zekere volgorde, zekere opeenvolging in komen, en zou het onderwijs in de voorwerpelijke waarheid geregeld voortgaan.

En nu zegge men niet, dat het dan toch beneden de waardigheid van een leeraar zou zijn, om zulk een stuk van een ander voor te lezen; want in tal van Protestantsche kerken heeft men jarenlang zulke predikbundels laten opstellen en kerkelijk goedgekeurd, die in kerk bij kerk door de predikanten werden afgelezen. Men noemde deze bundels Postillen.

Maar bovendien, op het bloot voorwerpelijke standpunt hebt ge met den leeraar niets te maken.

s|Het standpunt is veeleer, dat ge niet op hem letten moogt, en dat de leeraar in de predikatie nauwlijks mag laten merken dat hij bestaat.

Hij moet zich geheel effaceeren.

Een phonograaf van vleesch en bloed te zijn, moet op dat standpunt, zelfs zijn hoogste ideaal zijn. Of vindt ge plwnograaf a! te .sterk, zeg dan automaat.

Dit spreken we nu daarom zoo scherp, en tot op zekere hoogte zelfs ironisch uit, omdai' naar ou; ; e iuiiigc overtuiging dit bloot voorwerpelijke standpunt door geen enkel Dienaar des Woords mag worden ingenomen, overmits de stichtende en vertroostende en tot bekeering roepende predikatie er door vernietigd wordt.

Ja, we gaan verder.

Neemt ge dat «bloot voorwerpelijk" in volstrekten zin, dan vernietigt het feitelijk den Dienst des Woords als zoodanig, en doel dien ondergaan in een, en dan nog «nnenschkundig. catechisecreu.

Want het is wel zoo, dat zij, die dit stelsel voorstaan, nu in de tweede plaats de werking des Heiligen Geeste.s laten intreden, om de neergelegde waarheid al dan niet aan de kerk te betuigen, maar op dit standpunt gaat die werking des Heiligen Geestes buiten den prediker en buiten de predikatie om, en grijpt uitsluitend onmiddellijk plaats.

Onmiddellijk, d. w. z. zonder dat de Dienst des Woords het karakter erlangt van een door God verordend middel, om. voor deze werking des Geestes de bedding uit te graven.

Steeds hebben we uit dien hoofde dit »bloot voorwerpelijk" standpunt bestreden, overmits een lid der kerk de voorwerpelijke waarlieid ook wel uit boeken kan vernemen, en de werking des Heiligen Geestes hem evengoed in zijn huis als in de kerk bereiken kan, en alzoo op dit standpunt heel Jiet kerkelijk wezen zijn noodzakelijken grond erliest."

Nu denke echter de »bloot ondervfcx^tlijke" prediker niet, dat we hem daarom gelijk geven.

Voor hem heeft de Heraut voor een volgend nummer nog iets ia de pen.

Ook hier toch ligt klip tegenover klip.

En als we u manen om de voorwerpelijke klip te ontzeilen, ligt hierin allerminst opgesloten, dat we u regelrecht op de onderwerpeliji: e klip afsturen.

Liefst zagen we dat ge beide meedt.

Maar om dit doel te bereiken, is het noodig, dat men beide deze standpunten eerst eens op zichzelf beschouwe, en ze in hun eenzijdige strekking doorzie.

Vooral bij het bespreken van veel dat met deze quaestie saamhangt, loopt men zoo licht gevaar over en weer in het honderd te praten, indien men niet begint, met zich een helder en juist begrip te vormen van wat onder beide zegswijzen te verstaan zij.

En daarom bepalen we ons voor ditmaal tot het »bloot voorwerpelijke" standpunt.

Men belijdt dan, en te recht, dat wij, als door de zonde verduisterd, de waarheid zien noch kennen. Dat God de Heere in zijn genade, aan ons, zondaren, de waarheid geopenbaard heeft. Dat in den naam des Heeren deze geopenbaarde waarheid rusteloos in de gemeente moet worden nedergelegd. En nu voorts, dat in dit nederleggen van de waarheid Gods in het midden der gemeente het wezen der predikatie bestaat. Dat dit haar doel en haar bestaansrecht is. En dat, ook afgescheiden van wie spreekt of wie hoort, die zvaarheid Gods haar majesteit handhaaft, en voor rekening ligt van een iegelijk aan wien ze is aangezegd.

