GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Mijn Heere en mijn God.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mijn Heere en mijn God.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Thomas antwoordde en zeide tot hem : Mijn Heere en mijn God ! Joh. 20 : 28.

De uitroep der dankbre aanbidding: sMijn Heere en mijn God !" is eerst na de opstanding van den Christus van menschenlippen tot hem' uitgegaan.

Hij was, de sZoon des levenden Gods", en als zoodanig, ja, had hem meer dan eens de demon in den bezetene, en ten leste ook Petrus, in naam der discipelen, geloofd; maar doorgedrongen tot de volle belijdenis, om in den Zone Gods Godzelven te eeren, was tot op Golgotha zelfs de beste, de innigste zijner jongeren nog niet.

Ongetwijfeld is meer dan eens, onder de wegsleepende macht van zijn woord, onder de aanschouwing zijner majestueuse daden, of onder den indruk van zijn verbijsterende en toch zoo sterk aantrekkende persoonlijkheid, een beset als hadden ze te doen met het Goddelijke wezen hun door de ziel gevaren; maar bekend, beleden, met klare bewustheid in de aanbidding uitgesproken, hadden de discipelen de Godheid van hun Heiland nog niet.

Die erkentenis sclwül onder veel dat over hun lippen kwam, maar die schuilende erkenleiüs was nog geen zelfbewuste belijdenis geworden, en bovenal uit de belijdenis nog niet in de daad der aanbidding overgegaan.

Het klaarst komt dit uit bij de laatste gesprekken, die Jezus in de Paaschzaal, eer hij opstond om naar Gethsemané te gaan, met zijne elven hield.

; altijd waren God en Jezus twee voor de el.. Nog vragen ze: Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg ! En dan moet Jezus hun zacht en verwijtend antwoorden: ïZijt gij zoolang met mij, en hebt gij mij nog niet gekend? Die mj gezien heeft, die heeft den Vader gezien. En hoe zegt gij : Toon ons den Vader 1"

Pijnlijker kon het niet uitgesproken, wat sluier nog tusschen hen en hun Meester hing.

En toch zei Jezus niet: Aanbid mij, want ik ben zelf God. Die aanbidding moest ongedwongen, in heilige verrukking, uit de ziel zijner jongeren opkomen.

Ze moest nist van buiten.^ maar van binnen geleerd.

En daarom moest het toeven tot na Jezus' verrijzenis, toen de aanblik zijner heerlijklieid den laatsten stoot er toe gaf. En toen was het niet Petrus, en niet Johannes, gelijk we zouden verwacht hebben, maar Thomas, dien de sprake der wereld een ongeloovige noemt, die het eerst onder alle kinderen der menschen, zijn Heiland in zijn Godheid beleden, en als God aangebeden heeft,

In dat nederknielen en in die aanbidding door Thomas ligt voor Christus' kerk een zeldzaam sterk getuigenis; niet om wat Thomas deed, maar omdat Jezus die aanbidding van Thomas noch bestrafte noch terugwees, maar aannam.

Natuurlijk, ware onze Heiland niet als God te aanbidden, dan had Thomas bestraft moeten worden.

Wie zonder waarlijk God te zijn, zich als God aanbidden laat, is óf een waanzinnige die u huiveren doet, óf een listige bedrieger, die er zich voor uitgeeft dat hij God is, en als God gaat zitten in zijn tempel.

Het merkteeken van den Antichrist.

Hier toch rest geen uitweg.

Jezus, de aanbidding van Thomas"n/«/ afwijzende, maar aannemende, wil ook door u als God zijn aangebeden. Of indien niet, zie dan zelf tot wat verachtelijke gestalte ge uw Heiland verlaagt en ontadelt.

o. Het is zoo ongerijmd, met'de Schrift voor u, Jezus wel hooglijk te willen eeren, maar^ hem de eere van het God-zijn te willen Isetwisten.

Immers wat Thomas doet, is niets'dan «//spreken., wat de ademtocht van_jjheel de Schriftuur is.

Altoos het Eeuwige Woord vleesch geworden. Immanuël, God met ons. God die onder ons menschen heeft gewoond.

Dat nu de discipelen eerst «a Jezus'verrijzenis tot deze helderheid des geloofs kwamen, lag stellig aan de hardigheid van hun hart, zoo ge hierbij maar niet waant, dat uw hart minder hard zou zijn, omdat gij van kindsbeen af het God-zijn van uw Heiland beleedt.

Achter u liggen eeuwen van aanbidding. Gij vondt die aanbidding gereed, in het leven van Christus' kerk opgenomen. Uw Jezus niet als God te aanbidden is u ingeprent een loochening van zijn majesteit te zijn.

Maar zoo stond het voor de discipelen niet. Zij moesten door de dichte nevelen van de bedeeling der schaduwen eerst tot die aanbidding doorbreken; en dit kon vóór zijn opstanding bijna niet.

Aanbidding eischt zekeren afstand., en Jezus' omgang die drie jaren lang met zijn jongeren was zoo menschelijk gewoon, zoo innig gemeenzaam, zoo vrij in 't verkeer geweest.

Ze hadden dagelijks met hem gegeten en gedronken, vaak geslapen waar hij sliep, van één geld met hem geleefd, allen kleinen nood des levens met hem besproken en doorgestaan.

En natuurlijk, dan werkt de drang tot aanbidding zoo traag.

Maar sinds was de breuke gekomen.

