GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De Satan doer in Judas”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Satan doer in Judas”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de satan voer in Judas, die toegenaamd was Iscariot, zijnde uit het getal der twaalven. Luk. 22 : 3.

Ook bij Judas komt men het verst, zoo men zijn gruwel zonder weerga menschelijk en zielkundig poogt te doorzien.

Dat Judas opzettelijk den Heiland der wereld in den dood heeft willen storten, blijkt uit niets. Eer doet wat van „zijn berouw" geboekt staat, het tegendeel vermoeden. In dat bericht toch staat, dat hij, ziende dat Jezus veroordeeld was, berouw heeft gehad, en bekend heeft: „Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed." Zoo immers spreekt niet iemand, wien het er juist om te doen was, een onschuldige in het verderf te storten.

Ook wat gemeld wordt, „dat satan in zijn hart voer", wijst niet noodzakelijk op zulk een rauwen toeleg.

Satan werkt listiglijk. De slang nu was listiger, zegt Genesis, dan al het gedierte des velds. Niet het ruwe, veeleer het sluwe is het terrein waarop hij meester is; en dan juist heeft Satan hier zijn onheilig meesterstuk volvoerd, niet zoo hij in Judas ruwe moordzucht deed opkomen, maar zoo hij in zijn bedorven hart een weefsel van misleidende gedachten wist te spannen, waarin Judas' ziel geheel verstrikt raakte.

Dat er staat: „Satan voer in Judas" wijst op iets buitengewoons. Anders werkt, satan wel op het hart, verzoekt hij ons, of poogt hij als een brieschende leeuw ons te verslinden; maar hier staat dat hij in Judas voer, d. w. z. Judas hart geheel bezette, er zijn troon in opsloeg, en zich als met Judas vereenzelvigde. En juist dit reeds doet vermoeden, dat Judas tot zijn gruweldaad is gekomen door het toegeven aan misleidende gedachten.

Men zegge daarom nooit, dat Judas een slachtojfer van satan is geworden. Slachtoffers maakt satan niet. Wie satan's wil doet, ivil het satanische, en draagt deswege zelf voor wat hij doet de volle verantwoordelijkheid. Vandaar, dat in wat Jezus over Judas zei, wel nog mededoogen, wel nog deernis met den verworpene naklinkt, maar toch zonder dat het oordeel ook maar eenigszins verzwakt wordt. Het blijft een wee u. „Wee den mensch door wien de Zoon des menschen verraden wordt."

Dit spreekt toch vanzelf: Satan had nooit zijn wil van Judas kunnen hebben, indien niet in Judas hart juist al die giftige draden voorhanden waren geweest, waaruit hij zijn listig weefsel om zijn ziel zou spannen.

Judas had aanvankelijk een voor indrukken vatbaar gemoed gehad. Hij had behoord tot de weinigen, die zich van meet af bij Jezus aansloten, en onder die weinigen trad ook hij zoozeer op den voorgrond, dat Jezus hem opnam in den kring van zijn twaalf getrouwen. In dien kring is hij gebleven, en zelfs op het laatst had hij bij de overige discipelen nog zoo weinig kwaad vermoeden gewekt, dat op Jezus zeggen: „een uit u zal mij verraden" niemand op Judas aanvloog of-Judas aanwees, maar ze allen riepen: wie is het Heere ?

Ook was Judas geweest onder de twaalven, die Jezus uitzond om in alle steden en vlekken van Palestina rond te gaan, en hem als den Messias aan te kondigen; en ook hij heeft toen in Jezus naam den kranken de handen opgelegd en ze genezen, en betuigd dat ook de booze geesten hem onderworpen waren.

Dat hem de geldbuidel van Jezus' kring werd toevertrouwd, was aanvankelijk een blijk van vertrouwen. En al is van achteren uitgekomen, dat die beurs hem tot een verleiding werd, en dat hij er uit stal, — laat de hand in eigen boezem steken, wie, zelf om geld verlegen, anderer geld beheerd heeft, en vraag hoe dikwijls dan niet de zonde, al was het slechts van tijdelijke oneerlijkheid, voor de deur van het hart lag.

Ook is, al stond het verraad stellig met Judas' geldzucht in verband, de som van 30 zilverstukken, zelfs berekend naar de waarde van den standaard dier dagen, geen bedrag groot genoeg, om er zulk een gruwel voor over te hebben, indien men gelijk Judus dusver van alle openbare misdaad vrij bleef.

Veeleer mag dan ook worden vermoed, dat de valstrik, waarin satan Judas ving, de twijfel van zijn hart aan de echtheid van Jezus Messiasschap was. Wat reeds bij de andere discipelen telkens op den voorgrond treedt, dat ze de oprichting van een aardsch koninkrijk verwachtten, en zich inbeelden, dat in dit aardsche koninkrijk hun hooge eere bereid was, moet natuurlijk op een hart als dat van Judas nog veel sterker dan op de anderen gewerkt hebben. En dat Koninkrijk kwam niet. Jezus draalde hem te lang. En nu Jezus de plaats van zijn werkzaamheid naar Jerusalem had overgebracht, en hij hoopte dat het nu komen zou, merkte hij juist omgekeerd, dat er nu sprake was niet van hoogheid en eere, maar integendeel van vernedering, van lijden, van smaad.

