GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De haren uws hoofds.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De haren uws hoofds.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En ook de haren invs hoofds zijn alle geteld. Matth. \o : 30.

Op zichzelf is de beteekenis van het »haar des hoofds" in de Schrift verre van onbeduidend.

Blijkens het Nazireërschap geldt het haar als de van God gegeven kroon des hoofds. Aan Simson, den sterken held, wiens machtige hand den Filistijn terugslaat en daardoor Israël dekt, is door God zelven zijn wondere spierkracht in verband gezet met zijn hoofdhaar. Als Delila hem den haarbos heeft afgesneden, is zijn kracht weg. In te weelderige vlechting des haars wordt de zonde der ijdelheid bestreden. In dagen van rouw werd het hoofdhaar in Israël afgeschoren. Voor de grauwe haren had de jonge man op te staan. Zelfs de gestalte van den Christus in zijn heerlijkheid wordt ons geteekend met de bijvoeging van het haar zijns hoofds, dat was als witte wolle. De vrouw die Jezus' voeten zalfde, wordt gezegd hem de voeten te hebben afgedroogd met de haren van haar hoofd. Bij uw hoofd, zegt Jezus, zult gij niet zweren, omdat gij niet kunt één zwart haar laten vergrijzen of een grijs haar weer doen verjongen, of letterlijk: omdat gij geen haar kunt wit of zwart maken. Jezus vraagt van zijn discipelen dat ze geen droef gelaat zullen toonen, maar integendeel hun hoofd zullen zalven. Hij betuigt aan zijn jongeren dat niet één haar van hun hoofd zal verloren gaan. En ten slotte koos hij het hoofdhaar zelfs, om ons op aangrijpende wijze de peillooze diepte van Gods voorzienig bestel te doen verstaan, toen hij het woord sprak, dat we boven deze overpeinzing schreven: Oc/t (ü haren invs hoofds zijn alle geteld.

Doch al blijkt hieruit, hoe hoog de beteekenis van het hoofdhaar, als natuurlijke kroon des menschen, ook in de Schrift geroemd wordt, toch blijft e'éa enkel hoofdhaar op zichzelf een zoo nietig ding, dat we schier eiken morgen ettelijke dier haren uittrekken, zonder dat onze hand het merkt of ons oog er op let.

grijsheid in ue jaren d-^r üaaiiitu o.cro^^aL, 3.^.»i.i aan een zeer dun bundelke haren gaat hechten, in het Oosten, waar de haartooi veel weelderiger is, en waar Jezus sprak tot een Petrus en een Thomas, die, nog in de volle kracht des levens heel den schedel met dicht, zwaar haar overgroeid hadden, viel. er al niets nietigers.en schijnbaar van minder beduidenis te noemen, dan Un-enkel liaar.

En daarom moest Jezus' treffend gezegde, eens gehoord, wel indruk maken om het nimmer te vergeten.

Het is of Jezus zeggen wilde: Hoeveel haren ge op uw eigen hoofd hebt, hebt ge nooit zelf geteld, noch iemand telde het ooit voor u. En toch is er Eén die dat gedaan heeft, en die er de somme van kent, en die Eéne is uw Vader in de hemelen.

Wat wil dit zeggen, dat God de haren van uw hoofd geteld heeft? Beduidt dit, dat onze Vader die in de hemelen is, op dien of dien dag, achtereenvolgens van alle kinderen der menschen, die op dezen aardbodem wonen, de haren één voor één geteld heeft, en nu voorts let op elk haar dat uitvalt of op elk haar dat nieuw uitkomt ?

Natuurlijk niet.

In dien vorm lileedt Jezus zijn uitspraak wel, maar ge weet zelf te goed, dat zóó niet het doen uws Gods is.

Gij kent de som der dingen alleen door samen te tellen, wat in die som inzit, maar uw God kent de som, eer Hij merkt op de deelen.

Stel het u toch zuiverlijk en Gode waardig voor.

Onze kennis komt ons toe, doordat wij de dingen waarnemen, ze bezien, ze onderzoeken, en er het beeld van opvangen in onze voorsteUing.

