GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eeredienst.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

I.

De Eeredienst in de gewoon-verloopende vergadering der geloovigen is nu afgehandeld. Thans'*'volgt, na het algemeene, het bijzondere deel, waarin de Kerkelijke plechtigheden aan de orde komen, en daarmede in de eerste plaats de Heilige Sacramenten.

Bij den Gereformeerden Eeredienst staat de dienst des Woords met beslistheid op den voorgrond, en of deze dienst zich in predicatie, in gebed of in het lied openbaart, het blijft altoos bij uiting in woorden (en hooren), al is het ook, dat bij den zang het spreken in maat uitgaat.

De Reformatie der i6e eeuw bedoelde metterdaad protest te zijn tegen de overlading van den Eeredienst met formeele handelingen en inzettingen, waardoor destijds op geheel onevenredige wijze de uiting van 's menschen geest bij den Eeredienst op den achtergrond v? as gedrongen.

De Eeredienst moet er om de Religie zijn, niet de Religie om den Eeredienst, en nu is dit het fatale bij allen eeredienst, die te veel in vormelijk handelen verloopt, dat wie van alle persoonlijke religie verstoken is, deze plechtige bewegingen en handelingen even goed, en soms beter, volvoeren kan, dan de man die vroom is en God vreest. Een kwaad in de handelende personen, dat een verwant kwaad kweeken kan .bij wie aan dezen eeredienst als toeschouwer deelneemt. Immers zulk een stelsel van vormelijke handelingen en plechtigheden, laat zich door schoonheid van vorm, rijkdom van versiering, en hooge opvoering van toon-en zangkunst derwijs voor het zinlijk gevoel aanlokkelijk maken, dat het .trekken kan, ook al ontbreekt de religieuse behoefte geheel.

Het geschiedkundig verloop hiervan was geheel natuurlijk.

Ziel en lichaam in één persoon zijnde, heeft de "man die God vreest, vanzelf behoefte aan een tweezijdige uiting van zijn godvruchtig gevoel: uiting door het woord en uiting door de handeling; de ééne rechtstreeks correspondeerende met zijn geest, de andere rekenende ook met zijn zinnen.

Nu kan die uiting door het woord allerlei trap doorloopen. Het daalt tot verdwijnens toe in het stil gebed, als de lippen zich ganschelijk niet bewegen, er geen geluid uit onze keel komt, en we toch zeer wel weten, dat we ongemerkt onze gebeden voor God gefluisterd hebben.

Dan was het woord er, maar als verbor gen. We weten zeer wel, dat het woord door ons bewustzijn ging en uit ons be wustzijn voor God opklom, maar het bleef buiten aanraking met de buitenwereld. Het bleef besloten in onze eigen persoon.

Dat is de zwakste uiting van het woord En tegenover die zv/akste uiting staat de sterkste uiting, v/at omvang en kracht van uiting betreft, in het gemeenschappelijk gezang, als elk woord breed wordt uitgemeten de stem des éénen de stem des andere versterkt, en ten slotte de uiting van het gezongen woord een omvang erlangt, die ook zonder orgelbegeleiding heel een kathedraal vervult. Of wil men het woord in zijn rijkste ontplooiing nemen wat den inhoud én de innerlijke beteekenis aangaat, dan gaat 't het hoogst hetzij in het roerend gemeenschappèlij k gebed, hetzij in de predicatie van een Chryiostomus voor de saamgevloeide schare.

Doch al is het, dat ook dai in de wel luidendheid van de stem, of i r de schoone zang, de zinnen zich reeds meer doen gelden, toch blijft bij gebed, gezang en predicatie de geestelijke uiting op den voorgrond staan, zoo zelfs, dat elk dezer drie mogelijk zijn en stichten kunnen, ook waar de zinnen eer gehinderd dan gestreeld worden.

