GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Alzoo lief de wereld.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Alzoo lief de wereld.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeborenen Zoon gegeven heeft. Joh. 3 : i6a.

Christus' kerk slingert eeuw aan eeuw tusschen de twee polen van een scherpe tegenstelling.

De eenheid, de harmonie is uit ons leven weg. De harmonieën waren eens op aarde, en onder den nieiiwen' hemel zullen ze met het nieuwe Jeruzalem weer uit den hemel op deze aarde nederdalen. Eens komt die heerlijkheid terug. Maar nu derven we die harmonieën. Nu & /««.» ze niet op aarde heerschen. De zonde is een wigge, die alles splijten doet. En ook waar God in zijn ontfermend mededoogen die scheur weer heeleii komt, daar kan dit heil Gods voor het oogenblik toch niet anders doen, dan een nieuwe tegenstelling aan al de bestaande tegenstellingen, die ons leven verdeden en verscheuren, toevoegen. Als God zijn Zoon aan de wereld geeft, ontstaat er volstrekt geen harmonie, maar dan betuigt Jezus zelf het: „Ik ben niet gekomen om (harmonie en) vrede te brengen, maar (tegenstelling en het scherpe) zwaard. Een woord, " dan-eerst in zijn diepe en in zijn verre strekking door u verstaan, zoo ge inziet dat Christus niet slechts een nieuwe tegenstelling aan de bestaande tegenstellingen heeft toegevoegd, maar dat hij een tegenstelling in het leven heeft geroepen, die alle bestaande tegenstellingen in scherpte, in diepen ernst, en in onverzoenlijk karakter zeer verre overtreft: de tegenstelling tusschen Christus en de wereld.

En wat nu het opmerkelijkst is, deze nieuwe, alles beheerschende tegenstelling is niet alleen een uitwendige, zoodat gij als Christen aan de ééne zijde staat, en de wereld tegen u over ligt, maar deze tegenstelling snijdt tot in uw geloof in.

Heet iiet toch in het apostolisch woord: „Hebt de wereld niet lief, " hier staat tegenover dat God de wereld met een alles overwinnende liefde liefheeft, en dat gij, als geliefde kinderen, na volgers Gods moet zijn.

Heeft God de wereld alzoo liefgehad, dat Hij om harentwil zijn eeniggeboren Zoon zond en hem overgaf in den dood, dan stelt dit ook u den eisch, dat ge de wereld alzoo liefhebben zult, dat geen offer voor haar u te zwaar valt.

Christus zelf drijft hier alzoo de wigge in uw geloof in.

Als de wereld veroordeelende en tegen de wereld optredende, eischt hij van u, dat ook gij de wereld haten zult.

Maar ook omgekeerd, als gezonden om die wereld te behouden, eischt hij ook van u, dat gij die wereld zult liefhebben.

Ge moet ze mijden, , en toch moet ge haar zoeken.

En dat niet half het één, en half het ander. Neen, beide, uw haat en uw liefde, moet een volkomen karakter dragen.

Met heel uw hart en heel uw verstand moet ge tegenover haar staan. En toch met heel uw hart en heel uw verstand moet uw liefde naar haar uitgaan.

In Jezus was dat zoo. Zijn oordeelend optreden tegcnm> cr de wereld, en zijn in liefde ui gaan naar die wereld, ze waren beide volstrekt en aldoordringend.

En nu, in u kan dit niet tot die volkomenheid geraken. Harmonie is er voor u op aarde niet.

Maar toch moet ook in uw leven, in uw belijden, in uw optreden steeds die dubbele geloofsfactor krachtig werken.

Zoo ge anders Gods kind zijt, liioet het ook aan u gezien v^^orden, dat ge door beide tegelijk bezield wordt, door haat tegen, en door liefde voor de wereld.

voor de wereld. En in de werking dier beide factoren moet het resultaat van uw geloof schitteren.

Maar, helaas, gelijk men zich gemeenlijk, bij zulk een tegenstelling, liefst aan één van haar beide termen vastklemt, om op die wijs aan de spanning der tegenstelling te ontkomen, zoo is het ook met de belijders van Jezus gegaan. En zoo vondt ge alle eeuwen door, en vindt ge nog, aan den éénen kant mannen en vrouwen, die er zich toe bepalen om de wereld te haten, en aan den anderen kant mannen en vrouwen, die hun geloof eeniglijk tooncn in het liefhebben van de wereld.

Beide soorten vroom en in hun Jezus zalig. Maar beide evenzeer eenzijdig in hun opvatting en gedraging.

„De wereld is een Sodom en naar Sodom moet ge zelfs niet omzien" is het wachtwoord der mijders, die geen zierken liefde voor die wereld in hun hart gevoelen, en zich opsluiten in een afgebakend kringetje.

„De wereld is zoo schoon, en de wereld moet behouden worden, en daarom laat ons de wereld in alle ding tegemoet komen", roepen die anderen, in wier ziel alle vonk van haat tegen de wereld met stroomen waters gebluscht is, en die schier geen tegenstelling tusschen hun eigen hart en die wereld meer gevoelen.

In de gevallen vrouw komt dit onderscheid het, sterkst uit.

