GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eeredienst.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXI.

Het geheim van doeltreffende prediking, zoo bleek ons, ligt voor een aanzienlijk deel daarin, dat de prediker die optreedt, één bepaald iets, één bepaalde gedachte der Schrift, één bepaalde ordinantie des Heeren, één bepaald stuk der waarheid, of wat ook, hebbe, om niet allerlei dingen, maar dat ééne bepaalde stuk, in naam van zijn Zender tot de Gemeente te brengen. Zoo toch alleen bezielt hem het bewustzijn, dat hij een bepaalden last te volbrengen heeft, een wezenlijke boodschap als Boodschapper of Ambassadeur van zijn God tot de schare heeft te brengen. Zoo alleen worden zijn gedachten en woorden saamgetrokken op één bepaald punt. En zoo alleen kan voor de geloovige de mogelijkheid ontstaan, om dit ééne woord, dat dan in dien zin als een woord Gods tot hem kwam, zóó in zich op te nemen, dat het werke, in hem dringe, en heel de week door hem beziele. Bij een verstrooide prediking weet meer dan écn reeds Maandagmorgen niet meer, wat den daaraan voorafgaanden Zondag gepredikt is. Niet, dat wc de vrucht van de prediking alleen zoeken in het na kunnen vertellen. Memorie is een gave, die de één sterk heeft, de ander zwak. En zeer goed kan een predicatie haar vrucht hebben in den indruk op het gemoed gemaakt, in een richting aan de stemming gegeven, in een opgewekt voornemen, al weet de aldus bezielde zelfs den tekst niet meer te noemen. Maar toch, in gevoelsstemming gaat onze religie niet op. De Godzaligheid leeft ook in het bewustzijn. En de prediking zal stellig te rijker in uitwerking zijn, zoo geheel de Gemeente helder vatte wat de gedachte Gods, of de ordinantie Gods, of het werk Gods is, dat haar opzettelijk, en ambtelijk, d. i. in den Naam des Heeren, voor werd gehouden.

We voegen er in de tweede plaats bij dat dit ééne stuk, die ééne gedachte, die ééne ordinantie, of wat het zij, hetwelk de prediker op dien bepaalden morgen of avond, Jn Naam des Heeren, tot de Gemeente wil brengen, hem zelven moet i^eraakt hebben. Desnoods kan men over alle denkbare onderwerpen een tijdlang spreken. Soms dresseert men daar elkander voor, door dusgenaamde opzettelijke improvisatie. Men ontvangt dan pas op het oogenblik zelf, dat men spreken moet, een onderwerp, dat door een ander is opgegeven, heeft niet meer dan twee of drie minuten bedenktijd, en moet er dan zeg tien minuten of een kwartier voor de vuist weg over spreken. Dit is natuurlijk een kunstje, en een van die kunstjes, waarvan het „door oefening tot kunst" geldt. Doch hoe nuttig dit ook zijn kan, om vlug en vaardig een plan van spreken te grijpen, en aanstonds zijn woorden gereed hebben, ware welsprekendheid komt er op die wijs nooit over de lippen, en nog steeds blijft het pectus est quod disertum facit ook onder ons als regel gelden.

Dit Latijnsche zeggen beteekent: „Het is tenslotte alleen iiiv borst die u welsprekend maakt."

Dit zeggen nu is vaak misverstaan. Het wordt dan opgevat als wilde het zeggen: Het is uw beweegelijk gemoed, , het is uw aandoenlijkheid, het is uw week-gevoeligheid die u welsprekend doet zijn; en tenslotte werd dit dan zoover gedreven, dat een predicatie, waaronder niemand een zakdoek aan de oogen had gebracht, eigenlijk maar half gold, en dat eerst als er iemand flauw was gevallen, de predicatie geacht werd van het echt-welsprekende soort te zijn geweest.

Nu, die periode der sentimcntahteit zijn we thans ook in de kerken gelukkig te boven, en misschien zou er zelfs klachte moeten vallen, dat de teederder en beweegelijker snaren van het menschelijk gemoed, thans te iveinig betokkeld worden.

Maar in elk geval, dat Latijnsche spreek-' woord heeft met huilen en flauwvallen niets gemeen. Als deze Latijnsche regelmaker zegt, dat de borst welsprekend maakt, spreekt hij zeer zeker uit, dat alleen wie zelf geroerd is anderen kan roeren; maar dat geroerd zijn wil volstrekt niet zeggen, een uitsluitend geroerd zijn in de zenuwen. Eer moet men met de zenuwen uiterst voorzichtig zijn, want zenuwen zijn als een electrische schel, die ten leste aldoor schelt. Eens aan den gang gemaakt, storen ze zich aan uw controle niet meer. Ze zijn als de geesten uit de fabel, die men wel oproepen, maar dan niet meer bezweren kan.

