GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De wereld gaat voorbij en al haar begeerlijkheid.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De wereld gaat voorbij en al haar begeerlijkheid.”

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAARSAVOND].

En de wereld gaat voorbij, en hare begeerlijkheid; maar die den wille Gods doet, blijft in der eeuwigheid. i Joh. 2:17,

God is goed over ons dit jaar. Hij is den lande gunstig geweest. Hij schonk ons zeldzaam schoon en zacht weder, het aardrijk gaf aan menig oord zijn gewas met volle garven, geen pestilentie heeft rondgewaard, en de vrede onder de volken bleef ons althans in ons eigen werelddeel verzekerd. En dies love den Heere uw ziele en al wat in u is zijnen heiligen Naam, want ook hierin deed Hij ons niet naar onze zonden en vergold Hij ons niet naar onze ongerechtigheden. Als er eens oorlog uitbrak — en wie durft ontkennen^dat ie donderkoppen reeds van verre dreigen ? — als eens de geesel van de cholera met oude kracht de volkeren sloeg, en ook, als eens misgewas, gelijk ten deele elders plaats greep, de voorraadschuren der natiën ontledigen kwam, ge zoudt zoo bitterlijk ervaren wat schat er te loor gaat, als de vrede, en de welstand, en de vervulling onzer nooddruft van ons vliedt. Ja, zelfs, in dat schoone weder, dat ons, dagen zonder eind, zoo zonnig o verscheen, is een rijkdom aan ons hart geboden. Of wordt niet de stemming van het hart, soms zeer sterk zelfs door invloeden uit den dampkring beheerscht ? Een eerste schoone lentedag dwingt zelfs den zwartgijiigstc Ccn la-ch af, de cJoiriicrc-dag^-ior-j-stiT December stemmen vaak zelfs de anders opgeruimde ziel somber. En wie zal dan zeggen, hoeveel zwaarmoedigheid ons gespaard, en hoeveel gulle blijdschap ons leven vervroolijkt heeft, enkel door dat schoone weder, dat weken, maanden lang met een onverzettelijkheid, die ieder verbaasde, stand hield.

Ligt hierin een sombere profetie?

Zal het onder de volkeren zijn, gelijk het zoo vaak in de natuur placht te wezen, dat een zeldzaam schoone dag voorbode was van onweder op den dag die daarna kwam ? En zou dit wonderschoone jaar ons gegund zijn, als om op onzen adem te komen, en ons te sterken voor de dingen die komende zijn ? Wie zal de roUe der toekomst voor ons openen ? Alleen aan God zelf is het bekend, wat Hij in het komende jaar over Europa, en over Azië in zijn Raad besloten heeft. Misschien blijft het vrede. Maar zooveel dient dan toch uitgesproken, dat niet één der machtige volkeren zonder zorge de toekomst tegengaat. Der opgehoopte brandstof is zoo veel, en de vonken glinsteren reeds die haar in brand kunnen steken. Van de twee kanten van Azië, aan de Hellespont en in de Gele Zee dreigt onmiskenbaar niet te minachten gevaar.

Stellig is het voor een deel hieraan te wijten, dat de stemming der gemoederen bij het uitluiden van dit jaar niet zoo opgewekt en bezield is, als na zulk een lente en zomer en herfst kon verwacht zijn. Maar toch niet enkel hieraan ligt het, en veel dieper woelen de oorzaken, die ons, nu het einde van deze eeuw nadert, schier den levensmoed voor de toekomst rooven Het diepst krenkt een algemeen gevoel van teleurstelling.