En dit nu juist is een vermenging en dooreenwarring van ware en valsche begrippen, die eerst ontward kunnen worden, zoo vooraf ook de »bloot onderwerpelijke" prediking aan soortgelijke critiek is onderworpen, als ditmaal de jbloot voorwerpelijke".

JTeric en School.

II.

Een tweede denkbeeld, dat korte bespreking eischt, voert zijn betoog ongeveer in dezer voege.

Is, " z^o vraagt men, de plicht om de gedoopte kinderen te onderwijzen, niet door de Doopbelofte op de ouders gelegd?

En zoo ja, moet dan een school niet be­ [ schouwd, als handelende krachtens de bevoegdheid, die de ouders op den onderwijzer hebben overgedragen?

Die ouders nu hadden bevoegdheid en plicht, om hun kinderen niet alleen in kundigheden, maar ook in de Christelijke religie te onderwijzen. Voor zooveel zij een deel van de taak der opvoeding op den onderwijzer overdragen, houdt dit derhalve ook dé overdracht van het godsdienstonderwijs in. En alzoo heeft de school niet met de kerk, maar uitsluitend met de ouders te rekenen. Op school onderwijst de onderwijzer de Christelijke religie, als plaatsvervanger van den vader, of, bij diens ontstentenis, van de moeder.

Een voorstelling, die dan vooral wordt aangedrongen door de woorden van de Doopbelofte: Zelf sonderwijzen, of ^(? «« onderwijzen."

Doen onderwijzen toch is opdracht. Aan de kerk kunnen de ouders geen opdracht geven. Die handelt ambtelijk. Het - ^doen oudenvijzen" kan dus alleen slaan op het ^doen onderwijzen" in de Christelijke religie door den schoolmeester.

Ongetwijfeld is deze voorstelling daarom vooral zoo verleidelijk, omdat er een element van waarheid in ligt.

Denkt ge u in een idealen toestand in, dan moest het onderwijs in de Christelijke religie, dat de ouders geven, uitgebreid, en de catechisatie ingekrompen. En het schoonst zou de toestand zijn, zoo de catechisatie alleen strekte, om zich te overtuigen of de persoonlijke belijdenis en de geestelijke kennis ver genoeg was voortgeschreden, om tot de stipulatiën en tot de toetreding van het heilig Avondmaal over te gaan.

Toch zou ook zelfs bij zoo idealen toestand het betoog niet opgaan.

Ziehier, waarom niet.

De Doopbelofte is ^& & \\ belofte die de ouders in stilte voor zich zelf afleggen, maar het is een hun afgenomen belofte. Ze leggen die belofte af in handen der kerk. En diensvolgens erkennen ze het recht der kerk, om te beoordeelen, of deze belofte wordt nageko7m7i.

Zoo is het niet met een louter geestelijke belofte. Daarover gaat alleen het oordeel van den Kenner der harten.

Maar zoo is het wel met een institutaire belofte, d. w. z. met een belofte die ge als lid van een instituut in handen van het bestuur van dit instituut aflegt.

Van dien aard nu is de Doopbelofte.

Ze wordt afgelegd, niet in het lichaam van Christus als geestelijk organisme, maar in de kerk als instituut. Door leden van dit. instituut. In handen van de Dienaren des Woords, als in deze gelast en gemachtigd door den kerkeraad, als bestuur van het instituut.

Het oordeel of deze belofte wordt nagekomen, staat alzoo niet aan de ouders, maar aan de institutaire kerk, en nader aan den kerkeraad.

Ook al verkeerden we dus in den meest gewenschten toestand, zoo zouden de ouders het onderwijs van hun kinderen ia de Christelijke religie toch nooit aan den onderwijzer kunnen opdragen, dan onder verband van het oordeel en toezicht der kerk; en de ouders zouden als leden der kerk niet vrij zijn, om dat onderwijs te laten geven op een wijze, die het toezicht en oordeel der kerk uitsloot.

Nu echter weet een iegelijk, dat we in dien idealen toestand op verre na niet verkeeren.

Veeleer zijn de practische toestanden zoo, dat de meeste ouders, als hun kinderen naar school moeten, ganschelijk buiten staat zijn, zelfstandig tusschen school en school te kiezen.

Meestal zelfs hebben ze geen keuze, omdat er op hun dorp maar één school met den Bijbel is.