Zij waren gevlucht, en Jezus was naar Golgotha gegaan.

Tusschen hem en hen lag nu de breede stroom van de wateren des doods, en van den oever des doods kwam hij nu tot hen terug. Nu sprak opeens de afstand. Nu was hij hun nieuw geworden. Nu verscheen hij plotseling voor hen in den glans van hooger herkomst.

En nu zas^en ze het. Nu tastten ze als met de handen het Woord des levens.

Zóó is hij hun krachtiglijk bewezen de Zone Gods te zijn door zijn opstanding uit de dooden.

Vandaar dat ze bij het weerzien, als vanzelf voor hem nederknielen, en dat het bij Thomas, die het langst worstelen bleef, ten slotte ook tot den zaligen uitroep kwam : Mijn Heere en mijn God!

Voor den dood bezwijkt ten slotte alle vleesch. De oud-patriarchen leefden eeuwen, en toch daalden ze ten slotte in het graf. De sterkste held, die op slagveld na slagveld den dood getrotseeid had, is toch ten leste zijn prooi geworden. De teekening van den Doodendans schetst ons de hoogste werkelijkheid van het leven. Wat spotters ook gespot, en den levenden God gehoond hebben, geen hunner is er, of ten slotte betaalde ook hij den juist voor hem zoo ontzettenden tol aan den dood.

Den dood kan geen mensch overwinnen. Den dood overwinnen kan alleen wie zelf God is.

Want het is wel zoo, dat ook het Oude en Nieuwe Testament ons van opwekkingen van dooden melden. Maar, let er op, alle deze opgewekten zijn toch weer gestorven. En ook, ze zijn niet uit zichzelven opgestaan, maar er was altoos een Elia of Jezus of Petrus of Paulus, die hen voor een korte wijle in dit vluchrig leven terugriep.

Doch zoo is het hier niet.

Jezus leeft en sterft niet meer. Alle macht des doods over Jezus is voor eeuwig gebroken.

En ten andere, bij Jezus' graf is geen Elia die zich over het doode lichaam heenbuigt, en staat geen Heiland, die roept: f e zus., kom uitl

Het zijn engelen Gods die nederdalen, niet om Jezus op te wekken, maar om evenals bij Bethlehem zijn intrede, zoo hier zijn terugkeer in het leven te vieren.

Jezus staat zelf op.

»Ik heb macht het leven af te leggen, en macht het leven wederom aan te nemen. Dit gebod heb ik van mijn Vader ontvangen."

Jezus staat zelf op.

Zijns is niet het Pascha der opwekking, maar het Pascha der opstanding.

Immanuël verrijst.

En dat deed niemand vóór hem, noch iemand na hem.

Want ook wij zullen eens verrijzen ja, zoo we kiuderen des Koninkrijks zijn, in zaligheid verrijzen, doch niet als hij, maar door hem, in zijn kracht.

Dat ervoer 'l'homas, hij zag het, en hij geloofde en aanbad. Ja, waarlijk, de teekenen des doods waren nog in die handen, de speersteck was in de zijde nog zichtbaar. Het was geen nieuwe, maar dezelfde Jezus. Diezelfde Jezus die doodgefolterd was aan het vloekhout, en nu in glorie voor hem stond. Diezelfde Jezus die dood was, en nu leefde.

En toen bezweek Thomas, en vanzelf boog zich zijn knie, en zijn lippen stamelden het: «Mijn Heere, en mijn God!"

Ons valt dat zien niet te beurt, al wie na de apostelen komt, moet rusten in hun getuigenis.

Dat is en blijft het grondverschil tusschen hen en ons.

Zij hebben met hun oogen gezien, en met hun ooren gehoord, eu met hun handen getast het Woord des levens, en onze oogen zien niets, onze ooreh kunnen Jezus' stem niet be­ luisteren, hem hand niet. die verhoogd is, betast onze

Ons bleef alleen dit getuigenis van wie het zagen en hoorden.

En of ge dan op deze geiuigenis zelve gelooven, nederknielen en aanbidden kunt ?

Zonder dit getuigenis zeker neen, maar ook op dat getuigenis zonder meer heeft nooit één het God-zijn van zijn Heiland beleden.

Zoo gij zelf persoonlijk het > Mijn Heere en mijn God" uit uw eigen ziel voeldet opklimmen, dan kwam dat, ja, uit het apostolisch getuigenis, maar alleen door den Trooster.

Door dien Heiligen Geest, die u innerlijk den dood deed voelen, den dood in uw zonden, den dood in uw misdaden, en die u daarna uit dien dood uittrok en de zalige gewaarwording des levens schonk.

En wie, op grond hiervan getuigen mocht:

»Ik weet dat ik uit den dood ben overgegaan in het leven, " wie dit niet napraat, maar uit zijn ziel spreekt, ja, die weet, die voelt wat opstanding is. Die bekent in zijn eigen opstanding ten leven een vrucht van Jezus' verrijzenis. Die bezit het zegel des Geestes op het apostolisch getuigenis. Voor dien leeft de Immanuël uit het Woord op. En die ziet, en hoort en tast, niet met het zinlij k zintuig, maar met het zintuig des geestes een zalige werkelijkheid, die ten slotte ookhem op de knieën - brengt, ook liem in aanbidding doet ontvlammen, en ook hem naar de betuiging doet dringen: Mijn Goël, mijn .Heiland, mijn Heere en mijn God!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Mijn Heere en mijn God.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's