Nu een eeuw geleden was de toestand in Europa doodgeloopen. Na de schoone dagen uit de Hervormingseeuw was het hart der kinderen weer van het hart der vaderen afgeweken, en de bezoldiging dier zonde was, dat het geestelijk leven der volkeren geheel inzonk, Christus' kerk zich zelve onteerde, en de willekeur der hoogheid de natiën overheerde. Uit terugwerldng daartegen is toen de Fransche Revolutie opgekomen, eerst in de geesten, toen in de boeken, straks in de raadzalen, op de straten, en op het schavot. En al was ook deze Revolutie uit bloed geboren, dat harde offer getroostte men zich. Immers weer was de nacht voorbijgegaan, en daagde aan de kimnie een schier eeuwige morgen van menschelijk geluk en onder menschen vree. Zelfs veel vromen onder onze toen levende vaderen hebben dien zoeten droom toen meegedroomd, en, met Dienaren des Woords als hun mond bij den Troon der genade. God in zijn goedheid voor het slaan van de ure der verlossing gedankt. En metterdaad er is toen een ommekeer gekomen. Een ontzaglijke ommekeer, die zich allengs over alle gebied des levens, tot in het huisgezin en in de vorming van het persoonlijk karakter heeft uitgestrekt. En wat nog opmerkelijker is. God zelf, die deze R^evüktre •en dezen ommekeer had toegelaten, ja, naar zijn verborgen Raad gewerkt, heeft door een reeks van machtige ontdekkingen te zelfder tijd ook de gedaante des levens op stoffelijk gebied bijna tot onherkenbaar wordens toe veranderd. Zoo is de eeuw die straks ten einde loopt, in tweeërlei opzicht geheel éénig geweest. Ze zag het gedichtsel des harten in den mensch, en de macht van den mensch over het stof der aarde, geheel nieuwe vormen aannemen, en, wat ontwikkeling van inzicht en macht over de natuur betreft, een hoogte bereiken, zooals vroeger nooit, o, Het is zoo begrijpelijk, dat de kinderen dezer eeuw op hun eeuw gepocht hebben.

Meer nog. Zelfs op het enger gebied, waarop de belijders van den Zone Gods bij het Kruis nederknielen, getuigde deze eeuw \iXVi ongekende herleving. De verachtin-^-\/b.araan de belijdenis der Christelijke religie voor nu honderd jaren ter prooi was, kunnen zij, die thans leven, zich moeilijk meer voorstellen. De Christenen zelven hadden hun eere weggeworpen, en beleedigendc minachting was het loon voor hun ongeloof geweest. Maar zie, nauwlijks is de Icruitdamp van Napoleons oorlogen op het slagveld van Waterloo voor altoos opgetrokken, of er gaat een werking van den Heiligen Geest naar veler hart uit, die hun inwendig leven verwarmt, weer geestdrift voor het Kruis in hen ontvonkt, en in paleizen en salons het lied ter eere van den Christus doet weergalmen. De schoone dagen van het Réveil. En met dat Reveil ging gepaard een reusachtige insBanniing_op SS h ; t gebied des denkeus, die wel i-haast ook lok vooF3ë my steriëiTonzër feligiêlvëër het oog ontsloot, en een diepe studie der godgeleerdheid deed herleven. De kerk van Christus, voor wier uitvaart een Robespiere de groef bidders reeds besteld had, leefde weer op, machtige Christelijke kringen vormden zich, een breede Christelijke literatuur, dichters als Bilderdijk, Da Costa voorop, verrijkte den geest. De zending ondook met ongewone kracht. Het Christelijk vereenigingswezen begon invloed te verwerven. De werken der barmhartigheid vermenigvuldigden zich. Gods Woord werd verder dan ooit verspreid. En zelfs hoorde men denkers aan het woord komen, die op wijsgeerig, maatschappelijk en staatkundig gebied tegen de beginselen der omwenteling de beginselen van Golgotha, tegen de Revolutie het Evangelie overplaatsten. Ja, waarlijk, ook op Christelijk gebied was onze eeuw, door Gods wondere goedheid, groot, en ten volle begrijpelijk was het, dat ook in deze kringen zoete droomen van Christelijke restauratie gedroomd zijn.

En toch, nu die zoo alleszins gewichtige eeuw haar einde nadeit, is dat vroeger gevoel van opgewektheid schier overal geweken , en heeft plaats gemaakt voor een beklemmend gevoel van diepe teleurstelling, Het komt al zoo anders uit dan men verwacht had. In de bergen waarin men het goud dacht te vinden, bleek wat men uitgroef, hard ijzererts te zijn. Met den droom waaruit men ontwaakte, verbleekte het droombeeld waarin men zich verlustigd had, en voelde zich koud en afstootend aangedaan door de rauwe werkelijkheid van het leven.

