GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN DE LEER,

III.

Wat vader en moeder ook mochten zeggen, de gedachten die eenmaal bij Heinrich hadden post gevat, bleven hem vervullen. Aan al zijn vriendjes en speelmakkers vertelde hij van Troje en ook van zijn plan om het op te graven. Maar den meesten kon dit blijkbaar niet schelen; die wat ouder waren lachten er hartelijk om.

Zoo vond dan onze vriend weinig aanmoediging bij zijn groote plannen. Doch er was één uitzondering. Tot de kinderen met wie hij graag speelde, behoorde ook een aardig meisje, Mina Meineke heette zij. Zij luisterde opmerkzaam, als Heinrich van Troje vertelde en bleef luisteren, ook als 't al de anderen begon te vervelen, en zij weer naar hun spel verlangden.

„Mina, ” zei Heinrich eens, nadat hij 't weer druk had gehad over Grieken en Trojanen, „als ik groot ben en jij ook, zullen we samen trouwen. Dan gaan we ook in een schip naar Troje en graven het op, en zullen zeker heel veel geld en veel moois vinden. Dan kunnen we daar van leven.”

Dat vond Mina goed, en zoo bleef dat afgesproken tot later.

We zullen zien wat er van kwam.

Er zijn veel vakken en beroepen in de wereld. Zelfs is er in de stad waar ik dit schrijf iemand, die zich op zijn kaartje noemt: „snijdinguithaalder". Voorts zijn een aantal mannen, maar zonder kaartjes, „bruggetrekker." Doch nog nooit heb ik ergens aan de deur of op een kaartje gezien: „stedenopdelver" of „schat­ g graver.”

Zoo dacht dan ook Ds. Schliemann, dat het werk waar Heinrich zoo'n lust in toonde geen beroep was, en het kwalijk ging, hem daarvoor op te leiden, te meer daar er weinig zekerheid was, dat het ooit brood zou geven. Zoo zond hij dan zijn jongen vooreerst maar naar een goede school te Nieuw-Strelitz, niet heel ver weg. Daar leerde Heinrich al wat een knaap dient te weten, en hij deed zijn best, zoodat alle leermeesters zeer tevreden over hem waren. Doch hij vergat daarbij Troje niet en altijd bleef hem de gedachte bij: Hoe kom ik daar nog eens, en hoe zal ik mijn plan voltooien.

Zoo was Heinrich veertien jaar geworden. Hij was op school uitgeleerd en de vraag was: Wat nu?

Troje te gaan opgraven — dat klonk heel mooi. Maar, behalve dat onze vriend er nog wel wat jong voor was, lag Troje, gesteld dat het nog bestond, toch toen zoomm als nu vlak bij Mecklenburg. De reis kostte geld, en heel het plan nog veel meer. Kortom, 't kwam uit op moeders gezegde, dat het voor alles noodig was, dat Heinrich leerde zijn eigen brood te verdienen.

Had het aan Heinrich gestaan hij zou, o zoo graag, met leeren zijn voortgegaan, om dan later aan een hoogeschool te studeeren. Maar daar stond niets van in. Want, als gezegd, Ds. Schliemann had niet weinig kinderen, en die allen met eere groot te brengen eischte veel. Zoo kon er dan niet op overschieten, wat noodig was om Heinrich te laten studeeren. Doch vader zei: „Troost u, mijn jongen; al gaat ge niet studeeren. God kan u toch de begeerte uws harten geven." En Heinrich, als een gehoorzame zoon, voegde zich daarin. Een laatste poging om hem te doen voortleeren werd nog beproefd, maar men moest het opgeven.

Niet lang nadat onze jonge vriend de school B J had verlaten, vinden we hem weder te Fursten-ck burg, een kleine stad in Mecklenburg, niet zeer ver van de standplaats van Ds. Schliemann.

We treden in het stadje een winkel binnen, I wa, ar allerlei verkocht wordt, dat dagelijks in de huishouding noodig is. Een dienstmaagd komt om een kan olie, een andere moet stroop hebben. Een boer rijdt met zijn wagen voor de deur en haalt meel en suiker. Een huismoeder komt binnen met een mand, die ze laat vullen met grutterswaren; kortom, 't gaat druk in dezen kruidenierswinkel. De winkelier heeft de handen vol en het knechtje dat hem en de klanten helpt, niet minder.

In den jongste van de twee herkennen we Heinrich. Hij draagt een groot wit voorschoot, dat na allerlei ontmoetingen met stroop en olie enz., echter niet altijd wit blijft. Den geheelen dag heeft hij het druk met zout af te wegen of krenten en rozijnen te verkoopen. Ook moeten er vaten verrold en geopend, kisten uitgepakt en allerlei meer. Hij heeft er al zijn gedachten bij noodig om 't in orde te brengen en toch, de Grieken en Trojanen vergeet hij niet. Nog altijd denkt hij aan zijn oude plan, en hoopt.

Een jaar lang was Heinrich als jongste leerling bij den kruidenier te Furstenberg geweest. Een gemakkelijk leven had hij er niet. Naar huis gaan bij zijn ouders kon hij maar zelden en voor enkele dagen, wijl 't in de zaak zoo druk was. Daarbij werd er hard gewerkt, zoodat zijn handen er weldra de bewijzen van droegen, en voor en na winkelsluiting was dikwijls nog veel te doen. Doch het is goed voor een man, dat hij het juk in zijn jeugd draagt, zegt de Schrift.

‘t Was winter en koud ook. Heinrich had het ervaren. Zijn handen waren dik opgezwollen en in den winkel, waar geen kachel brandde, had hij het achter de toonbank soms ver van warm.

Op zekeren middag, toen het tamelijk stil was, ging de deur open. Een jonkman trad binnen. Heinrich had hem een enkele maal gezien. Hij wist dat het een molenaarsknecht was, , , ein verkommener Bursche" zeiden de menschen, wat zooveel wou zeggen, als dat die jonkman zijn weg had bedorven en niet deugde.

HIJ ZORGT VOOR U.

In een groote stad leefde een koopman die den Heere vreesde, doch altijd zeer bezorgd was over de aardsche dingen, dat iets mislukken zou of dat een onheil niet te overkomen zou zijn, enz. enz.

Op zekeren dag kwam hij een vriend die hem goed kende tegen, en begon weder zeer te klagen. De vriend luisterde eerst goed en zei toen:

„Ik ben blij dat ik u zie. Want ik zit in groote zorg. Ze halen hier eiken dag zoo veel water uit de rivier, voor wasschen en plassen en allerlei. Ik vrees dat de heele rivier binnenkort zal geleegd zijn. Waar moet dat heen? ”

De ander, de koopman, begon te lachen en zei:

„Zijt ge dwaas: Zoo'n groote rivier! Schep maar gerust. Die wordt toch niet leeg. Maak u niet bezorgd.”

„Lieve vriend, ” zei de ander, „denkt ge dan dat de stroom van Gods voorzienigheid en genadegaven wel kan opdrogen? Doe dan nu eens naar uw eigen woord. Die rivier droogt ook nooit op, hoeveel er ook uit genomen wordt. Werp al uw bekommernissen op Hem, want Hij zorgt voor u.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1902

De Heraut | 4 Pagina's