Voorzoover ze dus gevoelen, dat hun kind op de openbare school niet thuis hoort, rest hun niet anders, dan hun kind naar die ééne school met den Bijbel te zenden.

Keuze kennen ze daarbij in den regel niet.

Of de meester goed is, of het onderwijs er deugt, of het onderwijs een opvoedend karakter draagt, het zijn altemaal vragen, die ze zich maar liefst niet stellen, omdat ze die toch niet beantwoorden kunnen.

Al wat ze doen kunnen is, drijven op het schoolbestuur. En ook waar dit in plichtsvervulling te kort schoot, zou er toch geen redres voor hen zijn. Immers er is maar één school. En zij allerminst zijn bevoegd en gerechtigd, om te oordeelen, ook omdat ze niet op de hoogte van het onderwijs zijn.

Alzoo, ze zenden hun kinderen eenvoudig naar de eenige voor hen bruikbare school.

Nu wordt op die school ook onderwijs in de Christelijke religie gegeven; doch, helaas, als een vak waarop bij de benoeming niet bijster veel wordt gelet.

Een schoolbestuur, dat zich, eer het benoemt, door opzett, ilijk onderzoek vergewist, of het onderwijs in de Christelijke religie veilig aan dezen man kan worden toevertrouwd, is een uitzondering.

Bij veelheid van candidaten zou dit allicht beter worden. Maar hoe, nu er bijna geen candidaten zijn, en men blijde is, zoo er zich althans iemand presenteert?

Doch in elk geval, ook al wordt er gekeurd, die keur gaat uit van het schoolbestuur en niet van de ouders.

En als nu een vader in zulk een dorp wonend, ook zijn kind naar die school zal zenden, wat middel heeft hij dan om den meester op dit punt te keuren ?

Zal hij er zelf een tiental morgens in school bij gaan staan?

Maar zoo de ouders van alle candidaatleerlingen dit deden, waar bleef dan de schooierde ?

En ook, is uit zulk aanhooren te oordeelen? Is de vader, die oordeelen wil, ook tot oordeelen in staat?

Veelal, helaas, niet.

En zoo is het resultaat, dat in de practijk de ouders hun kinderen wel voor het onderwijs, ook in de Christelijke religie, aan zulk een stel onderwijzers moeten toevertrouwen, maar zonder ook maar eenigszins in staat te zijn, om hun onderwijs te beoordeelen.

Werd dat onder^vijs door een catechiseermeester gegeven, dan bezaten zij althans den waarborg, dat de kerk dezen onderwijzer in hun plaats keurde. Maar ook deze waarborg ontbreekt geheel bij een meester, die buiten elk verband met de kerk wordt aangesteld, en buiten elk verband met de kerk voortwerkt.

Stel dus, wat mogelijk ware, dat een der onderwijzers op averechtsche wijze de Schrift verklaarde, of ook verkeerde gevoelens op leerstellig of zedelijk gebied aan de leerlingen inprentte, de ouders zouden het óf niet merken, óf er, o, zoo weinig aan kunnen doen.

Hun kind van school afnemen? Goed, doch waar dan met hun kind heen ? Een tweede en betere school is er niet. En op de openbare is het nog erger.

Zoo ziet ge wel, wat er in de practijk van deze schoon opgezette, en o, zoo verleidelijke theorie overblijft.

Wie zelf verantwoording schuldig is, gelijk in casu de ouders aan de kerk, kan niet zonder keur en beding overdragen, en juist die keur is voor de ouders én feitelijk én naar het stelsel, onmogelijk.

Wil men derhalve de liJ7i der ouders afloopen, iets wat we toejuichen, dan zou hier tweeërlei uit volgen: i", dat de ouders het schoolbestuur moeten benoemen, of althans op die keuze een beslissenden invloed moesten kunnen uitoefenen; 2". dat het schoolbestuur voor wat het onderwijs in de Christelijke religie aangaat, geen onderwijzer moest aanstellen, dan die kerkelijk gekeurd was; en 3". dat de ouders, als gequalificeerde leden der kerk, die voor en door de Doopbelofte aan den kerkeraad verantwoordelijk staan, het onderwijs in de Christelijke religie niet aan de school opdroegen, dan onder de conditie, die op hen zelven drukt, t. w. dat de verantwoording aan den kerkeraad doorga.