Dat klaaglied der teleurgestelde verwachting is thans metterdaad de lyriek van alle volken, alle standen, alle richtingen geworden. De rekening die men had opgemaakt, komt niet uit. Waar menda'cht zóó zóó in de haven van vrede en vreugde binnen te vallen, verheft zich dreigend allerlei gevaarlijke rotsklip, en de winden huilen, en het zwerk teekent zich al donkerder af, en zij die het scheepken sturen moesten, verraden hun innerlijke angsten in den toon van hun stem en in de spanning op hun gelaat. Nog houdt het, maar hoe lang zal het nog houden? En als de schipbreuk komt, wat ontzettende gebeurtenissen staan ons dan niet te wachten?

Toch zijn de oorzaken dier teleurstelling bij de kinderen dezer eeuw en in den kring van Jezus' discipelen niet dezelfde. Bij de zonen der Revolutie lag het aan de verderfelijkheid van het heilloos beginsel, bij de zonen van het Evangelie was het armoede aan > geloof, hoop en liefde", die het eenig ware beginsel verhinderde zijn zegen te spreiden. Slechts dit is bij beiden één, in beiden werkte de woeiing van Satan.

De geest der Revolutie zag de zonde voorbij, zocht daarom de kiem van het kwaad in de macht der religie, der kerk en van haar dienaren, loochende om aan dien hinder eens voor al te ontkomen, God zelven, ea profeteerde den van priesterdwang ontslagen mensch geluk en vr^eid, als vruchtvan eigen ontvvikkeling, "eigen beschavingen eigen verlichting. Dit r.; was de plant met haar vvortel uit den bodem tillen, de kranke plant gezond verklar^ haar afsluiten van de zon die haar bescmnen moest, tot ten leste aan haar twijgen geelgroene schimmel uitbotte voor blozende yrucht. Dit kon niet anders, »Ze hadden zijn; Woord verworpen, wat wijsheid zouden ze dan nog hebben" ? Wijsheid, o, gewisselijk tot duizelingwekkens toe, zoolang het riankwam op passen en' meten, op wegen < ln tellen, maar wat wijsheid bezat onze eeu'v, zoodra het op de vragen van uw hart, op de twijfelingen van uw gemoed, op de pnblemen der eeuwigheid aankwam ? Terugj-; kan op de dwaasheid reeds voor hondeMen van jaren door Heidensche priesters in Voor-Indië verkondigd, ziedaar het hoojste dat ze bestaan kon. Het Pantheïsme v »or de belijdenis van Gods Drievuldig Wezen; de leer van de Nirvanah, of het Niet, en d* zielsverhuizing voor de opstanding der doelden in het rijk der heerlijkheid. '

Maar anders was hfet onder ons. Wij hadden de 'Waarheid. Aan het kompas waarop we zeilden hap A-de niets. Hoe donker ook het pad werl, het Woord bleef een lamp voor onzen v iet. Maar onder ons werkte geestelijke traajheid, werkte halfslachtigheid, werkten oppervlakkigheden, werkte naijver en genlis aan broederlijke liefde. Rijk in het De, : it vaa het hun herschonken talent, waan len de mannen van het Réveil, dat ? e volsi=ian konden met dit talent te bewonderci e 1 te genieten, en ze ^èifC^ .4'AJi? c3i moest gewoekerd; dat nét uit oe nfsforie tot ons kwam, en daarom historisch moest toegelicht; dat het ons toekwam in deze eeuw en daarom met het leven en het bewustzijn van deze eeuw in verband moest gezet; en ook dat het in deze eeuw stuitte op tegenstand in nieuwe vormen, en daarom tegen dien nieuwen weerstand moest worden verweerd. In hun weelde overgelukkig begrepen ze niet, dat de tijd er niet naar was, om zich de weelde van te veel eigendunkelijkheid te vergunnen; dat het op saamwerking en aaneensluiting aankwam; en dat men om in den pijlbundel kracht te vinden, én die pijlen én het koord dat ze saambond, nauwkeurig moest onderzoeken. Doordien zij dit nalieten, moesten toen anderen dit na hen doen, toen de eerste gloed der liefde reeds aan het verdonkeren was, en vandaar toen de uiteenspatting, de overspanning, de naijver, en de verdeeldheid. En inmiddels trok, om onzer zonden wil, de werking des Geestes zich veelszins tprug. Satans inblazingen werden sterker. En zoo zijn we, ongemerkt, bij den diep droeven toestand uitgekomen, dat een deel der belijders almeer afzwenkt naar het ongeloof, dat anderen zich in de mystiek terugtrekken, en dat de overigen, in hun angst en verlegenheid, ach, zoo veelszins tegenover elkander staan bij de keuze van den te volgen weg.