Er zijn predikers geweest, die, hoe schrilen wanklinkend hun stem ook was, en hoe ze ook in geheel hun optreden door houding en gebaren den goeden smaak eer beleedigden dan eerden, toch jaren achtereen de schare geboeid, gesticht en vertroost hebben. En evenzoo kan niet betwist, dat er, met name in dorpskerken, nog soms gezongen wordt op een wijs, die met allen goeden regel voor stem en maat op voet van onvrede staat, en dat toch het gezang sticht en de ziel meê neemt.

Hiermede is allerminst gezegd, dat bij predicatie, gebed en gezang de zinlijke kant onverschilUg is; maar hij blijft bijzaak. Al het zinlijke blijft hier ondergeschikt en dient de geestesuiting, die heerscht. Een prediker met de netste vormen, en met de welluidendste stem verveelt ten slotte toch, zoo zijn predicatie hol en leeg is. Een vormelijk schoon gebed roert niet, zoo het niet opkomt uit een ziel die voor God staat. En een melodieus en zuiver zingen laat het godsdienstig gemoed koud, zoo er geen toon in weerklinkt, die opstijgt uit de diepte van het hart.

Staat nu de tijd, waarin men leeft, geestelijk hoog, dan is men met dat geestelijk element tevreden, en vraagt niet naar meer, vooral niet, zoolang de vergadering der geloovigen klein in aantal blijft, en daardoor meer een gezellig huislijk draagt.

Zoo was het in de dagen der apostelen, en zoo was het, zij het ook op zekeren afstand, evenzoo in deeerste tientallen jaren van de Reformatie der i6e eeuw.

Lees en herlees de apostolische brieven, e en voeg er bij wat de Handelingen u van i het leven der pas opkomende kerken verhalen, en ge vindt niets, niets hoegenaamd, d buiten deze uiting des geestes. Men heeft nog geen gebouw, er is geen sprake van gewaden, er zijn geen vaste vormen, er ontbreekt alle vastgestelde liturgische handelingen, ge leest van geen muziek-instrument. Alles gaat vrij en ongedwongen toe, en alle kracht en alle actie trekt zich saam op predicatie, gebed en gezang. Van iets anders leest ge niet. Deze eenvoudige trilogie vormt het één en al. En al was er doop, en al brak men saam het brood, en al had er oplegging der handen bij de installatie plaats, nergens ziet ge dat een en ander nog een vasten vorm aanneemt. De verkondiging van het evangelie staat op den voorgrond, en daarnaar schikt al het andere zich als vanzelf en ongedwongen.

En niet anders was het in de eerste tijden der Reformatie. Bij de Hagepreeken kon op geen vorm gelet worden. Een bezield prediker te hebben was het één en al. Waar die te hooren was, stroomde de menigte ter poorte uit. En onder zijn gehoor en zijn leiding luisterde men, en bad men, en zong men, en straks ging men getroost, bemoedigd en gesterkt huiswaarts.

Maar, gelijk wel vanzelf spreekt, dit kon geen stand houden. Uit tweeërlei oorzaak niet. Vooreerst niet, omdat een opgewekte godsdienstige stemming zich nooit op die hoogte staande houdt, en ten anderen niet, omdat de sterke uitbreiding van de schare der geloovigen op den duur dat verwaarloozen van de vormen verbood.

Er zijn ook in het godsdienstig leven tijden van verheffing, tijden van evenwicht en tijden van inzinking. Men m.oge dat betreuren, maar het is eenvoudig zoo. De verheffing des geestes, waarin Israël na de Roode Zee te zijn doorgetogen aan den oever stond, was schitterend en bezielend maar ze hield geen stand toen de lange woestijnreis begonnen was. Zoo lang de apostelen nog leefden, heerschte er in het eerste jonge leven der pas opgekomen en vervolgde gemeente, een zeer hooge stem ming des gemoeds, die het saamleven rijk maakte; maar die week en inzonk, toen na den dood der apostelen en na het ophouden der vervolging het leven zijn gewonen loop hernam. En zoo ook was het in de dagen der Reformatie, in de dagen van het Réveil, en zelfs in de dagen der scheiding en der doleantie. Telkens begon het met een heilige verheffing des geestelijken levens, die koesterend en weldadig aandeed, maar steeds volgden kalmer dagen waarin de gewone stemming des gemoeds haar rechten hernam.