Neen, h& i geroerd zijn waarvan hier sprake is, is het geroerd zijn van heel onzen persoon. Dat roeren en meeslepen is hetgeen ten slotte elk welsprekend man bij zijn hoorders bedoelt. Wie dat zelf niet kan, en het een ander ziet doen, spreekt dan van hypnose of biologisch effect, en ontkend kan niet, dat ook dit zich er onder mengen kan; maar toch, het eigenlijke roeren van zijn gehoor door welsprekende taal is het niet.

Wat de welsprekendheid bereiken wil, als ze roert en meesleept, is dat zij de menschen van hun plaats krijgt, dat ze ze in beweging brengt, dat ze hun gedachten heen trekt waar de spreker die hebben wil, dat men hun verbeelding zien laat wat de spreker zelf zag, dat men den wil van zijn hoorders tot actie prikkelt, dat men liefde of weerzin, dat men moed en bezieling in hen wekt, en op die wijs aan heel hun persoonlijkheid een stoot geeft, waardoor ze uitkomen op een punt waar de spreker wilde dat ze komen zouden.

Een welsprekend vermaan tegen de zonde moet maken, dat de gemeente, thuis gekomen, er zelve lust aan heeft, om den strijd tegen die zonde op te nemen en door te zetten; dat ze er niet van zwijgen kunne; dat ze die zonde niet meer oogluikend kunne toelaten, en dat ze, omdat-ze geroerd, d. i. in actie gezet is, vanzelf in haar leven de vrucht der prediking nader uitwerke.

Een welsprekende predicatie tegen de leugen moet ten effecte hebben, dat men, thuis gekomen, met haat tegen de leugen bezield is, zich ergert aan alle leugen die zich voordoet, en niet rust, eer de leugen in zijn omgeving gekastijd, bestreden en te niet gedaan zij.

Het wordt dan als een vuur, dat zich van zelf voortplant.

Heeft men daarentegen in de kerk tegen de leugen hooren prediken, maar zoo dor en koud, dat men er ja niets tegen kan zeggen, maar er onder bleef zoo als men was, toen men ter kerke opging, en nu thuis gekomen, even rustig als voorheen, de leugen in zijn omgeving duldt, of misschien zelf over zijn lippen laat komen, — dan is het een woord zonder werking geweest, een woord dat met geroerd heeft, en daarom de Gemeente geen stap verder bracht. Op die wijze kan een gemeente jaar in jaar uit bepreekt worden, maar zonder dat ze vordert in de Godzaligheid.

Ten einde nu zulk effect, zulk een uitwerking die de gemeente verder brengt, wel te verkrijgen is het noodig, dat de prediker, die roeren zal, vooraf zelf geroerd zij. Er moet iets in zijn eigen borst hebben plaats gegrepen, wil hij iets tot stand brengen in de borst van wie hem hoorde.

Dat hier het woord borst is gekozen, is natuurlijk. In onderscheiding toch van het hart heeft de borst de eigenschap, dat onze innerlijke bewegingen erin tot uiting komen, en dat tegelijk uit de borst de stem komt. Wie machtig is aangegrepen, voelt de borst heftig op en neer gaan. De innerlijke geaardheid doet ook in physieken zin de borst zwellen en rijzen. En wijl nu uit diezelfde borst de ademhaling, de stem, het geluid komt, was het juist gegrepen, om te zeggen, dat de welsprekendheid uit de borst komt.

Zal daarom de Dienaar des Woords een bepaalden last in naam zijns Zenders tot de gemeente brengen, dan moet hij niet als een bode een hemzelf vreemden last overbrengen, maar vooraf zelf dien last zijns Gods als een last aan zichzelven hebben gevat, gevoeld en doorzien. Het werk Gods, het woord Gods, de ordinantiën Gods, de beloften Gods, of wat het ook zij, dat hij prediken wil, moet hem zelf aangegrepen, in beweging gezet, en geroerd hebben. Hij moet ontwaren, dat zijn God hem dezen last heeft gepredikt, opdat hij dien predike aan de Gemeente.