Dit nu breekt der Christenen kracht. Inwendig, omdat het onze, ten prijs van zooveel kostelijk bloed verworven, belijdenis weer in onzekerheid brengt. Uitivendig doordien wie saam moesten optrekken, de hun van God gegeven kracht tegen elkander verspillen, in plaats van ze saam tegen den gemeenschappelijken vijand uit te putten. En geestelijk overmits er twijfelmoedighcid over de harten kor(it en de zoo onmisbare geestdrift wordt gedempt.

Op geen tijdstip der historie heeft de kans voor de Christenen gunstiger gestaan, om een maatschappij, die ten einde raad is, onder de schaduw van het Kruis terug te roepen; en toch in geen tijdperk stonden we machteloozer, om zoo hooge roeping te vervullen. Rome alleen begrijpt de schoonheid dier kans, en bezit de zelf beheersching, om wat allicht nooit terugkeert, niet in de waagschaal te stellen. En tegen dat Rome wilt ge dan uw in leedvermaak gedoopte pijlen van een beginselloos antipapisme afschieten. Neen, zeg ik u, niet door tegen Rome scherp, maar door tegen uzelven streng te zijn, kunt ge de kracht hernieuwen. Niet wie op Rome schimpt, maar wie zich door Rome beschamen laat, komt verder.

Van particuliere zonden spreken we nu niet, laat die een iegelijk op de knieën voor zijn God belijden, maar de zonde der Christenheid in het gemeen, is, dat ze aan de nieuwe gedaante, die het leven der wereld in deze eeuw aajnam, een waarde heeft gehecht, die ze er niet aan mocht hechten, alsof wat nu ontstaan was, blijvende zou zijn. Op die nieuwste gedaante der weield heeft men zich ingericht; naar haar zich geschikt; met haar zich verzoend; en staat daarom thans verbaasd en verlegen, nu ook die gedaante der wereld, na nog geen eeuw stand te hebben gehouden, reeds weer voorbijgaat, en nogmaals een weer andere gedaante bezig is op te komen.

De rollen zijn omgekeerd. God had ons gezegd, dat het duurzame, het blijvende nooit in eenige gestalte of gedaante der wereld ligt, maar dat duurzaam alleen is zijn Woord. En wat zagen we anders, dan dat belijders van den Christus in alle landen juist aan die moderne gedaante van het leven zich vastklampten, alsof het een onwrikbare vastigheid ware, en dat ze het Woord van hun God loswrikten, de oude belijdenis als iets voorbijgaands prijsgaven, en zoo losreten den band, die hen in het verleden aan Gods machtige daden, en in de toekomst aan de eere van zijn Koninkrijk bond. Zoo raakte wat vast moest staan los, en werd | wat slechts voorbijgaande beteekenis had, voor altoosdureud aangezien. Tot Hij, die in de hemelen woont, ons belachen kwam, die vast gewaande gedaante onzer eeuw voor onze oogen verschuiven liet, en ons hiermee neerwierp in bittere zelf beschaming, of we, ziende dat het uitkwam gelijk Hij ons in zijn Woord gezegd had, den voet weer zetten zouden op den vasten rotsgrond, die in dat Woord, en nergens elders is.

