GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wedergeboorte en Opvoeding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wedergeboorte en Opvoeding.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De N. Prov. Gron. Ct. bracht ons een keurig verslag van een lezing door Prof Bavinck over bovenstaand onderwerp gehouden. Men leest daarin:

In verband nu met het opgegevene onderwerp v/enscht Prof. Bavinck op drie principiëele punten de aandacht te vestigen.

1. Wat is het doel van die opvoeding.

2. Wat is het uitgangspunt van die opvoeding.

3. Welke is de weg, de methode, waarmede men tot het einddoel, dat het kind moet bereiken, kan komen.

Over het doel van de opvoeding is men het vrijwel eens, nl. in deze vage bepaling, dat de ouders hunne kinderen Chr. onderwijs laten geven; de onderwijzer hen heeft op te leiden, dat zij in elk opzicht Christenen zullen worden, kinderen Gods. Het doel van het onderwijs is niet, dat op de school onze kinderen tot zendelingen en evangelisten zullen gevormd worden, die zich met een boeksken in een hoeksken zullen terugtrekken, maar hen te maken tot Christenen. Het neutrale onderwijs zegt wel, dat het doel is om de kinderen tot menschen te vormen, om alle gaven en krachten, welke in het kind sluimeren, tot ontwikkeling te brengen, maar het groote onderscheid tusschen hen en ons bestaat daarin, dat zij bij de taak der opvoeding de genade Gods niet meenen noodig te hebben; wij daarentegen wèl. Wij zijn van meening. dat een mensch, hoe harmonisch ook ontwikkeld, al was hij een Griek in eigen persoon, in het waarachtig menschzijn tekort komt, indien hij geen Christen is. Het doel wordt alzoo door het uitgangspunt bepaald. De vraag is dus: Hoe hebben wij dat kind te verzorgen? Over dat doel heerscht groot verschil tusschen hen en ons. Het openbaar onderwijs gaat nog altijd uit van de gedachte van Rousseau, dat het kind op zich zelf goed is; daarmede beweert spr. niet, dat men zich nog geheel vereenigt met al de stellingen van Rousseau. Het uitgangspunt bij het openbaar onderwijs is, dat de natuur van een menschenkind volkomen en goed gaaf is. Dat was nu niets nieuws van Rousseau; hij heeft feitelijk niets anders gedaan dan over te nemen hetgeen door Pelagius reeds was gezegd. Een kind, van deze stelling gaat men uit, kan wel bedorven worden door invloeden van buiten, maar onbedorven was het verborgen leven, dat rijke leven, dat in het onbewuste ligt; kwaad kunnen alleen zijn zijne gedachten, zijne daden, die hggen aan de grens van dezen kant van het onbewuste leven. Bedor­ ven wordt een kind alleen door kwade voorbeelden uit de omgeving, daarom moeten zij aan die kringen worden onttrokken; zoo beschouwt men de zaak negatief, maar positief houdt men staande, dat het kind moet doen wat het hart opgeeft, indien men het maar van kwade voorbeelden afhondt. Nog altijd is het openbaar onderwijs op die leugens en dwalingen terende, 't Is waar, er is eene belangrijke kentering gekomen. De voorstanders van het openbaar onderwijs durven niet langer die stelling aan. Wat is nu bij hen het principe? In weerwil dat Rousseau die stelling uitsprak en zij er op bouwden, kwam daarin eene wending.

Emmanuel Kant, een Duitscher, een zeer schrander man, heeft de vraag gesteld, terwijl Rousseau alles van den buitenkant waarnam: Laat ons nu den blik eens naar binnen wenden. Laat als voorwerp van ons onderzoek niet zijn de buitenwereld, maar de mensch. Hij keek alzoo niet naar buiten, maar naar binnen; hij lette op twee dingen, nl. op hoofd en hart, maar hij heeft ook bestudeerd het geweten en den wil. Bij dat onderzoek kwam Kant tot het resultaat, dat de mensch volkomen radicaal boos was. En wat is er nu na de uitspraak van Kant in deze eeuw gebeurd? Dit, dat men tot de ontdekking kwam, dat men door alle revolutie en wijzigingen heen bewust werd, het nog niet verder te hebben gebracht, daneene ellendige maatschappij te hebben gekregen; men zeide: Rousseau heeft ongelijk, wij moeten naar Kant terug. En zoo is men er in de tweede plaats toe gekomen, dat, terwijl men in de vorige eeuw volkomen optimistisch was, men in deze eeuw volslagen pessimistisch is. Toen beschouwde men de mensch als een engel, nu als een dier. Terwijl men in de vorige eeuw zeide, wij dienen alles zoo goed mogelijk in te richten, daar algemeen werd gelooft, dat God eene goede wereld had geschapen, is men thans volkomen ontnuchterd. Nu in deze eeuw is het pessimistische aan het woord, het geloof, dat de natuur van den mensch door en door is bedorven, de mensch een dier is.

