Dinksteren

Veni, Creator Spiritus! (Kom Schepper, Heil'ge Geest!) Oud Kerklied.

I.

Kora, Geest, die 'tweidsch heelal vervult, En door uw vlamme lout'ren zult, Wanneer de tijden gaan volenden. Werk, Heil'ge Geest, die 't leven wekt. Herschept, en tot zijn' oorsprong trekt; Wil ons den Pinksterzegen zenden. Vertroost ons hart, verlicht het brein, En drenk ons uit uw Heilfontein!

II.

O, albezielend, schitt'rend Licht, Dat overal uw stralen richt, Onvcrgelijk'lijk is uw luister Van eeuwigheid! — Gij overwont Den Geest des Kwaads, die 't wereldrond Gansch overwelfde met zijn duister. Het Licht der Wereld bracht Gij voort In 's Vaders vleeschgeworden Woord !

III.

Gij, 't levenwekkend water, dat Uit Jezus' kristallijnen vat, Ons fonkelend komt tegenstroomen, Vlocht, door des aard'rijks doornig bed, Uw rijkgezegend aad'ren net, Sinds de Belofte werd vernomen Van vrede en redding voor de ziel, In 't paradijs, dat ons ontviel.

IV.

O, Geest der Waarheid en der Kracht En Kennis, gadeloos in macht, Gij hebt de Schriften ingegeven ! Door U zag Abram Silo's dag, En kreeg 't profetenwoord gezag, Beginselen van eeuwig leven. Die, onverdelgbaar uiteraard. Dóór Christus heerlijk zijn verklaard.

V.

De letter doodt; Gij evenwel Bliest in het dorre beend'renstel Van uw gemeente, 't eeuwig leven! In 't suizen van uw zachten wind, Noemt gij den boet'ling 's Vaders kind; En wilt een Finkstertong hem geven. Wier taal, mét fleren vleugelslag. Tot U, heur bronwei, steig'ren mag!

VI.

Breng, Tortelduif van 's hemels dak Ook thans ons den olij ventij 1: , i) Met kostbre levensvrucht beladen; Wier vloeibaar, geneeskrachtig goud, In onzen kand'laar onderhoudt De vlam der Liefde en der Genade, Die telkens weder dient gevoed, En zachtkens aangeblazen moet.

VII.

Vertrooster, schenk ons Christus' vree, i) Deel stadig ons zijn gaven meê, Maak ons zijn God'lijk woord indachtig! En maal — neen, stempel door uw gloed, O Zon, zijn beeld in ons gemoed, Zoo kampen wij in zwakheid, krachtig! Terwijl het kinderhart gelooft. Dat niemand ons de kroon ontrooft. h m

VIII.

Gij, met den Vader en den Zoon, Waarachtig, eenig God! — Betoon, U krachtig werkende allerwegen ! Blusch, Wind des Heeren, 't vonkje niet Der vlaswiek, die Gij rooken ziet; Maar 't gloor' heur Lichtbron dankend tegen — Bezieler, Zonne der geni. Gij bidt voor ons! — Halleluja! d w l g w z

Hotterdam^ 24 Mei. '95. l i

ï) Vondel. e

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen