GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Door de Kieren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door de Kieren.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 7 Juni 1901.

In goeden ernst stellen velen zich voor, dat de wetenschap der theologie in het minst geen gevaar zou loopen, ook al gaf men haar, met handen en voeten gebonden, aan de kerkelijke deurwachters over.

Zij, die zich alzoo uitlaten, zijn zelven met liefde voor deze wetenschap bezield, en zijn diep overtuigd van hare noodzakelijkheid.

Wat gevaar, zoo vragen ze zich af, zou er dan in steken, of men al geheel de theologische faculteit, tot zelfs de instructie der theologische hoogleeraren, aan de kerken in handen gaf ?

Immers de kerken zouden nooit anders dan tot bevordering van den bloei der theologische wetenschap van die macht gebruik maken.

Zoo denken niet weinigen, en we verstaan het uitnemend, dat ze, alzoo denkende, er moeielijk in kunnen komen, om zich van anderer bezwaren een duidelijke voorstelling te vormen.

Doch hoor nu, hoe Ds. Gispen, van Amsterdam, zich in de Bazuin van de vorige week over de wetenschap der theologie uitliet.

Heel het stuk overnemen kunnen we niet, toch leze men aandachtig dit breede citaat:

Gij, jongeren, leeft meer uit en met beginselen, en uit een wetenschap van sta-vas!, of wat mon nu gewoonlijk DE wetenschap noemt.

Zoodra dat woord genoemd wordt, gaan alle hoeden af, alle monden sluiten zich en alle harten vertrouwen.

Onder den machtigen indruk van dit ver schijnsel vroeg ik eens aan iemand: wat is toch de wetenschap ? Hij antwoordde: hetgeen men weet. Onvoldaan met dit antwoord, vroeg ik een ander, en deze gaf mij een aantal pagina's in een zeer geleerd boek te lezen, waarin, waarlijk niet met korte woorden, eene omschrijving gegeven wordt van de wetenschap. Ik vond het zeer diep gedacht en zeer schoon gezegd, en kon in waarheid getuigen, nooit zoo iets gelezen te hebben. Maar als iemand, die nog minder weet dan ik, mij nu vraagt: wat is toch DE wetenschap ? moet ik antwoorden : heusch, mijn waarde, ik weet het niet!

Dezer dagen , las ik nog van de wetenschap, dat zij een soort van wezen is, onafhankelijk van alle andere wezens, een eigen schepsel Gods.

En nu ben ik heelemaal de kluts kwijt.

De wetenschap onafhankelijk, een eigen schepsel Gods; dus: geen plant, geen dier, geen engel, geen mensch; maar een eigen schepsel Gods, dat, onderscheiden van alle andere schepselen, bestaat. Toch meen ik nu beter te kunnen grijpen, wat de uitdrukking zeggen wil: de wetenschap heeft bewezen, de wetenschap heeft uitgemaakt, dat dit of dat zus of zoo is, en dat een mensch buigen moet voor de wetenschap. Ook vat ik nu wel, dat de strijd over de opleiding tot den predikdienst met dit zelfstandig en onafhankelijk karakter der wetenschap in zeer nauw verband staat. De wetenschap is een eigen schepsel Gods, de theologie is wetenschap; ergo, ergo.

Dit maakt mij ook duidelijk, hoe het komt, dat de priesters der wetenschap naar onafhankelijkheid streven, en in dat streven reeds ver gevorderd zijn; dat deze priesters een schier onbeperkte macht eischen en oefenen over den mensch, de kerk, de maatschappij, den staat, ja, als ze onwedergeboren en onbekeerd zijn, over God den almachtigen Schepper des hemels en der aarde zelfs. Hem dagende voor de vierschaar van de rede.

Of ik dan niet aan DE wetenschap geloof? Neen, mijn broeder, ik geloof er niet aan. Ik geloof aan wetenschap; aan kennis, aan verstand, aan wijsheid; niet als abstracte, zelfstandige en onafhankelijke wezens; maar als gaven Gods, als scheppingen Gods, als eigenschappen, hoedanigheden of volmaaktheden, in het redelijk schepsel, met name in den mensch. Ik geloof, dat God de Heere den mensch ge leerder heeft gemaakt dan de dieren der aarde. Ik geloof dat God, naar zijne eeuwige vrijmacht en peillooze goedheid, sommige menjchen met deze gaven in hooge mate gezegend heeft, en, in den weg zijner voorzienigheid, hun al de middelen ontdekt, schenkt en onderhoudt, en hen in zulke levensomstandigheden plaatst, waardoor zij die gaven ontwikkelen en vermeerderen, tot een schier onuitputtelijk kapitaal. Ik geloof ook aan het zelfstandig, onafhankelijk, eeuwig bestaan van DE Wijsheid, in den persoon van den Zone Gods, die aan de menschen geopenbaard is als het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid.

En ik kan mij zoo van harte vereenigen met de gedachte van den ongeleerden, vromen rijmelaar die ergens, in een oud boekje, zegt:

Al wist ik alle ding en Christus niet en kende,

Zoo was ik toch alleen en winkel vol ellende.

Nu-zult gij, hoop ik, begrijpen, waarom menschen voor mij belangwekkender zijn dan boeken, en de zaligmakende kennis van Christus v.oor mij hooger staat dan alle denkbare systemen over Christus. Niet de wetenschap, niet het systeem, alleen de Zoon maakt vrij.

Vernuftig, boeiend als Gispen altoos schrijft, zoodat het er als koek bij de onnadenkenden ingaat; maar juist daarom van te meer be teekenis, en te gevaarlijker.

Een Synode toch, waarin mannen van dezen geest den toon aangaven, zou in een oogwenk in dezen gedachtengang zijn medegesleept. Men zou zich afvragen, of er nog iets tegen te zeggen viel.' En toch, denk u nu een aldus samengestelde Synode, die een instructie voor de theologische professoren en voor de studenten moest uitvaardigen, en eilieve, wat zou er op dit puur nominalistisch standpunt van terecht komen.'

Nog herinnert men zich, hoe reeds in '89 van zekere zijde er op werd aangedrongen, om de opleiding vooral niet te hoog op te voeren. Maar het gevaar, dat hier door de kieren komt gluren, is van nog veel bedenkelijker aard.

En hoe uitnemend we nu ook een frisschen en vernuftigen geest als van broeder Gispen in de kerken weten te waardeeren, toch gevoelt ieder, dat het niet deze geest is, die, in de ure des gevaars, voor den bloei der theologische wetenschap waken zou.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Door de Kieren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1901

De Heraut | 4 Pagina's