GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Niet beschadigd van den tweeden Dood”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Niet beschadigd van den tweeden Dood”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die ooren heeft die hoore wat (Je Geest tot de gemeenten zegt. Die overwint zal van den tweeden dood niet beschadigd worden, Openb. 2:11.

Ook de brief aan Smyrna's kerk raakt alle kerken, en in elke kerk elk kind van God; alle ziel, die zalig afstierf, staande in levende gemeenschap met den Heiland.

Strijd is ook hier het uitgangspunt. Met slappen vree is niet te vorderen. Het moet ook hier een worstelen zijn als met doodsvreeze. Maar als ge daarin overwint, dan hoore wie ooren heeft wat ook hier de Heilige Geest tot de gemeenten zegt: Die overwint, zal vaji den tweeden dood niet beschadigd worden.

Er is alzoo een tweede dood, die komt na den eersten dood. En wat nu den held en de heldin maakt is: over dien eersten dood heen naar den tweeden dood te zien, en zeker te weten dat men door dien tweeden dood ongedeerd heenkomt.

Die eerste en die tweede dood hebben elk zijn eigen proportiën. Het zijn niet twee eendere dooden. Deze twee dooden zijn niet gelijk; niet van gelijke strekking; niet van gelijke ontzettendheid ; niet van gelijke doodelijke benauwing.

Integendeel, ze loopen derwijs uiteen en zijn elkander zoo ganschelijk ^«gelijk, dat wie in zijn Jezus veilig, diep en ernstig het wezen van den tweeden Dood in het oog heeft gevat, in den eersten nauwelijks meer een Dood ziet en haast dien eersten dood belacht, zeggende: Dood, doode Dood, waar is uw afgestompte prikkel!

Dan ervaart ge wat Jezus zeide, dat ge ervaren zoudt, toen hij sprak: „Vrees niet den geweldenaar die uw lichaam kan dooden, maar vrees veel meer Dien, die beide uw ziel en uw lichaam kan verderven in de hel.”

Want dat zijn die twee dooden. Een vorm van voorsteüing, die rechtstreeks aan Jezus' eigen prediking ontleend is. Er is de ^^r.j^^dood, als u de ziel van het lichaam op het sterfbed of op het schavot wordt gescheiden. En er is een tweede dood als de verstokte en verharde zondaar, ten slotte, na de wederopstanding des vleesches, met ziel en lichaam ten prooi wordt aan dat bitter verderf, dat Jezus zelf teekende als een vuur, dat nooit wordt uitgebluscht en als een worm in het hart, die nooit sterft. „Daar, zoo voegde Jezus er bij, zal weening zijn en knersing der tanden”.

Geheel in overeenstemming hiermee nu leest ge in Openb. 21 : 8, é^X. „di& vreesachtigen", dat zijn zij die uit vrees voor de wereld hun Heiland verloochenen ; dat „de ongeloovi^eri', dat zijn zij die zich niet bekeerden ; en dat „de gruwelijken", dat zijn de onverlaten die moorden en hoerfieren, hegen en bedriegen, al te gader hun deel hebben niet in het paradijs, maar in den poel; dat deze poel brandt van vuur en sulfer, niet enkel van vuur, maar ook van zwavel, om de doodelijke benauwing uit te drukken; en dan volgt er : en dit is de tweede Dood.

En nu is de belofte aan Smyrna's kerk en aan alle kerken en aan alle ziel in Christus in die kerken (want er staat: die hoore wat de Geest tot de gemeenten zegt) dat een ziel die overwon, van den tweeden dood zelfs niet beschadigd zal worden.

Dat hij dien tweeden dood niet ten prooi wordt, spreekt van zelf. Dat hoefde niet betoogd te worden. Maar er staat dan ook heel iets anders: Geen haar zal hun gekrenkt worden. Geen zoom van hun kleed zal gezengd worden. Deze tweede Dood zal hem zelfs niet schrijnen, noch schrijlings genaken.

