GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KOSTER VAN DE ZON,

- I.

Wanneer de lezer, te Amsterdam komende of zijnde, eens mocht vragen naar de Anjeliersgracht, dan loopt hij groot gevaar lang te zoeken, eer men hem terecht brengt.

't Is noodig dit vooruit te zeggen, nu we aan die gracht een bezoek hebben te brengen. We voegen er dus aanstonds bij, dat dit geschiedt niet thans, maar in den jare 1706, waarnaar we ons in den geest terug verplaatsen. Dat wat toen mogelijk was, 't nu niet meer is, komt daardoor, dat de Anjeliersgracht, gelijk nog méér grachten in den Amsterdamschen „Jordaan" om vele redenen is gedempt. D. w. z. het water, 'twelk eigenlijk de gracht is, al noemt men de straat aan weerskanten veelal ook zoo, zoodat men in de gracht varen en op de gracht wandelen kan. Na de demping krijgt zoo'n tot straat geworden gracht, soms ook een nieuwen naam, en zoo is dan ook de Anjeliersgracht thans de Westerstraat. Wie haar zoekt moet dan ook in 't westelijk gedeelte der stad wezen.

Op die Anjeliersgracht stond in den jare 1706 en ook nog vroeger en later een vrij groot huis, dat even als heel de gracht nog niet oud, maar toch reeds tamelijk „uitgewoond" was, en er verveloos en vervallen uitzag. Het werd van zolder tot kelder bewoond, zoodat het er „grimmelde van levendige sielen, " gelijk een dominee uit die dagen eens zeide Zulke huizen nu plegen niet bijzonder fraai te wezen, wijl ze veel te lijden hebben, en de bedoeling ook is er met weinig kosten veel van te trekken. Dit was toen al net zoo als nu.

Het „huis" — d. i. te Amsterdam het onderste fzonderlijk bewoonde deel van een gebouw, its boven den kelder — zag er armoedig, doch indelijk uit. Op de breede, groene deur, die n tweeën open ging, prijkte een bord met de woorden:

SCHOOL EN BRAAVEN

en daaronder las men den naam W. Ylechters. Wie echter meende, dat hier een schooleester woonde, die Vlechters heette, vergiste ich zeer. Want zoo ge hadt aangeklopt — en schel was er niet — zou men u op uw raag geantwoord hebben, dat hier „de koster an de Zon" woonde.

't Is noodig dat we dit al even uitleggen. De man die hier woonde was, - als gezeid, oster, en wel bij een der kleine gemeenten van ennisten of Doopgezinden die men toen in msterdam vond. Deze waren namelijk in vele roepen verdeeld, die elk afzonderlijk vergaderden. un kerkjes droegen meestal namen, zooals het am, de Zon enz. Aan dit laatstgenoemde kerkjeekleedde de man die hier woonde den post an koster. Hoe hij heette heb ik niet kunnen ntdekken, doch wel dat zijn betrekking, die eel weinig werk vereischte, ook even weinig

opbracht. Dit was dan ook waarschijnlijk de reden, dat'hij te zijner huize een school had. Die werd echter niet gehouden door hem maar door zijne vrouw, die vóór haar huwelijk met die school den kost had gewonnen, en om de oude bekendheid te behouden, haar eigen naam op de deur had laten staan, wat ook de kosten van overschilderen uitwon.

Misschien denkt ge, dat er in het huis behalve, een koster en een onderwijzeres ook nog een kok woonde, die uit „braayen" ging. Maar zoo was 't niet, braayen wilde eenvoudig zeggen : breien. Ook die kunst werd hier onderwezen. En als ik u nu nog zeg, dat de koster, behalve de kerk ook nog verschillende heeren, als oppasser, diende en voor verscheiden baantjes „dispO: nibel" was, dan zult gij wel begrijpen, .dat de lieden die hier woonden niet lui maar ook niet rijk waren.