En zoo nu komen we ook langs deze lijn uit bij hetzelfde punt, waarbij we een vorig maal uitkwamen, t. w. dat niet de kerk eischend bij het schoolbestuur, maar wel controleerend bij de ouders, als kerkleden, moeten optreden. En dat omgekeerd de ouders, en als door hun initiatief ontstaande, de schoolbestuurders, zelven het toezicht van den kerkeraad, voor wat het onderwijs in de Christelijke religie aangaat, moeten inroepen.

Zelfs wordt deze conclusie hier nog versterkt.

Immers, plaatst ge het schoolbestuur van een vrije vereeniging tegenover de kerk, dan kunt ge het zoeken van dien band wel aanraden, maar blijft het opvolgen van dien raad vrij. Er kunnen toch in zulk een bestuur ook leden zitten, die tot een andere kerk behooren.

Stelt ge u daarentegen op het standpunt, dat de ouders, als leden der kerk, handelend optreden, het schoolbestuur kiezen, en de schoolvereeniging van zich doen uitgaan, in hun qualiteit van ouders der schoolgaande kinderen, dan staan ze ook als zoodanig onder de Doopbelofte, en zijn ze aan de kerk verantwoordelijk voor hun doen.

iSteenea. voor brood.

ONvoorzichtig.

Reoensie.

In een studenten-weekblad der stedelijke Universiteit te Amsterdam, dat onder den titel van Propria acres bij J. Clausen verschijnt, komt op bl. 311 en vv. een opstel voor over het Theologisch onderwijs aan die Inrichting, dat de aandacht van onze vroede beschreven vaderen, maar ook de aandacht van het godsdienstig publiek, dat in de quaestie van ons Hooger Onderwijs belang stelt, in hooge mate verdient.

Tot ons leedwezen vond onze roepstem, om ter zake van het geschil, dat in den boezem der Vrije Universiteit rees, voorzichtig te zijn, niet allerwegen weerklank.

De heer Fernhout heeft zijn leedwezen betuigd over de algemeen afgekeurde advertentie, die het afsterven van Dr. De Hartog hem in de pen gaf; iets waarmee deze zaak natuurlijk uit is, en wat ons te meer genoegen doet, omdat niets thaias in den weg staat aan een openbare aankondiging van de jongste uitgave, die hij op de markt bracht, eii' die eveneens met onzen diep betreurden broeder in verband staat.

Esuriens, de anonieme schrijver, spreekt toch in dit opstel als zijn overtuiging uit, dat door de Theologische factilteit aan deze Universiteit »steenen voor brood" aan de studenten worden geboden, en dat ze het tegendeel is van wat ze zijn moet.

O. a. niet bij Dr. Schot van Hardenberg, die zelfs tegen onzen raad principieele bedenkingen opwerpt, en er dit van zegt in de Overijselsche Kerkbode:

Reeds lang toch eer nog de eerste zwakheid, die eindigde met Dr. De Hartog te sloopen, zich in zijn zenuwgestel had aangekondigd, hield hij zich onledig met het persklaar maken van zijn aanteekeningen over den eersten brief van den apostel Petrus, en slechts bijkomende omstandigheden waren oorzaak, dat niet nog bij zijn leven deze vrucht zijner studiën de pers verliet.

Doch spreke hij zelf:

_De Heraut wil nu geen publieke discussie en wil dat menrliefst over deze zaak^n; het publiek zwijge tot aan de jaarvergadering die in Juni reeds komt. Die tijd is althans noodig zegt zij voor ernstig onderzoek of het geschil voor bijlegging vatbaar is. Daarom zal zij blijven zwijgen, zoolang de volgens haax omnisbare periode voor degelijk onderzoek en gereede bedechting niet is afgeloopen.

Geheel ia den geest van den overleden schrijver, heeft zijn weduwe dan ook machtiging verleend, om deze uitgave door te zetten, en de heer Fernhout heeft zich terecht gehaast, om nu vooral deze uitgave geen langere vertraging te doen ondergaan.

Ik wil schrijven over de opleiding van aanstaande predikanten aan de hoogescholen in Nederland. Ik wil schrijven over de opleiding van die jonge mannen, die ach! als de doorsnede der menschenkinderen, een middelmatigen schat van eigen talenten hebben, maar die toch later aan zoovelen het ware hemelsche voedsel zullen moeten uitreiken; wier bron van geestelijk leven niet overvloediger vloeit, en die toch van zoovelen dorst sullen moeten lesschen, de dorst naar de hemelsche fonteinen.

