GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gereformeerde prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gereformeerde prediking

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Roeping, zending, lastgeving blijft alzoo voor allen Dienst des Woords het eenig wettig en onmisbaar uitgangspunt. En dat wel zulk een roeping, die én inwendig én uitwendig van Christus, als den Koning der kerk, tot ons komt; inzvendig van dien Koning, maar door den Heiligen Geest, en uitwendig evenzoo van dien Koning, maar door den dienst van menschen. Scherp moet dit uitgangspunt, en dat wel onder deze preciese onderscheiding^ telkens weer op den voorgrond gesteld, juist omdat zoo menigeen op dit punt door dwaalleer en valsche inbeelding misleid werd.

Een apostel is geroepen zonder tusschenkomenden dienst van menschen, eenvoudig wijl Jezus toen zelf op aarde was, of gelijk in Paulus' geval, hem op den weg naar Damascus verscheen.

Daarom legt de apostel er dan ook zulk een nadndc op, dat hij «geroepen is niet van menschen noch door een mensch, maar door Jezus Christus" (Gal. 1:1).

Thans daarentegen, nu de gewone bediening de buitengewone verving, kan ditzelfde door niemand meer gezegd worden; en moet uitwendig elk Dienaar des Woords, evenals elk ouderling en diaken, geroepen ijn niet van menschen, maar van Christus, docn ook omgekeerd niet door Christus nmiddellijk, maar door den dienst van men chen.

Men herinnert zich hoe onze broeder an Lingen op dit punt het eerst in dwaing verviel, en op zich zelf de woorden an Gal. i : i dorst toe te passen. Hierede nu was de eerste voet op het gladde ad gezet. En zeg zelf, zijn de gevolgen itgebleven ?

En, helaas, Van Lingen staat hier niet alleen, al was in een man van zijn beteekenis de dwaling uiteraard des te gevaarlijker.

Neen, in tal van dorpen en steden ten onzent weet 4e M^tarie der kerk, schier uit elke eeuiv, te vcrhxlta vaa welbespraakte mannen, die zonaer wettige uitwendige roeping, enkel op een inwendige roeping, zoo ze beweerden, afgingen; alzoo een aanhang onder de vromen achter zich aftrokken; straks als Dienaren des Woords zich opwierpen, zonder zending of last; en die dan van achteren nog den euvelen moed hadden, om aan de gocdgeloovige gemeente diets te maken, dat ze geestelijk ^t/ö^^r dan een »dominee" stonden, want dat die door menschen geroepen was, maar zij, evenals Paulus, niet door menschen, maar door den Heere zelven.

Doordien nu de predikanten ten eenenmale verzuimd hadden, om op de catechisatie en in de predikatie, de gemeente op het stuk der roeping voor te lichten, zagen de vromen het gevaarlijke spel van zulke zelfopgeworpen dienaren niet in; gevoelden zich door hun geestelijken overmoed aangetrokken; en sneden straks ziclfzelven van de gemeente af.

Om over de kerk, en de ambten, en de roeping te spreken en te prediken, heette dan te hoog kerksch. Daar deden de leeraren niet aan. Integendeel, zelfs bij de bevestiging van een nieuwen leeraar in het ambt, verloor men zich aanstonds in hoog geestelijke dingen, maar zweeg van de zending en roeping van Christus' wege. Het formulier, waarin dit stuk wel terdege ter sprake komt, werd meest afgeraffeld. Zoo raakte de gemeente buiten alle kennis op dit punt, en werd daardoor een gereede buit voor den eersten den besten dweper, die een gedeelte der gemeente verleiden wilde.

Deze straf volgde als schier onafwendbare noodwendigheid op de gebrekkige en onvolledige predikatie der predikanten; en in tal , van streken van ons land heerscht nu nog allerlei verdeeldheid en tweespalt onder de" geloovigen, doordien vijftig of meer jaren geleden, zulk een man zonder wettige zending, maar vlot ter tale en in zijn woord teeder, een brokstuk van de gemeente afbrak.