Er is onder menschen in geestelijken zin, het individu en er is de gemeenschap, en hierin ligt het verschil tusschen dien eersten en dien tweeden Dood. Ge zijt iets aparts, een mensch op uzelf, een eigen persoon, een individu, en als zoodanig sterft ge uit deze wereld weg door den eersten Dood.

Maar ge zijt ook een mensch onder de menschen; een lid van de menschheid; een blad aan den boom van uw geslacht, een deel van het geheel, levende in een menschelijke gemeenschap. En over die menschelijke gemeenschap \iovatde tiveede Dood. Het verschil komt dan ook uit.

Als individu, als mensch apart sterft ieder op zijn beurt, een iegelijk op zijn eigen gelegenheid. De één in een andere ure dan de ander. Een ieder op zijn tijd.

Maar de tweede dood komt over allen die er in bezwijken zullen op ééns, tegelijk; in éénzelfde oogenblik ; gemeenschappelijk ; over allen saam in éénzelfde vreeselij keure. De eerste dood is vóór het oordeel; aan den tweeden dood gaat het oordeel vooraf; en eerst als het oordeel zal voleind hebben, krijgt die tweede dood macht. In den eersten dood worden ziel en lichaam uiteengeruktj in den tweeden dood zijn ziel en lichaam hereenigd, en komt het verderf over beiden saam.

Er is ook wel een individueel oordeel, slag op slag in de consciëntie na elke zonde die sterker aangreep; en er is ook een individueel oordeel over ieder, die in heldere bev/ustheid, wetende dat hij sterft, den dood ingaat. Maar toeh, dit is niet het oordeel, niet het gericht.

Het oordeel gaat over allen saam, over het geslacht, over de gemeenschap. Zoo is er tweeërlei geboorte en herkomst, de eerste toen God Adam schiep en formeerde. Dat was de geboorte van uw geslacht. Het leven aan de menschheid geschonken. En er is de tweede geboorte toen God u formeerde in uwer moeder ingewand. Het leven van uwen persoon; het opkomen van uw ik.

Vandaar onze tweeërlei zonde.

De zonde waarin we saam voor God staan, wat de menschheid zich tegen God onderwond. En daarnaast, toch daarin wortelend, onze persoonlijke zonde, de zonde door ons ik met bewustheid bedreven.

En daarom nu staat tegenover dit tweeërlei geboren leven, en tegenover deze tweeërlei zonde, ook tweeërlei dood. Edoch in omgekeerde orde. Vooraf de eerste dood, als ons ik, onze persoon uit dit leven scheidt. En daarna, straks, de tweede dood, die over allen saam gaat, over de gemeenschap, over wat opschoot uit en eensgezind bleef met den gevallen stamvader van heel het geslacht.

Daartegenover staat nu de tweeërlei redding, de tweeërlei verlossing, de tweeërlei zoen.

„Christus is een verzoening, niet alleen voor onze (persoonlijke) zonde, maar ook voor de zonde van de geheele wereld", zegt de apostel Johannes. Verzoener alzoo van de zonde die de enkele, die. het individu, èn van de zonde die de gemeenschap, die het geslacht, die de menschheid, die lieel de wereld saam beging.

Daarom is er dan ook tweeërlei geboorte.

Eerst de wedergeboorte van het individu, van den persoon, van u als eenhng en als op uzelf staand wezen, dat ge waart kind der wereld, en nu wordt kind van God.

Maar daarnaast is er ook de wedergeboorte van uw geslacht; het opkomen van een nieuwe gemeenschap; en dat is het lichaam van Christus, de vergadering der volmaakt rechtvaardigen, de nieuwe menschheid onder Christus als haar Hoofd.

Nu is er in u een tijdlang de nieuwe mensch, en dat toch nog de oude mensch nawerkt. En zoo is er ook een tijdlang de nieuwe menschheid in Christus, maar dat de oude gemeenschap op aarde nog nawerkt.