Nu dat gebeurt meer raenschen en 't is een groot geluk, dat vrede, rust en rijkdom niet daarvan afhangen of men veel bezit. Wie heeft wat hij behoeft kan tevreden en dankbaar zijn, vooral zoo hij nog iets mee kan deelen aan die nood heeft. Geeft de Heere God 'nog meer, dan behoeven we dat niet als iets te beschouwen, dat eigenlijk maar last en gevaar brengt, maar als een toevertrouwd goed, waarvan eens rekenschap zal moeten afgelegd worden.

Armoede is op zich zelf altijd iets droevigs en maakt iemand ook evenmin inwendig beter als de rijkdom hem slechter maakt. Alleen is bi de laatste het gevaar voor afwijken van den Heere God grooter. Daarom spreekt de Heere Christus van de verleiding des rijkdoms, en waarschuwt de apostel tegen het vallen in den strik van het rijk willen worden. Maar overigens leert ons de Schrift rijkdom noch armoe, maar 't brood onzes bescheiden deels te vragen, en geeft God meer, dat evenzeer dankbaar te gebruiken als bij gebrek tot Hem om vervulling te gaan.

Nu zijn er in de wereld dravers, loopers en kruipers, gelijk ik eens hoorde zeggen, en dat is vooral toepasselijk op de menschen, wat hun vooruitgang in het tijdelijke betreft. Enkelen komen snel vooruit, anderen gaan bedaard voort, maar ook velen brengen 't met alle moeite nooit heel ver. Zij blijven altijd in moeite en zorg en zijn als de slak, die net zoo goedhaar best deed als 't paard, en toch het altijd verloor bij 't hardloopen. En hoe lieflijk en troostlijk 't nu ook mag zijn, zijn best gedaan te hebben, aangenaam voor wie het treft is zulk een slakkenlot niet. Dat ontwaart al deze en en gene op school, en in de groote school des levens ondervindt men het nog meer.

AAN VRAGERS.

Onze lezer W. vraagt of men galerij oigaanderij moet zeggen.

Het is zeker vreemd, dat de meeste menschen noch het een noch het ander zeggen, maar uitspreken galderij. Zoo schreven het ook onze vaderen, wat echter niet veel bewijst, wijl men het oudtijds met de spelling zoo nauw niet nam.

Zeker is dat het vreemde woord, vi^aar galerij een verbastering van is, 'tzelfde beduidt als het Nederlandsche gaanderij.

Het is dus ver van onmogelijk, dat de beide woorden om zoo te zeggen in elkaar zijn geloopen, en het eene een verbastering is van het andere. Het vreemde woord zal wel het oudste zijn, doch zoo als de zaak thans staat, zou ik raden gaanderij te schrijven, als men de verheven plaatsen in de kerk bedoelt of elders. Galerij toch heeft nog verschillende andere beteekenissen.

Een tweede vraag — niet vin denzelfden inzender — herinnert mij aan een geschil, dat ik eens als jongen bijwoonde, tusschen twee dergelijken. De een zei dat Goeree een man, de ander dat het een eiland was. Ten slotte kregen allebei gelijk. Zoo gaat het ook de vrienden, die het oneens zijn of de zeekat groot of klein is. De een toch zegt, dat men zoo'n dier in een goudvischkom kan hebben, de ander dat het zoo groot is als een haai.

De waarheid nu is, dat beide gelijk hebben. Wat de jongens een „zeekat" noemen is eigenlijk een schelp, is zoo groot als eens mans vuist en dikwijls ook veel kleiner. Men vindt ze veel op de kust. Maar de eigenlijke zeekat is niet anders dan de Inktvisch, en daarvan heeft men soorten die monsterachtig groot zijn en ontzettend sterk. De gewone inktvisschen zijn trouwens toch reeds zoowat een halve Ned. el lang.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1899

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1899

De Heraut | 2 Pagina's