Dit spreken stelt ons niet gerust en overtuigt ons niet van de noodzakelijkheid dat over deze dingen geen publieke discussie meer gevoerd worde. Dat zoude wel zoo kunnen wezen, wanneer niet in 't vooruitzicht was gesteld dat soms op de komende jaarvergadering de leden der veree.iigmg zich in deze zaak zouden kunnen en m.oeten mengen.

Zoo zag dan deze week bij hem het licht: Uitlegkundige Wenken, d. i. Korte aanteekeningen over den eersten brief van Petrus, door Dr. A. H. de Hartog, niet als een pennevrucht die onder zijn papieren gevonden, na zijn dood, door anderer initiatief uitkomt, maar als een uitgave die hij zelf geregeld had, en waarvan de inhoud nog door hem zelven aan den uitgever ter publiekmaking was toegezonden.

Dacht men dat hunne opleiders aan dat gebrek op bedachtzame wijze tekort kwamen door met liefdevolle toewijding bij hen aan te vullen, wat hun ontbreekt, door hen uit eigen harteschat en uit den schat die de vaderen vergaderden, rijk toe te rusten met gegevens, die hun in hunne heerlijke betrekking zoo van nut zullen zijn? Dacht men, dat zij bekend zouden worden gemaakt met sierlijk geschreven en vrome geschriften, met scherpdenkende geesten, die in onwrikbare leerstelsels de hemelsche Waarheid hebben gefixeerd en klaar voor oogen gesteld, opdat deze jonge zwakke theoloogjes eenmaal vast zullen staan in den strijd met de ongeloovige machten dezer duistere eeuwhelft ?

Nu evenwel niet onduidelijk gezegd wordt dat de leden eerst op de komende jaarvergadering kunnen optreden of zooals er staat, dat men van de zijde der leden dan eerst nader optrede, is het noodig, dat van te voren de leden het zwor en tegen hebben gehoord, opdat zij kunnen oordeelen. Hoe zal anders zulk een optreden billijk en doeltreffend kunnen zijn, in eene vergadering van eenige uren, en waarin men dan door het rapport dat uitgebracht wordt reeds zeer wordt géiniluenceerd.

Toch neemt dit niet weg, dat zijn heengaan aan deze uitgave iets weemoedigs en aandoenlijks geeft.

O naiëveteit, o sancta simplicitas! Zoo ver als het Oosten is van het Westen, zoo verre zijt gij van de ware toedracht, als gij het bovenstaande vermoedt, o lezer. Maar ik zal u de ware toedracht verklaren.

Het zwakke optreden van de Heraut tegen broeder Sikkel, die als het ware echo geelt aan wat in sommige kringen in het noorden schijnt te klinken, en tegen de aanvallen op prof de Savornin Lohman en de juridische professoren gedaan, nu weer gevolgd door hetgeen »voorzichtig" tusschen de regels té lezen geeft, maakt ons ongerust en wekt bij ons wantrouwen. Het is zoo opmerkelijk, dat dit alles komt nadat onze juridische professoren ten vorigen jare in de zaak der kiesrechtkwestie een ander oordeel velden dan Dr. Kuyper. Het krijgt meer en den schijn of men zich van die mannen wil ontdoen.

De vreugde die hij zich bij het verschijnen ook van dat kindeke zijns geestes had voorgesteld, is hem hier op aarde niet gegund, en nu reeds stamelt hij niet meer in »Korte aanteekeningen, " maar zingt Gods lof met het engelenheir voor zijn troon.

En dan gaat hij, na een korten overgang aldus voort:

Het krijgt er veel van of het moet worden een ^.buigen oj barsten: ' Men proeft meer en meer een politiek bijsmaakje en wij vreezen dat in een machtigen geest de verieiding krachtig

Voor de velen daarentegen die zijn woord op prijs stelden, en vaak zoo zielsinnig genoten in de liefelijke en geestelijke aanteekeningen, waaruit hij zijn predikatiën saamweefde, is dit boekske een erfstuk. Een woord der gedachtenis. Het laatste wat ze van hem ontvangen zullen.

Dit gulden boekske kunnen ze nu nog lezen, maar den gezalfden prediker hooren niet meer.