En daaraan maakt eerst de Dood een einde.

Door den eersten dood, in uw persoonlijk sterven sterft ge den ouden mensch der zonde af; en gaat ge als geheiligd kind van God de eeuwigheid binnen.

En bij den tweeden dood wordt de nieuwe menschheid gezaligd en gaat de oude menschheid voor eeuwig in het verderf.

En zoo verstaat ge dan Jezus' belofte aan Smyrna's kerk, en in haar aan alle ziel die overwint.

Er zou geen strijd en geen worsteling, en dus ook geen overwinning zijn, indien de nieuwe mensch in u door de wedergeboorte op eenmaal van den ouden mensch af was. Eerst doordien dit niet zoo is, komt de strijd op; en gij als herboren Christen, moet, wat er van-den ouden mensch in u bleef, overwinnen.

En zoo ook zou er uitwendig geen strijd zijn, zoo het lichaam van Christus reeds hier op aarde apart verzameld werd en buiten de wereld stond. Maar zoo is het niet. Het lichaam van Christus op aarde blijft in gemeenschap met de onherboren wereld. Vandaar strijd met die wereld en de strijd van die wereld tegen al wat van Christus is. Zoo moet dus de Christenheid tegen die oude gem eenschap strijd voeren. Het nieuwe geslacht tegen het oude. En ook in dien strijd moet Gods kind overwinnen.

Wie overwint beduidt dus: wie met zijn nieuwen mensch den ouden mensch in zijn hart, en, saam met de Christenheid, de oude wereld in het leven van volk en maatschappij overwon.

Wie nu alzoo gestreden en alzoo overwonnen heeft, die gaat, als het op het einde met hem loopt, de twee Dooden tegemoet. Den dood van het individu en den dood van de gemeenschap. Den eersten en den tweeden Dood.

Dat eerste sterven nu maakt Jezus voor hem tot „een afsterven van de zonde en tot een doorgang tot het eeuwige leven". Maar alzoo gestorven en ten eeuwigen leven ingegaan, is zijns nog slechts de voorloopige zaligheid. En ook als de ontslapenen juichen voor den troon, verbeiden zij nog altoos het beslissend oogenblik waarop Christus naar deze wereld zal terugkeeren, het oordeel zal volgen, de tweede Dood zal ingaan, en het rijk der heerlijkheid zich in zijn vollen luister zal ontplooien.

Ze staan dus niet alleen nog voor Jezus' wederkomst en voor de toekomende heerlijkheid, maar ook nog voor het oordeel en voor den tweeden Dood. Dat wil zeggen voor den dood van hun geslacht, voor den dood van de oude wereld. Van dat geslacht, van die wereld, van die gemeenschap, waartoe ze zelven behoord hebben.

Dit nu gaat niet buiten hen om.

Of zegt niet de Schrift duidelijk, dat ook de gezaligden voor den rechterstoel van Christus zullen verschijnen. Niet in den angst van het gericht, .; het is zoo. Veeleer om de kroon te ontvangen. Maar toch komen ze er mede in aanraking.

En dan zullen ze den tweeden Dood zien naderen en ingaan over de vreésachtigen, de ongeloovigen, de gruwelijken, over die wereld, waartoe ze zelven eens behoord, waarin ze meegezondigd en mee geleefd hebben.

En met het oog daarop nu, ontneemt Jezus zijn geloovigen, die in hem stierven, alle onzekerheid, alle angst en alle verschrikking.

„Gij zult de vergelding der goddeloozen zien, maar tot u zal het niet genaken”.

Als voor uw oogen die tweede Dood over uw oude wereld komen zal, zal die tweede Dood u zelfs niet van verre deren. Hij zal u niet alleen niet ten prooi wegsleuren, maar zelfs u niet beschadigen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„Niet beschadigd van den tweeden Dood”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1900

De Heraut | 4 Pagina's