Immers zulk kwaad blijft niet bij één geslacht. De kinderen volgen de ouders. En zoo ziet men in tal van plaatsen, tot in drie en vier geslachten soms, de naweeën nawerken van wat op het punt der uitwendige roeping door overmoedige, ongeroepen drijvers misdreven is.

Ja, ^g langs anderen weg sloop hier het kwaad voort.

Zoo zonder uitwendige roeping en zending te staan, ging in het eerst wel, toen de kracht 'der opwinding nog in vollen gloed stond, en de bezieling van het wegsleepend woord over eiken tegenstand en elke bedenking triomfeerde; maar als men ouder werd, gevoelde men toch almeer dat er iets ontbrak, dat men te zeer in de lucht hing, te los, te onvast stond, en dat iets, wat op een uitwendige zending althans geleek, toch niet kwaad zou zijn.

En toen vond men er iets op.

Te weten het kunstmiddeltje om de Roomsche dwaling op dit punt, en dan nog verergerd, in onze Gereformeerde kringen in te dragen.

Wie thuis is in deze droeve historiën, gist reeds wat we hiermede bedoelen. We hebben het oog op het voorgeven: »Ik heb een wettige uitwendige zending, want die en die prediker heeft mij de handen opgelegd."

Men zocht dan aanraking met iemand, die op een of andere manier, gelijk het heet, geordend was. Aan zulk een »geordend Dienaar" poogde men dan de waarheid van zijn eigen roeping te bewijzen. En gelukte dit, dan verzocht men, of hij nu aan dezen nieuw geroepene de handen wilde oplegged.”

Deed hij dit, dan nam men daarvan een bewijsstuk mede, en door dit stuk gedekt, beweerde men van dat oogenblik, zelf «geordend predikant" te zijn.

Im.mers, juist zoo was het in de dagen dei apostelen ook gegaan. De apostelen legden aan zulk een geroepen Dienaar de handen op. Die »handoplegging" had nu ook hier plaats gegrepen, en zoo was alles naar eisch van orde tot stand gekomen.

Vooral zoo die «oplegging der handen' had plaats gegrepen door een oud man, met grijze haren; door iemand die reeds jaren lang zich ais geordend predikant had gedragen en aangesteld; en vooral door iemand die in reuke van geestelijke preciesheid stond; hechtte de schare aan zulk een handoplegging dan gemeenlijk hooge waarde Zoo zelfs, dat wie die handoplegging van zulk een man ontvangen had, op zijn beurt wéér vaak werd aangezocht, om de handen aan een jongeren broeder op te leggen. En zoo zijn er kringen, waarin men u nu nog precies weet voor te rekenen, hoe aan den tegenwoordigen Dienaar de handen zijn opgelegd door een ouderen broeder, die weer op zijn beurt de handoplegging ont vangen had van een nog ouderen, wiens naam voor een eeuw of meer, in breeden kring geestelijke autoriteit bezat.

Dit alles nu is niets dan het weer insluipen van Roomsche dwaling op het Gereformeerde erf.

Aan die voorstelling toch van de zaak houdt Rome vast, en ze noemt dat de apostolische continuïteit.

De apostelen legden dan de handen op aan de eerste bisschoppen, die weer aan die ns hen kwamen, en zoo is deze handoplegging en daarmee de ambtelijke gave, van ge

slacht op geslacht.'^.^^-eeuwea door overgegaan.

De zending kleeft dan in den persoon. Zulk een persoon, wien de handen zijn opgelegd, is een ander mensch dan een gewoon mensch. Er is in hem iets sacramenteels. En krachtens deze sacramenteele gave kan hij die weer overbrengen op een ander, en ook aan dezen de handen opleggen.

Toch maken onze zelfopgeworpen predikers het nog erger dan Rome.

Immers bij de Roomschen staat dit alles onder zeker toezicht; het gaat niet naar wilde wilkeur toe; en met het kerkelijk instituut staat het in zeker geordend verband.

Brengt men nu daarentegen dit Roomsche stelsel op Gereformeerd terrein over, zonder dien kerkelij ken achtergrond, die bij Rome de kwade gevolgen tempert, dan houdt men ten slotte niets over, dan persoonlijke wilkeur.