Gelijk de jaren voorbijgaan, zoo rolt ook de golfslag der eeuwen tot hij breekt op het strand, en gelijk eenmaal gansch de gedaante dezer wereld voorbijgaat, zoo gaat ook thans reeds zienderoog de gedaante voorbij, die onze eeuw met zoo wonderbare inspanning voor onze oogen had getoovcrd, en waaraan, helaas, ook zoo menig kind van God zich vergaapt heeft. En daarom gaat I ("tfOB: --im gendheid, op den dag van het oudejaar de roepstem tot ons uit, om toch die afgeleefde, die uitgediende gedaante der wereld los te laten; in te zien, dat ook wat nu komt, slechts komt om straks weer onder te gaan; en noch aan wat reeds bezig is zich te ontbinden, noch aan wat opkomt, ons als Christenen te verkoopen, maar, van God onderwezen dat alle deze dingen nietig zijn, eeniglijk te vragen naar wat zijn Woord van ons eischt.

Alleen wie daartoe den moed bezit, herwint den vasten grond onder zijn voet; weet waar het hem van God geboden pad loopt; bant door vernieuwde geestdrift het beklemmend gevoel van teleurstelling; verstaat weer de kunst, om het zwaard te wetten; en is tot de krijgen zijns Hecren bekwaam.

Geen twijfel, of de «openbaring der ongerechtigheid", waarvan Paulus getuigt, werkt reeds. Haar voorwecën zijn het, die ons soms huivering aanjagen. Toch kunnen er, eer het voleind is, nog tientallen van jaren, en misschien eeuwen verloopen, en inmiddels zullen zij, die thans den last des daags dragen, uit deze wereld worden weggeroepen. Ook »onze gedaante" hier beneden gaat voorbij. Straks kent men onze standplaats niet meer. En ook het jaar, dat thans in den stroom wegzinkt, heeft een iegelijk van ons dat beslissende einde weer, o, zooveel nader gebracht. Een vol jaar is zulk een breed stuk uit ons leven. Maar omdat gij van het tooneel der wereld verdwijnt, daarom is het machtig drama, dat tusschen God en Satan op deze aarde wordt afgespeeld, nog niet ten einde. Ook na onzen dood zal er het ^kleine kuddeke" van Gods getrouwen zijn, en zal dat kleine kuddeke dienzelfden strijd, waarin wij gewikkeld waren, hebben voort te zetten. Dan zal het niet meer op ons, maar op onze zonen en dochteren aankomen, of genade ze in het hart aangrijpt, en verwekt om voor de eere onzes Gods te staan, en het erfpand der vaderen hun door ons overgegeven, ook aan hun kinderen met eere toe te betrouwen. Maar juist daarom ziet, wie zijn verantwoordelijkheid beseft en zijn kroost liefheeft, scherp toe, dat hij hun het zwaard niet bot geslagen en verroest, maar gewet en glinsterend moge achterlaten. Scherp toe, dat hij ze sterke en niet verzwakke door eigen voorbeeld. En scherp toe niet minder, dat hij de zake zijns Gods hun niet in hopeloozen staat, bij zijn sterven, overgeve.

Wie dit nu waarlijk alzoo begeert, merkt er op, dat alle pogen doodloopt, zoo niet de Heilige Geest ons het licht zaait op den weg, de harten heiligt en sterkt, en ons sturing en leiding geeft, bij d^ hachlijke keuze waarvoor we telkens staan. Die zegen des Geestes nu komt niet door kunstmiddelen, maar alleen door persoonlijke verootmoediging en begeerte naar heil in het hart. God geeft zijnen Heiligen Geest niet dan aan hen, die er Hem met »hartelijk zuchten en smeeken" om aanroepen. En daarom zie ook op den avoiid van het oudejaar nie-mand op den broeder, maar steke een iegelijk de hand in eigen boezem. Op elk onzer persoonlijk komt het aan, of de geest in ons voor God verbrijzeld en door het geloof in den Zoon weer saamgebonden is. De bangste roepstemmen hebben ook dit jaar weer niet ontbroken. Hoeveel wonden zijn niet weer aan ons hart geslagen. En al die machtige stemmen, waarmee Hij, onze God, ons heel dat jaar door riep en toesprak, die bindt Hij nu den avond van dezen laatsten dag saam, tot het wordt als een stemme veler wateren, die u van het strand der eeuwigheid in de ziel dreunt: »Klem u aan Mij, en niet aan deze wereld vast, want de gedaante dier wereld gaat voorbij, met al haar begeerlijkheid, alleen mijn Woord blijft eeuwig."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„De wereld gaat voorbij en al haar begeerlijkheid.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's