Ziet lezers, ik wil altijd mijn best doen om een stil, nederig, lankmoedig mensch te zijn, maar als ik zie, dat bij het behandelen van de godsdienstige litteratuur van het oude en nieuwe testament God wordt genegeerd^ doodleuk wordt genegeerd; dat bij de behandeling van de wijsgeerige of wetenschappelijke of historische of weet ik wat voor ethiek of moraal God wordt genegeerd^ Die toch Degene is, die u o mensch heeft geleerd, wat kwaad is en wat goed; dat bij de behandeling der kerkgeschiedenis God wordt genegeerd^ Hij, Die de harten der koningen leidt als waterbeken en Die den loop der gebeurtenissen bestuurt'als een ruiter zijn ros — ziet, als ik dat alles zie, dan kookt het in mij, dan springen de tranen van verontwaardiging in mijne oogen, en ik getuig bij God, dat ik mij dezes toorns niet schaam, maar dat het een edele toorn is die mij beroert, en een edele drift om Gods naam te handhaven op aarde en een edele gloeiende souvereine haat, waarmede ik al dit aardsche geschipper, geklodder en geflodder haat. Doch Gode zij de eer, Die dezen toorn in mij verwekt heeft. Ik ben een werktuig, en NIETS door mij zelven. Doch door mijne zwakheid moet de kracht des Allerhoogste volbracht worden. Amen. kan worden om zich van een trouwen vriend., die (naar gemeend wordt) in de ure van de beslissing., ter zijde ajweek als een bedriegelijke beek., te ontdoen.

Daarna komt hij op de dorre wijze waarop het Hebreeuwsch wordt behandeld, en op de afbrekende exegese.

Daarom achten ook wij dat het noodig is veorziohtig te zijn. Voorzichtig om wanneer zou worden gestreden om de oppermacht, manmoedig al zulk streven te kunnen tegen staan. Wij wenschen geen dictator. Het Gereformeerde karakter is met zulk eene macht in strijd. Alleen die dienen en met alle toewijding dienen, zijn naar het hart der Gereformeerden.

Maar ook dat lc: : cn kan daarom vrucht

Hij zegt er dit van:

Ook wenschen wij niet mede te doen aan breken en uiteendrijven, maar is het onzes inziens roeping dat wij bijeenblijven. De Heere God gaf ons mannen van talent, die moeten elkander verdragen en met elkander samenwerken. Daartoe moeten zij jegens elkander die bescheidenheid oefenen, waarvan de heilige apostel, in Philipp. 4 : 5, spreekt, daarin dat zij niet elk voor zich blijven staan op het uiterste recht, maar dat een ieder zijne naasten, om des vredes en stichting wille toegeeft, en zelfs wijkt zooveel Gods Woord en eene goede consciëntie kan verdragen. Hierop aan te dringen is nu zeer noodig en medeloopen met den een of den ander zonder zelfstandigheid mag niet.

dragen. Immers de »uitlegkundige wenken" van onzen De Hartog waren nooit dor, waren nooit afgetrokken geleerd, maar steeds met den gloed der liefde tot het Woord doortinteld en daarom stichtelijk in hoogen zin.

AVerd hun nog maar geestdrift ingeboezemd voor al het schoone dat in die Hebreeuwsche geschriften stond. Maar o wee, het is verre vandaar! De vraag die sedert een paar jaren in het verslag der theol. faculteit in onzen almanak gedaan wordt, de vraag of prof. MAT-THES wat minder profaan in zijne uitdrukkingen wil zijn, is mijn getuige.

Zoo krijgt Dr. Kuyper achtereenvolgens allerlei liefelijke namen, nu niet van den vijand, maar van de vrienden.

Ze leeren u het Woord verstaan. Ze maken het u helder. Maar ook koesteren ze u door de warmte die van dat Woord uitstraalt.

En voor het overige, lezers, is daar bij dit vak en bij het behandelen van het nieuwe testament (litterarische en geenszins theologische vakken, die ook geheel als aardsche en profane vakken worden behandeld) nog een allerhardste en miserabelste steen: n.l. de exegese.

In een ander blad heette hij kort geleden ~> groot-inquisiteur". Nu brandmerkt Dr Schot hem voor nog ergci, t. w. voor een ^dictator", voor een »man die naar de oppermacht streeft', en die zijn trouwste vrienden eenvoudig afmaakt, als ze niet voor hem zwichten willen.