Dit onderscheid nu oefende steeds rechtstreekschen invloed op de wijze waarop de eeredienst toeging. In dagen van hooge stemming was het geestelijk leven zoo opge wekt, dat men naar niets anders dan naar het geestelijke vroeg, er in elk opzicht genoeg aan had, en volop genoot in de rijke uiting die van den Geest onder predicatie, gebed en gezang uitging.

Maar werd.de stemming meer een ordinaire, een meer gelijkmatige, kwam ze meer in natuurlijk evenwicht, dan had men behoefte aan vormen die de geestelijke uiting steunden. En braken de droeve, dagen van inzinking aan, dan deed zich het pijnlijk verschijnsel voor, dat de geestelijke uiting zich inkromp en haar kracht verloor, en de vormelijke uiting, die zich meer op de zinnen dan op de ziel richtte de overhand verkreeg.

En bij dit eerste verschijnsel kwam dan als vanzelf het tweede, waarop we wezen, de grootere toevloed der schare.

De kerken in de dagen der apostelen waren blijkbaar klein. Men vergaderde aan huis in een opperzaal. Kerkgebouwen had men nog niet, en men had ze zelfs niet noodig. Wat in Jeruzalem op' den Pinksterdag plaats greep, vormde een uitzondering. Die drie-en vijfduizend, waarvan we lezen, was een schare uit alle streken en oorden saamgevloeid, die voor het meerendeel na het feest Jeruzalem weer verliet, en nergens is in de apostolische letterkunde ook maar een spoor te ontdekken van een kerk, die haar zielen reeds bij duizenden en tienduizenden zou hebben geteld.

Doch allengs werd dat anders. Van lieverlede groeide de schare der geloovigen aan. Kerkgebouwen werden onmisbaar, en voor de samenkomst van duizenden in eenzelfde kerkgebouw waren heel andere maatregelen noodig, om orde te handhaven, de prediking aan de beteekenis der samenkomst te doen beantwoorden, en het gemeenschappelijk gezang ook nu mogelijk te maken.

Men ervaart dit nog.

Waar in een dorp een kleine schare van weinig meer dan honderd personen samenkomt, loopt alles vanzelf, en de voorganger gevoelt geen de minste beklemdheid bij zijn optreden. Moet men daarentegen bijeenkomsten houden van een tweeduizend personen, dan is zonder zekere regelen geen orde te houden, en gevoelt de prediker als vanzelf, dat hij zich meer moet inspannen, en. meer in acht moet nemen, om op waardige wijze op te treden, en naar eisch te kunnen spreken.

En doet zich nu die hoogere eisch reeds gelden wat gebed, gezang en predicatie betreft, nog sterker komt dat uit bij de dusgenaamde plechtige handeHngen, die de zinlijke zijde van den eeredienst meer op den voorgrond doen treden. Dan moet mtn ich wel aan vaste regelen binden, of alles oopt in de war; en zoo is de harmonie iet verstoord, en komt de wanorde niet an het licht, of onrust maakt zich van de emoederen meester, en alle uitwerking van et plechtige is voorgoed weg.

Het plechtige eistht orde en regelmaat, . n moet juist door orde en regelmaat rust n stilheid aanbrengen.

Men moet den indruk ontvangen, dat een oogere geest al deze vormen ingedacht n geordend heeft, om er den weldadigen nvloed van te kunnen ondergaan.

Nu is hiervan zeker de schaduwzijde at deze vormen den geest van hem, die op het oogenbl k handelend optreedt, meer terzij dringen, en zoo het gevaar voor hem met zich brengen om |_in doode en onbezielde vormen te verloopen; maar hieraan is geen ontkomen, dan door het leven der gemeente op hoog geestelijk peil te houden'.

Juist daarom echter is het van belang, om deze vormelijke plechtigheden afzonderlijk in te denken.

Hoe meer toch de gemeente er bewust in medeleeft, hoe beter waarborg men bezit tegen het opgaan van deze plechtige vormen in doode formaHteit.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's