GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EENE REIS IN DE MIDDELEEUWEN.

XI.

LANG GENOEG.

Het zal u zeker niet verwonderen, vrienden, als ik zeg, dat Marco Polo, toen hij later van al deze dingen vertelde, maar bij weinigen geloof vond. Immers het meeste er van was in het Westen van Europa geheel onbekend; aUes was daar nog niet zoo op grooten voet ingericht. Daarbij kwam, dat vele reizigers, die lang niet altijd zoover geweest waren als Marco, van hun reizen allerlei verhalen opdischteii, die later bleken sprookjes te wezen; dikwijls waren de reizigers zelf door hun goedgeloovigheid of hun bij ge • loovigheid misleid.

Als men de oude reisverhalen leest, dan vindt men daarin dikwijls heel veel, dat blijkbaar verzinsel is en niets meer. Men leest dan van bronnen, wier water oude menschen die het drinken, weer jong maakt; van boomen waar vogels aan groeien; van den magneetberg die de schepen tot zich trekt; van visschen zoo groot als 't eiland Urk en vele zulke dwaasheden meer. 't Is dan ook best te begrijpen, dat het spreekwoord ontstond: sVan verre is 't gemaklijk liegen."

Evenwel, niet alle reizigers waren zoo onbetrouwbaar of lieten zich zoo bedotten. Marco Polo althans vertelde niets dan waarheid. Nu moet gij niet denken, dat daarom de menschen in zijn land, toen hij terugkwam, hem geloofden. Integendeel, dikwijls wordt juist de waarheid het minst geloofd. Maar latere reizigers en ook de onderzoekingen, door menschen uit onzen tijd gedaan, hebben bewezen, dat wat onze Venetiaan verhaalde, volkomen zoo was als hij zei.

Toch heeft blijkbaar 'tgeen Marco Polo vertelde wel eenigen, en zelfs grooten indruk op zijn tijdgenooten in Europa gemaakt. Ze zullen gedacht hebben, al is ook de helft verzonnen, er blijft nog genoeg over. Dit althans is zeker, dat de zeevaarders van Italië en van andere landen van Europa, veel van 'tgeen hij verhaalde, in de ooren knoopten. Twee dingen vooral trokken hen aan. Het eene was het goudland Zipangoe^ anders gezegd Japan, 'twelk Polo zeer juist het oostelijkste eiland van Azië noemde. Ten tweede de schatten van Indië, die Polo gezien had en waarvan hij veel wist te vertellen.

En als gij zien wilt, hoezeer de geruchten van het goud en de schatten dier landen langzamerhand de hoofden vervulden, let dan maar eens hier op: Columbus die twee eeuwen later uitging om nieuwe landen te ontdekken, was een Italiaan, evenals Polo. Columbus nu hoopte over zee den weg te vinden naar de rijke landen, die in Azië of verder op moesten liggen, Zipangoe en Indië, en die hij, naar hij meende, al westwaarts zeilende, moest bereiken. Daar had hij ook gelij k in, maar hij stelde zich de aarde veel kleiner voor dan zij is, en wist nog niet, dat men uit Europa, door oostelijk te gaan, er wel zoo gemakkelijk kon komen, en evenmin dat westwaarts eerst nog een ander werelddeel lag, later Amerika geheeten. Toen hij dat aantrof, verbeeldde hij zich dan ook reeds in het eigenlijke Indië te zijn, en noemde het ook alzoo. Vandaar dat we thans een Oost-Indië en een West-Indië kennen. (Merk echter op, dat de inlandsche bewoners van het Aziatisch Indie steeds Indiërs heeten — in Voor-Indië ook Hindoes — en die van het Westelijk Indië Indianen.)