Ge merkt zoo, De Hartog had zelf in zulk een woord genoten, eer hij u zijn genieting er van beschrijven ging, opdat ook gij er smaak in zoudt hebben, en het ook u geestelijke genieting, geestelijke vertroosting en geestelijke sterking brengen zou.

Wat exegese is.'' O leek, verbeeld u, dat gij de Camera obscura wilt gaan genieten, maar dat iemand u voortdurend verveelt met eene etymologische uitlegging van ieder woord uit deze kostelijke verhalen; dat hij u b.v. lastig valt met eene uitlegging van den naam des schrijvers. B.v. als volgt: Nicolaas komt van •jiv.i.a = overwinnen en Aaoj = volk. Dit nico komt ook voor in Nocopolis, Berenice; men vermoedt, dat ook de naam van de Fransche badplaats Nice van denzelfden stam komt; en ook de jongste geleerden, Klosterman en Delitsch hebben uitgemaakt, dat ook het hollandsche werkwoord niezen daarvan stamt. Evenals canis komt a non canendo en lucus a non encendo, zoo komt niezen a non nikando: d. w. z. dat men zijne verkoudheid nog niet is te boven gekomen. Nicolaas is verder de naam van een bekenden heilige en is in het plathoUandsche: Klaas, 't welk voorkomt in het trias: Jan, Piet en Klaas. Wat Beets betreft, dit is de naam van een plaats in Nederland, vanwaar des schrijvers familie wellicht stamt; Harnack meent echter, hoewel ten onrechte, dat die familie is genoemd naar een voorvader die veel van visschen hield en die telkens in zijn felaap in e.Ktaze: 'beet!" riep, maar daarop terstond ssss" deed volgen, (om de omstanders te vermanen stil te zijn, daar de visch anders bang zou worde») usque ad infinitum i)

Over zoo bittere taal en zoo beleedigend woord zij het oordeel aan den Kenner der harten overgegeven.

Worde daarom ook dit boekske der gedachtenisse met liefde en waardeering door de gemeente des Heeren in deze landen ontvangen.

Verbeeld u, dat gij hiermede zooveel tijd verspilt, dat gij den geheelen schoonen inhoud van de Camera vergeet, omdnt men u ophoudt met de quaestie, of er wel ooit een Nicolaas Beets heeft bestaan! zoudt gij niet tureluursch worden r

Onzerzijds zij slechts opgemerkt, dat voor ons al het geschil zich concentreert in deze ééne vraag, of ook het onderwijs in het Staatsrecht aan de Vrije Universiteit »geheel en uitsluitend staat op den grondslag der Gereformeerde beginselen", en ook, bijaldien het er nog niet aldus op stond, of het er op kan komen.

Natuurlijk is het niet bestemd, om het 'z'oö 'öp'fieas d'tfor 'fe leztón, ' 'nïaar "o'ni het

Zeg niet dat wij aan de Universiteit zijn, niet om wat goeds te hooren, maar om de wetenschap te verschalken. Laten wij geen loopje met elkaar nemen: de theologen moeten dotriinees worden, heele gewone, pracüsche, geloovige predikers, wien het ter wereld niet kan interesseeren hoe of de Clementinische homiliën van Jan, Piet of Klaas zijn. (Van Clemens zijn zij natuuriijk niet).

Dit geding nu hadden wij ter eerste instantie het liefst aan de geroepen Colleges overgelaten, en deswege maanden we om voorzichtig te zijn met de publieke bespreking er van.

En als gij een jaar wordt bezig gehouden

Vooralsnog volharden we bij dezen raad. met begrafenissen etc. van Chineezen (zie almanak-verslag) en met eenige dozijnen Germaansche en niet-Gerraaansche goden en godinnen (als de godinnen er bijkomen wordt het soms interessant) — zoudt ge dan niet tureluursch worden ?

Mocht echter Dr. Schot c. s. op deze beleedigende wijze voortgaan, dan staan wij er niet langer borg voor, dat men van de andere zijde tot zwijgen zal te bewegen zijn.