Voor haar niets dan oordeel, hardheid en verstooting bij den éénj bijna een vriendelijk vrijspreken als ware ze het interessantste schepsel, bij den ander. De steenen reeds in de hand, om op haar te werpen, bij de harden en gestrengen; maar ook de martelaressekrans van olijftakken door den ander gevlochten, en zoo niet alles, dan toch hijna alles, in menschelijk mededoogen verschooncnd.

In The Christian, een boeiende roman van Hall Cayne, wordt de vroomste aandrift in een passie geteekend, die bijna op verheerlijking van de gevallen vrouw uitloopt.

En op het stuk van de Zending hetzelfde.

Rechts de man, die een Jerubbaal zou zijn, en tegen al wat Heidensch, of Mahomedaansch, of Joodsch is, niets dan haat in zijn hart voelt opkruipen, en daarom voor het werk der Zending zoo koud als een steen blijft.

Maar ook, links, alle haat legen het Heidensche wezen afgelegd, en niets dan een liefde, die naar al wat nog Heidensch is uitgaat, onder wijl vaak in eigen kring, en eigen stad, de duizenden en tienduizenden wegsterven buiten Jezus en verloren gaan.

Nochthans handelen beiden onder de aandrift der ééne alles beheerschende tegenstelling: Christus en de wereld.

„Om Christus' wille de wereld ontvlieden, " is de leidende gedachte van den één. „Om Christus' wille de wereld ingaan" is de bezielende aandrift van den ander. Terwijl toch het door Jezus ons aangewezen standpunt is en blijft: Onze tente opslaan op een terrein, dat scherp van het terrein der wereld onderscheiden is, en uit die tente telkens de wereld ingaan, om altoos weer in die tente terug te keeren.

Feitelijk daarentegen ziet men gedurig, hoe de één wel in zijn tente op eigen erf woont, maar dan ook stil thuis blijft en de wereld er aan geeft; terwijl de ander wel uit zijn tente de wereld ingaat, maar steeds zijn vertoeven in die wereld meer rekt, , en ten slotte er hangen blijft, en in het eind geen behoefte aan een eigen tente, op eigen erf, onder het volk des Heeren meer gevoelt.

Zelfs in de Theologie ziet men dat.

Aan den éénen kant lofzingers van een strenge, oude Godgeleerdheid, maar die zich ganschelijk niet bekreunt om verband en samenhang met, en invloed op het denken der wereld. Maar ook aan den anderen kant, een verwaterde Godgeleerdheid, die in het denken der wereld almeer opgaat, en ten slotte alle tegenstelling tusschen Christelijke belijdenis en wereldwijsheid bijna opheft.

Juist daardoor missen beiden het teeken van echtheid.

Het teeken van echtheid is ewhX^tt hef Kruis. De wereld kan niet anders dan Jezus kruisigen. Als Hij weder onder ons verscheen, ze zou het nog doen. En Jezus zelf heeft gezegd: Zoo zal het, en zoo moet het, ook u, mijn discipelen, vergaan. In de wereld zult ge strijd, in de wereld zult ge verdrukking hebben. Ze hebben mij vervolgd, ze zullen ook u vervolgen.

Ontdekt ge nu dit teeken van echtheid bij de mijders? Of ook ontdekt ge het bij hen, die, laat mij zeggen, het voor de gevallen vrouw opnemen, en van niets dan Zending weten, en een Theologie hebben, geheel pasklaar voor de wereld gemaakt.

En het antwoord luidt, noch bij den één noch bij den ander.

Aan de vrome wereldvlieders wordt geen haar gekrenkt, de ascetische afschaffers zijn in eere. En ook de vrome wereldzoekers zien zich schier in alle kringen zelfs toegejuicht. Het „Leger des heils" moge om zijn barocque vormen een korte poos door het gepeupel zijn uitgefloten, nu reeds zamelt het zijn gaven van vorsten en prinsen in, de aanzienlijkste lieden eeren het, en de wereldpers zingt zijn lof.

En zoo moest het uitkomen.

Of is het niet alzoo, dat ik beide malen den strijd tegen de wereld feitelijk mijd en ontloop, zoowel wanneer ik mij van haar afsluit, als wanneer ik mij schik en voeg naar haar levensaard.

Het is dan bij den één: „Laat de wereld onder den vloed vergaan, ik drijf veilig in mijn arke op de wateren!" en bij den ander: „Laat het zout in zoutgehalte afnemen, als ik maar iets dat nog even soiit mag heeten in de wereld uitdraag."

En de onberekenbare kracht, die voor nu drie eeuwen van het Calvinisme uitging, school juist daarin, dat het noch in de ééne noch in de andere fout verviel; maar met de scherpste belijdenis én vlak tegen de wereld inging, én diep in het leven der wereld indrong, op alle gebied van ons menschelijk leven.

Vandaar de bange, bloedige worsteling waartoe het geroepen werd. Onze eigen landshistorie wtet er van te verhalen.

En vraagt ge naar het teeken van echtheid, zie het hier, de martelaars zelfs der Luthersche kerk kunt ge op uw vingers tellen, die der t­Calvinisten telt ge, al neemt ge slechts onze kleine natie, bij duizenden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Alzoo lief de wereld.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's