Twintig jaren waren verloopen. Nog altijd was Marco Polo met zijn vader Nicolo en zijn oom Maffia in het vreemde, verre land. Trouwens, ze hadden het daar goed, want de Khan bewees ook aan de oudere Polo's vele gunsten en eerde hen hoog, en zoo deed ook vanzelf heel het hof. Toch begon onze Venetianen meer en meer het verlangen naar hun vaderland te kwellen. Ze hadden nu genoeg avonturen doorleefd, meer vreemde landen en vreemde gezichten gezien dan iemand ter wereld, allerlei tochten meegemaakt, en zoo groote rijkdommen verkregen, dat ze er best een rustigen ouden dag van konden hebben, en Marco, die nog in de volle kracht zijns levens was, ook geen gebrek behoefde te vreezen. Doch nu verlangden ze dan ook hun land en volk weer te zien, en eens te vertellen wat ze alzoo gezien en ondervonden hadden. Bovendien, hoe goed ze 't ook bij de Mongolen hadden, toch was dit heidensche volk hun vreemd en Isleef dit, gelijk best te begrijpen is.

Zoo vroegen zij dan aan den Groot-Khan ver­ lof [om'weder naar hun land te trekken. Maar dat scheen niet gemakkelijk te zullen worden ingewilligd. Koeblai trok een heel bedenkelijk gezicht, en zou er eens over denken. Doch hij vergat het een tijdlang — natuurlijk-zonder opzet. En toen Nicolo er hem nog eens beleefd aan herinnerde, zei Koeblai: »Beste vriend, dat gaat niet. Gij zijt hier nu eenmaal en hebt mij dunkt, niet te klagen. Ge hebt nu twintig jaar in mijn rijk gewoond en mij trouw gediend, en ik heb, geloof ik, u voor uw diensten rijkelijk geloond. Waarom zoudt ge dan nu heengaan? " Nu moest Nicolo toestemmen, dat de Khan hem in alle opzichten zeer goed had behandeld, en ook dat het leven aan het hof best was uit te houden, maar toch verlangde hij, zei hij, zeer, zijn land en volk weer te zien.

De Khan echter hoorde daar niet graag van. Hij stelde terecht die vreemdelingen op hoogen prijs, die hem zoo trouw gediend, en zoo veel voor hem gedaan hadden. »Ik zal u wat zeggen, " zoo sprak hij, »blij ft hier, en ik zal u nog hooger posten geven dan gij nu al bekleedt; gij kunt zeggen hoe gij 't hebben wilt, en de rijkdommen die gij bezit, zal ik verdubbelen. Maar heengaan moet gy niet."

Wat nu te doen ? Heengaan zonder dat de Khan het wilde ? Dat was onmogelijk. De afstand tusschen Venetië en Peking kon men maar niet zoo met een polsstok even overspringen, en daarbij was de reis voor vluchtelingen ook uiterst gevaarlijk. Er viel dus niet aan te doen, en onze drie gezellen begrepen, dat zij vooreerst wel niet weg zouden komen, ja, dat zij, zoo lang Koeblai leefde, ten minste, in zijn rijk zouden moeten blijven, 't Was geen aangenaam vooruitzicht, maar wat zou men doen ?

Doch onverwacht werd hun een uitweg geopend, in den letterlijken zin van het woord.

CORRESPONDENTIE.

Op een vraag omtrent woorden, die hier en daar in gebruik zijn, kunnen we op 't oogenblik alleen zeggen, dat men in verschillende deelen ven ons land dezelfde dieren en planten enz. vaak met verschillende namen noemt.

Zoo zijn, zoover we weten, een kwatworm^ een hemelt en een engerling 'tzelfde dier. Tuinboonen., groote boonen en boereboonen duiden dezelfde spijs aan; peenen en wortelen verschillen ook niet veel. Veelal echter kent men op vele plaatsen meer dan één naam. Een jong paard b.v, heet wel een kacheltje^ maar ook een veulen^ en een kieft en kievit. Ook heeft men veelal één woord, dat het meest algemeen is, en b.v. in boeken wordt gebruikt. Iedereen weet ïwel wat rundvleesch is, maar op de eene plaats zal men dat aanduiden met ossenvleesch^ elders als koevleesch^ en nog weer op andere plaatsen als beesten~ vleesch. Misschien praten we binnenkort over een en ander nog eens nader.

Over de vraag uit H. in 't volgend nr.

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1896

De Heraut | 6 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1896

De Heraut | 6 Pagina's