Interessant! ja, dat is het woord. Op zijn best zijn de kwesties die den aanstaanden predikanten onder den neus geduwd worden in-ter-es-sant. Doch hoe moesten zij \Ari.roeren^ roeren tot in hun binnenste binnenste, zoodat zij vurig verlangden ze opgelost te zien, zoodat ze die oplossing zochten met al den aandrang die in hun was; want het zou zijn een zoeken naar het waarachtige Brood des levens, naar het manna van de Goddelijke, verlossende en zaligmakende WAARHEID ; doch nu nu zien zij niets dan de steenen die op de tafel der Universiteit worden opgedischt. En wie zou de moeite nemen, die op te rapen?

I) N. 1. hunne harten, totdat die murw zijn geklopt. • •

Tureluursch? Ge zoudt tureluursch worden? O ik hoop voor u, dat ge meer zoudt doen, dat ge in een goddelijken toorn zoudt ontgloeien en daaraan lucht geven, in een goddelijk sarcasme!

En nu zijn besluit, waarbij men in het oog houde, dat het een student aan een Overheidsschool is die voor zijn medestudenten schrijft:

De theologen worden gevoed met steenen in plaats van met brood.

Het arena, waarin de lichten van ons land zich met elkaar meten, dit arena is binnen onze Universiteit .... een treurige, woeste steengroeve.

Wat wonder, dat de studenten niet bevredigd worden en zich gaan laven met bier, flauwe praatjes en allerzonderlingste begrippen in plaats van dat zij, tenminste in de collegezalen, verkeeren in hooger spheren dan de andere leden van dit geslacht.

sWat moeten wij gelooven? Maak ons de éénige Waarheid duidelijk! Waarom zijn wij Christenen? Waarom Protestant, waarom Lutersch, of Gereformeerd of Doopsgezind. Waarom zweren wij of zweren wij niet? Wie zijn wij ? Van waar komen wij ? Waar gaan wij heen? " Dit zijn vragen die een antwoord waard zijn. Maar het antwoord laat zich vergeefs wachten, tenzij men de uiterst diepzinnige kwestie, of het Evangelie'van Marcus in 92 of 93 n. C. of misschien nooit geschreven is, een antwoord noeme,

O, hoe hongerig zitten de voetsterlingetjes van Minerva bij deze groote, koude, harde steengroeve. Zij wilden zoo zielsgaarne warm rusten in de liefdevolle armen van Alma Mater, en zich aan hare zachte en warme borsten laven tot verzadiging.

Doch nu zitten zij te knabbelen op harde steentjes; tot zij kiespijn krijgen. En opdat zij geen kiespijn krijgen slikken zij ze ongekouwd door; totdat zij maagpijn krijgen.

En hun binnenste wordt niet verwarmd en hunne neuzen zijn blauwkoud.

De armen.

Doch wee, dit geslacht der machthebbenden ! In de hel zullen zij moeten steenen kloppen tot in eeuwigheid i). En daar zal geween zijn en knersing der tanden.

ESURIENS. Genaamd De Bittere.

Zoo wordt nu niet van buitenaf, maar in dien Universitairen kring zelven geoordeeld, en voor de instandhouding van zulk een faculteit, brengt nu Amsterdams goede burgerij haar geld op.

Meer nog, om het voorrecht te genieten van aan zulk een Theologische faculteit zijn kweekelingen te zien opleiden voor den Dienst des Woords, stichtte Ds. Van Dijk te Amsterdam een afzonderlijk Studentenhuis; en weenen orthodoxe mannen er nog over, dat de Haagsche Synode althans het studeeren aan deze Universiteit voor haar aanstaande leeraren afsneed.

Is het niet leerzaam ? jte bezitten, en het zoo nu en dan op te slaan om weer een stuk van dien schoonen rijken brief van Petrus in klaarder licht voor u te zien schitteren.

. 'Mn de exegese worden minstens even dwaze nyponteSïs der gcregem'eentë VerkteHt.'

Vooral De Hartogs vrienden te Rotterdam en Amsterdam zullen zich over deze uitgave verblijden, en ook buiten deze groote steden, zullen velen er gretig de hand naar uitstrekken.

Moge het dan velen ten zegen zijn, en zij aan Mevrouw de Weduwe De Hartog, hiermee openlijk dank gezegd, voor haar beschikking, om deze uitgave ook na het overlijden van haar echtgenoot te laten doorgaan; ook daarvoor dat zij het in enger kring als aandenken aan den overledene minzaam rondzond.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Voorwerpelijk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1895

De Heraut | 4 Pagina's