In de derde plaats is omstreeks 1850 het Darwinisme opgekomen, de leer van de evolutie, de beschouwing: de mensch is een dier, en hij moet daarom ook dierachtig worden opgevat. Augustinus heeft zoo schoon gezegd: Wat de zonde is bij den mensch, is de natuur bij het dier.

Een vierde verschijnsel is, dat de leer der erfelijkheid, met hare verschrikkingen, aan de orde is gekomen, nl. dat er is erfelijkheid in lageren, maar ook in hoogeren zin. Wat verstaat men door heriditeit in engeren zin ? Dit, dat kinderen ook individueel de eigenschappen van hunne ouders medenemen. Een kind zal in alles op zijne ouders gelijken, neemt van hen alles over, ook de intellectueele, de zedelijke tekortkomingen; de kinderen erven alzoo de7i aanleg hunner ouders over. Prof Hugo de Vries te Amsterdam heeft het voor korten tijd in zijn geschrift over ))Eenheid en Verandering" uitgesproken, dat hij gekomen was tot het resultaat, dat erfelijkheid veel grooter rol speelt dan opvoeding en onderwijs; dat alzoo de heerschende leer over intellectualisme volkomen fiasco heeft gemaakt; dat onderwijs en opvoeding den aanleg van den mensch niet kunnen wijzigen en veranderen.

Weerstaan moet daarom worden de beweging, dat men op alle dorpen, in alle steden, het onderwijs conform wil geven. Het onderwijs kan slechts, zoo beweert Dr. De Vries, bij het kind, eenige verbeteringen geven. Prof. De V. heldert deze beweringen zelf met een voorbeeld op uit het Rundvee-Stamboek. Wanneer er een flinke generatie is van deze dieren, dan heeft er veredeling van rundvee plaats; laat een flinke vader en moeder zich paren, dan komen er flinke, gezonde kinderen. Hij doet voorts nog een greep in het rijk der suikerbieten. Wanneer er steeds uitnemend zaad gebruikt wordt voor deze plant, dan gaat alles goed tot in 4 a 5 generatiën, maar indien men er niet steeds de hand aanhoudt, dan is het met 2 generatiën reeds volkomen uit. Wat waar is van suikerbieten gaat door — alzoo Prof de V. — ook bij den mensch.

Dit is een zeer merkwaardig getuigenis.

Wanneer het zoo hopeloos staat met het openbaar onderwijs, dat een mensch niets anders is dan een ontwikkeld dier, dat aan hem Slechts eenige verbetering is aan te brengen, en die verbetering onmiddellijk wegvalt, indien daaran niet de hand gehouden wordt, dan houdt spr. vol: Hoe zijn de Chr. onderw. er niet beter aan toe, wanneer zij in hunne scholen kinderen ontvangen van ouders, die voor den Heere en Zijn Woord beven.

Wat de zonde is in den mensch, is de natuur in het dier; het is volkomen waar; er is dus geene mogelijkheid bij den mensch, om dat dier om te zetten. Wat groot voorrecht dan toch, dat men kinderen ontvangt van ouders, waarin het wonder der wedergeboorte heeft plaats gehad.

In de eerste plaats mogen wij in de opvoeding aan het wonder der wedergeboorte gelooven. Dat is zulk een machtige impuls (aandrang), dat wij dagelijks daaruit bij het onderwijs kracht moeten putten. Spr. is van meening, dat niemand bij de moeilijke taak moedeloos moet worden. Geldt bij het openbaar onderwijs de wet der selectie; de wet der erfelijkheid, de Christen zegt: Ik geloof niet alleen aan een bedorven mensch, maar ook aan een kracht Gods van wedergeboorte in den mensch.

Er is geen dringender eisch noodig voor den onderwijzer, dan deze: Ik geloof in den Heiligen Geest, dat wil zeggen: Niet een geest in den vagen zin, maar in den persoon, die de innerlijke bewegingen van het hart omzetten kan, die zelf de taal van de opvoeding op zich neemt; dat het op de school de Geest des Heeren is, die het onderwijs op zich neemt; dat geloof geeft kracht en steun bij de opvoeding.

In de tweede plaats: Dat"geloof aan wedergeboorte en opvoeding berust op een goeden grond; het rust op het Verbond der genade. Dat Verbond is voor het onderwijs van groote beteekenis. De onderwijzer heeft bij de opvoeding der kinderen tot menschen Gods, tot alle goede werk bekwaam, den gang der historie te volgen, van ouders op kind.

Wij weten het, de erfelijkheid kan ieder oogenblik verbasteren, maar op Chr. standpunt belijden wij, in den gang der historie, dat er is eene erfgenade, geen erfgoed. Het is God de Heere, die het Verbond der genade opricht.