We bedoelen dit niet in overdreven zin, maar in den redelijken weg. Men kan een psalm, men kan een hoofdstuk uit de Schrift zóó lezen, dat van de dertig verzen die we lazen, negen-en-twintig verzen ons voorbijgaan, maar dat één bepaald vers ons trekt, ons boeit, en als glinsteren gaat te midden der verzen die als dof voor ons liggen bleven. Werkt nu die eerste gewaarwording door, geven we ons aan die gewaarwording over, begint dat woord op ons te werken, ontspint zich uit dat woord vanzelf een reeks gedachten, spreekt het onze ziel toe, voelen we er iets bij, dat we vooraf niet voelden, blijft het ons bij, passen we het op ons zelven toe, beschaamt, vertroost, vernedert, verheft of bezielt het ons, — dan is er op dat oogenblik een bijzondere band ontstaan tusschen dat bepaalde woord en het leven onzer eigen ziel.

Dan heeft dat bepaalde woord iets in ons wakker gemaakt. Dan wordt dat woord in ons als een fontein, waaruit vanzelf het water des levens opborrelt. Dan gaat dat woord ons verzeilen. En als we er dan ten slotte toe komen, om te gaan schrijven of spreken, dan is er geen armoede van ge dachten, geen verlegenheid, , geen pijnlijke leegte, maar dan vloeit en vlot het vanzelf.

Dan is er in ons een vuur ontvonkt, dat steeds verder om zich grijpt, tot het heel ons innerlijk leven in gloed zet. En dat vuur spat dan onder het spreken over op wie ons hooren. En hierdoor ontstaat de bezielde en bezielende uitwerking, die zulk een woord heeft.

Waar dan bijkomt, dat men vanzelf zich afvraagt, hoe juist dat woord ons zoo aangreep; hoe het kwam dat juist dat woord zulk een indruk op ons maakte, en zulk een stroom van gedachten bij ons aan het vloeien bracht. En kan dan het antwoord niet anders zijn, dan dat ook dit Gods bestel was, dan ontstaat hierdoor vanzelf het sterkende en steunende besef, dat het Godzelf is, die ons dat bepaalde woord op het hart bond, en het nu als zijn last door ons aan de Gemeente op de ziel drukte.

Natuurlijk zal dat de ééne maal in sterkeren zin plaats grijpen dan een ander maal. Er is ook hier verschil in graad. En ook is er verschil in den persoon. Kalme, rustige personen zullen die aandoening op andere wijs ondervinden, dan personen van sanguinisch gestel. Maar geheel mag deze indruk, deze innerlijke roering, dat meespreken van ons innerlijk leven toch nooit ontbreken, of de eigenlijke bediening van het Woord Gods schiet te kort.

Immers bij ontstentenis daarvan, dan schuift wie spreken moet, in zijn verlegenheid, het laadje van zijn geleerdheid open, en gaat een vertoog in plaats van een predicatie houden. Of ook, zoo hij zulk een laadje van geleerdheid niet kan openschuiven, omdat hij 't niet heeft, dan doet hij een greep in den buidel van gemeenplaatsen, die hij allengs gevuld heeft, en rijgt phrases aan elkaar, die, omdat ieder ze reeds kent, en er sinds lang aan gewoon is, niemand boeien, veel min roeren kunnen.

Iets wat niet gezegd wordt, om hard te oordeelen. De meesten weten van verre niet, hoe inspannend een goede predicatie in de voorbereiding is. Tweemalen elke week, en soms meer, een klein uur in het publiek te spreken, en dan toch zakelijk, degelijk, versch en bezielend te blijven, is een uiterst inspannende geestesarbeid. Vandaar, dat zoo menig prediker reeds uitgeput op den kansel komt, en daags daarna schier tot alle werk onbekwaam is.

Vandaar dat er soms predikers zijn, die, na vier, vijf jaren in het zweet huns aanschijns gezwoegd te hebben, den strijd opgeven, en nu gaan teeren op hun voorraad. Iets wat natuurlijk henzelf persoonlijk zinken doet, en ten slotte de dood voor den prediker is.

En daarom nu juist wezen we zoo met nadruk op deze twee hoofdvoorwaarden van goede prediking: i". dat men telken male één bepaalden last van zijn God aan de gemeente brenge, en 2". dat men zelf vooraf door dezen last geroerd zij.

Juist dit toch is het eenige proef houdend middel, om als prediker steeds nieuw, versch en krachtig te blijven. Juist dit draagt den prediker én bij de voorbereiding én bij de prediking zelve. En juist dit is het, waardoor hij bij zijn gemeente de belangstelling gaande houdt, en die gestadige uitwerking teweegbrengt, die meer dan iets anders in staat is hem zelven te bemoedigen, hem zelven gedurig weer de kracht te vernieuwen, en die hem tot op zijn ouden dag groen en frisch doet blijven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's