Stel, er staat een boom op den weg, die u schaduw biedt, dan was eerst die boom er, en toen hebt gij dien boom bereikt, hem gezien en waargenomen, er u onder neergezet, en zoo weet ge dat die boom er is en in welke gestalte die boom zich voordoet.

Maar bij den Heere uw God is het natuurlijk juist omgekeerd.

Eerst heeft uw God dien boom in zijn Goddelijke gedaclite gehad; heeft Hij besloten ditn boom alzoo tot aanzijn te roepen; en toen is door zijn Goddelijke kracht die boom xdt Gods gedachte in de werkelijkheid gekomen; en in die werkelijkheid is er aan dien boom geen tak of twijg, geen blad of bloem, of het was God die besloot dien boom zóó en niet anders te sieren.

God kent al zijn schepsel, niet doordat Hij het waarneemt^ maar omdat Hij elk schepsel klein of groot, eerst indacht en zich voorstelde, en toen aldus in de werkelijkheid deed verschijnen.

Zoo is het met dien boom, en zoo is het natuurlijk ook met u.

Ook gij zijt er niet uit een onbekenden verborgen hoek gekomen, zoodat God u eerst zag en waarnam, tiadat ge geboren waart. Maar eer gij geboren waart, heeft uw God u gekend en voorgekend, en zooals Hij uw ziel en uw lichaam verordineerd heeft, zoo zijt ge ontvangen en geboren en opgegroeid.

Zoo is het dus ook met uw hoofd, en met de haren die op uw hoofd uitbotten.

Ook die haren komen er niet eerst, zoodat God ze daarna pas te merken komt, maar niet één enkel haar komt op uw hoofd uit, of God heeft ewild dat het zou uitkomen, er de kleur, de lengte en de dikte van bepaald, en voor elk haar die bepaalde porie op uw schedel bestemd, waar dat ééne bepaalde haar zich zou vertoöhen.

Zoo kan er dus geen haar op uw hoofd zijn, zonder dat God het weet, omdat Hij aUeenhet uitkomen en groeien deed. En evenzoo kan er geen haar van uw hoofd vallen^ of het is uw God^ die dat haar uit uw schedel uitstoot, ook al is het dat Hij uw eigen hand hiertoe gebruikt, of de hand van één die u aangrijpt.

Juist zulk een prediking nu is het waardoor het besef van Gods wondere en alomvattende Voorzienigheid diep in de ziel dringt.

Breed vertoog, gerekte redeneering, ontbinding van knoopen en wegruiming van tegenbedenkingen kunnen u wel allerlei begrip over dit mysterie der Voorzienigheid aanbrengen, maar begrippen zijn voor uw verborgen geestesleven juist wat steenen zijn in stee van brood.

Ook die begrippen zijn noodig, want zonder begrippen is er geen doordenken, en ook hierin zult ge uw God liefhebben met geheel uiv verstand.

Maar al had Jezus aan het meer van Genesareth op het nauwkeurigst de begripsbepaling van Gods Voorzienigheid omschreven, die verklaring zou zijn vervlogen met het wegsterven van zijn stem.

Thans daarentegen, nu uw Heiland geen vertoog noch betoog over deze verborgenheid gaf, maar ons op de haren des hoofds wees, en ons zei, hoe die alle bij God geteld zijn, en hoe er niet één op de aarde kan vallen zonder zijn wil, nu is die fijngekozen greep uit het leven reeds onder het toenmalig Israël van mond tot mond gegaan, als een gevleugeld woord de eeuwen doorgetogen, en ook in onze eeuw zelfs nog door ongeloovigen bewonderd als een uiting van hooge, machtige taal.

Ja, meer nog, dat woord is niet alleen als kernwoord van geslacht op geslacht overgegaan, maar al die eeuwen door heeft dat wonderschoone woord van Jezus zijn werking gedaan, heeft het om strijd aan de eenvoudigen en aan de wijzen onder de kinderen der menschen een anders nooit te verkrijgen blik in het werk onzes Gods van al den dag gegund, ons verbaasd doen staan en in aanbidding doen neerzinken voor de oneindigheid zijner Goddelijke wetenschap, en wat nog het beste van al is, onder alle volken en natiën in oogenbUkken van wanhoop en vertwijfeling de benepenen van hart gesterkt en getroost.

