GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Na de dagen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Na de dagen

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 14 September 1900.

Na de dagen van rust, onze taak weer opvattend, doen we dit met goeden moed en blijde hope.

Onze kerkelijke toestanden zijn de dagen van eerste spanning te boven gekomen; en verblijdend is het te merken, hoe ook het Christelijk publiek buiten de Gereformeerde kerken zich allengs aan de beteekenis onzer kerken went, aflaat van vroegere bitterheid, ons als normaal verschijnsel in het volksleven opneemt, en, waar het aankomt op gemeenschappelijke Christelijke actie, ook op onze medewerking prijs stelt.

Prof. Gunning heeft door zijn eere-herstel hiertoe den goeden stoot gegeven, en Prof. Van der Veen had den moed het uit te spreken, dat de bitterheid tegen wat eens de Doleantie was, niet blijvend en duurzaam onze buiten-kerkelijke verhoudingen mocht blijven vergiftigen.

Daarmee zijn wel niet alle voetangels en klemmen uit den grond genomen. De principieele tegenstellingen blijven, en zullen te harer tijd wel weer aan het woord komen. Ook zullen er altoos, over en weer, enkelen blijven, die te eng van inzicht zijn, om zich boven hetgeen tijdelijk alleen recht heeft, te verheffen. Maar de algemeene dampkring is dan toch van zijn overmatige electriciteit ontlast. En waar te spreken valt, kan weer gesproken worden met ernst, met teederheid, zooals het onder broederen, ook die kerkelijk niet kunnen samengaan, betaamt.

En wat den binnenkant van ons eigen kerkelijk leven betreft, benauwt soms wel het gevoel, dat het hooge ideaal nog niet bereikt is, en dat de werkingen des Geestes niet in die mate openbaar worden, als we in onze heiligste oogenblikken wenschen zouden, en soms verwacht hadden; maar toch zou het moeielijk zijn, in of buiten ons vaderland een tweede groep kerken aan te wijzen, die onder algemeen opzicht het van de onze won.

Een zevenhonderd kerken aan te wijzen, die, in de belijdenis van ons allerheiligst geloof eenstemmig, schier op geen punt van de heilige mysteriën verdeeldheid vertoonen, is ons in geen land buiten het onze mogelijk. En vooral zoo men Zwitserland, Frankrijk en Schotland, in hun kerkelijke toestanden bestudeert, komt men telkens weer tot de dankbare overtuiging, dat ten onzent een rijke schat bewaard werd, die elders teloor ging.

Hierin mag te meer geroemd, omdat van een doode orthodoxie onder ons, Gode zij dank, geen sprake is. Bij alle vastheid en eenparigheid in het belijden, openbaart zich veeleer in onze kerken een vrije gedachtenuiting over allerlei afgeleide punten, die toont dat er gedacht, onderzocht, en steeds nauw aan Gods Woord getoetst wordt. Zelden zag men in een kerkengroep de eenheid in het noodzakelijke en de vrijheid in het bijkomstige zoo krachtig opleven. Vaste dijken en frissche strooming in de wateren.

Voorts, aan wetenschappelijke studie, aan historisch onderzoek, aan systematiseerend pogen, zijn we nu reeds rijker dan in anderhalve eeuw het geval was. Onze diaconieën slapen niet in. Het vereenigingsleven bloeit onder ons. Men klaagt over offervaardigheid, want nooit is er genoeg gegeven; maar toch, vergeleken met wat in de zusterkerken hier te lande geofferd wordt, zijn toch ook op dit terrein reeds schoone vorderingen te bespeuren.

Dat we zonder invloed op het volksleven zijn zouden, valt reeds nu moeilijk te beweren.

Toch is dit alles nog slechts het begin der zake.

Doel moet blijven, de beginselen onzer belijdenis steeds in breeder kring te bepleiten; de hereeniging met allen die de belijdenis der vaderen met ons belijden, voor te bereiden; alzoo in den boezem van ons volk de gezonde kern grooter te maken; en mag het zijn, aldus onzen God te verheerlijken, naar de mate dier overrijke genade, die Hij in de dagen onzer vaderen, zoo eenig schoon, aan Nederland heeft toevertrouwd.

Ook in het werkjaar dat we nu ingaan, zal het steeds het ernstig streven van ons blad zijn, tot dat heerlijk doel naar vermogen mede te werken.

Blijve het Gereformeerde volk van Nederland ons daarbij steunen met zijn zoo warme, zoo bezielende sympathie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 september 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Na de dagen

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 september 1900

De Heraut | 4 Pagina's