Zoo iemand aan wien de handen zijn opgelegd, is van dat oogenblik af een ongewoon mensch, een gewijd priester, een bezitter van persoonlijke macht en gezag geworden

Hij kan doen wat een ander niet kan doen.

Hij kan doopen, hij kan Avondmaal bedienen, en zoo ook kan hij, en een ander niet, door handoplegging een gewoon mensch ordenen.

Hij persoonlijk kan dit. Niet in opdracht van de gemeente. Niet op last van zijn kerkeraad. Neen, hij zelf, hij alleen, krachtens persoonlijke macl)tsvolheid. En daarom ziet ge hem straks het land doortrekken, naar allerlei steden en dorpen, om zonder last van eigen kerk, enkel afgaande op wat hij persoonlijk in zich draagt, allerlei heilige handelingen te voltrekken.

Dit is dus Rome nagebootst, maar op een wijze die het verkeerde van Rome nog verergert en verslechtert, en geheel het leven der gemeente des Heeren ondermijnt en ten slotte verwoest.

Het heet dan dat men nu toch een uitwendige roeping bezit, een roeping door een mensch, want van dien en dien heeft men de handoplegging ontvangen.

Alleen maar, die uitwendige roeping berust op niets dan overmoed en inbeelding. Want de uitwendige roeping kan niet anders dan van Christus komen. De macht om in zijn naam te roepen, is door Christus in zijn gemeente gelegd. Die gemeente oefent die roeping uit door de dragers van het mnbt. En zoo kan er geen wettige uitwendige roeping zijn, dan die op ordelijke wijze door de opzieners der gemeente tot u komt.

o. Er ligt in dezen weg zooveel zonde en schuld voor God!

Zonde en schuld van de jonge mannen, die zulk een handoplegging gezocht, en de wezenlijke roeping en zending verzaakt hebben; en zonde en schuld niet minder van de ouden van dagen, die zich tot zulk opleggen van de handen leenden.

Maar schuld evenzeer, van de vergadering der geloovigen, die voor een grooter of kleiner deel met zulke dolende en drijvende geesten meé afdwaalden; zich vergaapten aan een geestelijken schijn, om de ordinantiën van Koning Jezus-voor niets te achten; en op dien doolweg voortgaande, ten slotte uitkwamen bij onderlinge verscheuring en dweperij.

Doch schuld vooral van de herders en leeraars der gemeente, die in hun wettige roeping staande, die roeping niet geëerd, die roeping als bijzaak beschouwd, die roeping als voor de gemeente van geen belang hebben behandeld, en in hun ambt gekomen en er weer uit gegaan zijn, zonder het ooit aan de gemeente op het hart te binden, hoe onmetelijk veel er voor de toekomst, voor de veiligheid en voor den bloei der gemeente, van de juiste kennis van het wezen der kerk en der ambten afhing.

En dit verzuim, deze helllooze slordigheid, had toch wel bezien, haar diepsten grond daarin, dat men zelf, voor zijn eigen persoon, te weinig op zijn inwendige en uitwendige roeping, en op beider onderling verband, acht gat.

Eens predikant in zijn plaats, en wel en deugdelijk bevestigd, dreef nu voorts de leeraar op eigen autoriteit, en op eigen viiading, en op eigen welbespraaktheid, en het besef, dat men nooit anders dan als een ^cr^^^é"»^, een gezondene, een gevolmachtigde van Christus' wege, naar in-en uitwendige lastgeving, kan optreden, week almeer uit het eigen zielbesef.

Juist daarom hebben we bij het weer ophelderen van het Gereformeerde karakter der prediking, dit punt der uit-en inwendige roeping zoo breed op den voorgrond gesteld.

Deze grondslag moest eerst vast en breed gelegd, zouden we verder kunnen komen; en God geve dat ons ernstig woord er iets toe moge bijdragen, om het vast besef, dat men van en namens den Koning der kerk in-en uitwendig geroepen is, en nog steeds geroepen wordt, op eiken Sabbat die weer aanbreekt in het hart van de Dienaren des Woords te verlevendigen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Gereformeerde prediking

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's