In de derde plaats, de Chr. onderwijzers hebben de kinderen van ouders, die voor den Heere en Zijn Woord beven, als wedergeborenen te beschouwen, niet in den Roomschen zin. Wanneer b.v. in eene gemeente geen kind van God meer aanwezig is, en daar wordt de H. Doop bedient, dan is zij los van Gods Verbondsgenade, maar wanneer er eene kerk is waarin het Verbond der genade gestalte heeft, dan is dat Verbond een toeken en zegel van Gods genade. Bij de gebeden om Gods zegen bij de opvoeding onzer kinderen, moeten wij vooral op dat Verbond pleiten; dit wordt ons voorgehouden door het Woord van God. Geloovige ouders moeten daarvan verzekerd worden. In dat geloof hebben zij tot het einde toe vol te houden.

Wij hebben onze kinderen te beschouwen als wedergeborenen, zoolang niet het tegendeel blijkt. Wij hebben uit te gaan van de meening, b.v. dat iemand geen dief is, wanneer hij niet steelt; wij hebben ieder burger te beschouwen als iemand, die zijn vaderland lief heeft, wanneer hij daarvan geene tegenovergestelde bewijzen geeft. Zoo is het ook in de school. Nu is het waar, dat wij van het eene kind een goeden, van een ander een slechteren indruk ontvangen. Maar veronderstel eens, dat wij voor onze kinderen zulke goode indrukken niet bekomen, dat wij aan de wedergeboorte der kinderen twijfelen gaan, wat dan? Dan komt de Chr. lijdzaamheid en het geduld op de proef, wij hebben zoolang aan de wedergeboorte onzer kinderen te gelooven, als dit maar eenigszins kan. De Heere Jezus zelf geelt ons van die lijdzaamheid, van dat geduld, ' een voorbeeld in den wijngaard.

Als zijne discipelen zeggen: Zullen wij dien boom niet uitroeien, waartoe beslaat hij onnut de aarde, dan is Zijn Woord: Spaar hem nog een jaar.

Daarom zoolang mogelijk vastgehouden aan het geloof onzer kinderen als wedergeborenen. Niet gewanhoopt, maar God den Heiligen Geest om Zijne werking gebeden. En wanneer wij dat aan het eind des levens moeten prijsgeven, dat onze kinderen geene wedergeborenen zijn, dan leert ons dit, dat het niet alles Israël is, wat uit Israël is.

Eerst van achteren zien wij, dat God Zijn raad volvoert. Daaruit vloeit dus voort, dat wij bij de opvoeding van de gedachte der wedergeboorte hebben uit te gaan; alle leidzaamheid, alle geduld hebben te betrachten; en eerst aan het eind van het menschelijk leven hebben te wanhopen.

In de vierde plaats hebben wij in de wedergeboorte voor de opvoeding iets verkregen wat Rousseau niet bezat. Wij hebben verkregen eene aansluiting met de opvoeding. Wanneer er geen aansluiting bestaat tusschen het object en het subject, dan is dit verkeerd: niet alleen objectief moet de wereld worden omgezet, maar ook subjectief.

Het geloof aan de wedergeboorte is daarom van dag tot dag van het hoogste belang; zonder dat is de opvoeding van geene waarde. De Chr. Onderwijzers moeten niet meenen, dat alles aankomt op de theorie, op de paedegogie en de psychologie; op bestudeering van uitnemende werken daarover.

Die werken zijn alleen goede hulpmiddelen. Het komt niet in de eerste plaats op de theorie, maar altijd op het leven aan. Een slaapwandelaar valt niet van het dak wanneer hij niet denkt, maar zoodra hij zijne positie indenkt, valt hij. Niet door de boeken, maar uit de natuur, uit uwen aanleg, moet gij zijn goede paedagogen. Zwaar is de taak op uwe schouders gelegd; maar de wetenschap, dat de Geest des Heeren de kinderen onderwijst en opvoedt, zal de Chr. School doen zegevieren.

Maar toch, ook wedergeboorte is niet genoeg.

Een mensch kan niet leven dan uit genade; een pasgeboren kind is gansch hulpeloos; hij hangt van alles en van allen om hem heen af. Een dier kan direct zich zelf redden. Daarin heeft God de diepe gedachte van uit genade te leven bij den mensch gelegd. Het kind hangt af van de hulp zijner ouders, zijner onderwijzers De opvoeding is daarom noodig; onder bearbeiding van menschen, wil de Heere de kinderen Chr. opvoeden. Zonder opvoeding geen Chr. wedergeboren leven.

Wedergeboorte en opvoeding staan met elkander in het nauwste verband; het is een band, die God zelf heeft gelegd, en die daarom door ons niet mag verbroken worden. (Krachtig applaus).

Het debat dat op - deze lezing volgde kunnen we niet opnemen.

Slechts spreken we wensch uit, dat Prof. Bavinck deze lezing publiek make.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Wedergeboorte en Opvoeding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1898

De Heraut | 4 Pagina's