Opmerkelijk..

In de dagen van Jezus had men voor de beteekenis van het kleine nog, o, zoo weinig oog. . Alleen het groote en indrukwekkende trok aan. Wat in het oog sprong, boeide aller aandacht, maar wat vergeten wegschool. zag schier niemande. En dat in de onafgebroken keten die oorzaken aan gevolgen bindt, ook de kleinste en de nietigste schalm meetelt, v/as nog niet ingedrongen in ons mcnschelijk bewustzijn.

Daar is de wetenschap eerst van lieverlee toe gekomen, en, scherp genomen, was het eigenlijk eerst onze eeuw, die de macht van het kleine, het schier onzichtbare en onmerkbare aan het licht heeft gebracht. Denk slechts aan wat de scheikunde, aan wat de ontdekking der bacteriën, aan wat de werking der onnaspeurbare homoeopathische geneesmiddelen desaangaande aan het licht heeft gebracht.

Bijna al het groote is ontleed, en schier enkel op het kleine en zeer kleine wordt thans aller aandacht gevesdgd, en het is niet het minst door die ontdekking van het gewicht en de be1 ch': ' ; • ., '. . •.yu, .z eeuw haar eigenhaardigen stempel ontving.

En juist nu diezelfde macht van het kleine greep uw Heiland aan, om u den rijkdom van Gods voorzienig bestel en bestuur voor het zielsoog te doen schitteren.

Niet op heel uw hoofd, noch ook op heel uw haardos wijst hij u, maar op één, enkel haar Hij zegt u hoe dat ééne haar voor God meetelt. Hij spreekt van het uitvaUen van dat ééne haar uit uw lokken.

Hij wijst er op, hoe God alleen de macht bezit om een zwart haar grijs te maken.

En juist door tot dat kleine en nietige af te dalen, gewint hij een macht van taal die de eeuwen doordreunt,

De half geloovigen leeraarden, nog in het midden dezer eeuw zelfs, aan onze hoogescholen, dat God zich alleen met het groote inlaat, en dat het kleine beneden de waardigheid van zijn Goddelijke bemoeiing is.

Dat waren de dagen toen de kleinen naar de wereld nog veracht werden, en het kindeke verdonkerd werd door de schaduw van den man.

Maar het Evangelie bleef aldoor voor het kleine en voor den kleine op aarde roepen.

Voor de armen die vergeten zijn leed droeg, en voor het kindeke dat men opofferde aan den waan der eeuw.

Aldus ging er weer een adem des mededoogens onder menschen uit, en werd naar het kindeke weer de reddende hand uitgestoken.

Altoos de Goddelijke theorie van het ééne haar, dat meetelt in de kennisse van de wetenschap Gods.

En zoo hebben Gods kinderen het weer geleerd, om, tot in het kleinste en nietigste dat hen deert, hun hope op God te stellen en hun toevlucht tot zijn ontferming te nemen.

Zoo kon het geknakte riet zich Weer opbuigen, de vlam weer opleven aan de rookende vlaswiek. Niets zoo nietig voor de wereld of het kon weer groot voor God zijn.

En daarom als navolgers Gods en geUefde - kinderen keert zich de drang des geloofs bij vernieuwing naar het kleine in het leven.

Niet alleen de groote, roepende zonde, maar ook de kleinste, nietigste zonde wordt als schuld erkend.

Dit zijn ook bacteriën.

Niet enkel de machtige trekken in de karakters, maar ook de nietigste plooien van ons wezen worden belangrijk voor het groote werk onzer heiligmaking.

En ook in ons Goddelijk beroep, in de verzorging van ons huis, en in wat ons van Gods , wege op de hand is gezet, vraagt de Christen, aan dat ééne haar dat van God gekend is, indachtig, niet enkel maar naar wat in zijn levenstaak past, en in zijn roeping machtig is, maar rust ons plichtsbesef niet, eer het tot in het. kleinste leerde vragen naar den wil onzes Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„De haren uws hoofds.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's