Is het zoo onbegrijpelijk, dat dit in Judas hart den twijfel hand over hand heeft doen toenemen, en is het zoo onmogelijk, dat hij toen, onder satans inblazing, gedacht heeft: Van tweeën één: Of Jezus is de echte Messias, en als ik hem dan overlever, zal hij plotseling zijn macht toonen; dan zal niemand hem iets doen kunnen; en zal dit juist het middel zijn, om hem te noodzaken dat hij niet langer toeve, maar onverwijld zijn grootheid openbare. Of wel.... Jezus is de echte Messias niet, en dan wat nood.' Dien ik dan overlever, is niet de Messias, maar een .... misleider!

Echt satanisch zelfoverleg! Maar immers satan was in hem gevaren.

Zoo iets nu was alleen bij een diep-be dorven hart denkbaar. Twijfel op zichzelf was mogelijk. Het volle doordringen tot de Goddelijke waardij van den Christus eischl: een geestelijke geloofsspanning, die op meer dan één oogenblik ook voor de andere discipelen te sterk bleek. Maar ook Judas was dan toch drie jaar lang getuige geweest van wat Jezus zoo heerlijk sprak, en zoo wonderbaar deed. Hij was dan toch drie jaren lang onder de macht van Jezus' geheel eenige persoonlijkheid geweest. En onder dien invloed moest elk onbedorven hart dan toch persoonlijk door de innigste liefde en aanhankelijkheid, aan den persoon van den Meester verbonden zijn, met den diepsten eerbied oor hem vervuld zijn, en, al stond die Meester nog vaak als een raadsel voor hem, geen andere betuiging hem mogelijk zijn, dan om als wie ook de hand aan dien Jezus dorst slaan, zijn leven voor hem te stellen.

En dat Judas over dat alles heenkwam, dat hij van Jezus los raakte, zijn liefde voor Jezus verloor, zijn diepen eerbied voor hem aflegde, en nu, koel berekenend, Jezus' beschouwen ging als een interessant persoon, met wien hij zijn spel zou gaan spelen, dat, dat verried hoe diep Judas gezonken was; daardoor heeft hij zijn hart voor het heilige toegesloten; en daardoor is hij ten slotte er toe gekomen, in zijn arglist, niet zijn spel, maar het vreeselij k spel van satan te spelen, en het zwartst verraad te plegen aan den Heiland der wereld.

Aldus zielkundig beschouwd, komt de gruwel van Judas nader aan ons eigen hart.

Zien we niet anders in hem dan den laaghartige, die om 30 zilverstukken te winnen, Jezus in den dood overgaf, dan zegt hij tot ons hart niets; want dit staat wel vast, tot zoo iets zou, voor ons eigen besef, geen onzer ooit in staat zijn. Voor geen 30, voor geen 300, en voor geen 3000 zilverstukken.

Dan gruwen we van Judas en gaan zelven vrij uit.

Pogen we daarentegen zielkundig in Judas' gemoedstoestand in te dringen, dan komt de zaak heel anders te staan, en beginnen we bang te worden voor ons eigen hart.

Dan toch komt het aan op onze innerlijke overleggingen, op den twijfel, die in onze ziel rijst, op de geloofsonzekerheden waaraan we toegeven, en op den valschen stand, waarin zoo menigeen door die overleggingen tegenover Jezus wordt gebracht.

Ja, dan gaat er van Judas' verraad een roepstem uit, die door heel ons leven heendringt, om ons te waarschuwen voor de strikken van satan.

Nog zoo telkens verkeeren we onder den valschen indruk, alsof, zoo we lezen van een moord, een roof, een echtbreuk, dat de eigenlijke zonden zijn, die beslissen; en omdat wij ons daarvan vrij weten, verheft dan het hart zich, en waant vrij uit te gaan, ja, hoort men anders vrome menschen soms klagen, dat het eigenlijke diepe zondebesef hun ontbreekt.

Doch laat nu het oog uwer ziel er voor opengaan, hoe de innerlijke overleggingen, de valsche beschouwingen, de verharding van uw natuurlijk gevoel, uw gemis aan liefde en geloof, het ontbreken in u van den diepen eerbied voor het heihge, uw hart tot een geopende werkplaats voor satan maken, en hoeveel dingen bestaan er dan niet in uw leven, waarin gij van nabij betrokken waart, en waarin op allerlei wijs, dat God het zag, zwaarlij k gezondigd is, zonder dat ge den gruwel, die er in school, ook maar van verre hadt vermoed.

Kan satan met wat in uw hart schuilt, iets uitvoeren voor zijn koninkrijk en tegen het Koninkrijk van God.' En zoo ja, gelooft ge dan niet, dat hij het telkens doet, ook zonder dat ge er van verre aan denkt.?

Op onderzoek van uw hart komt het dus aan.

Sata kon niet in Johannes, niet in Jacobus, niet in Thomas varen. Hij kon alleen varen in het hart van Judas, omdat alleen in Judas hart gereed lag, al wat hij noodig had om zijn listigen gruwel te voleinden.

Hij kon dit niet driejaren vroeger. Toen was ook het hart van Judas voor hem nog niet genoeg toebereid.

Nu wel, nu eerst. Nu was in dat bedorven hart alles voorhanden wat hij noodig had, om het verraad te voltrekken. Nu lagen al de draden voor zijn weefsel er in gereed.

En daarom keur, doorzoek uw eigen hart.

Ook uw hart heeft een inhoud. In dat hart schuilen overleggingen, kruipen en sluipen wanbegeerten, woelen allerlei zonden. En wee u, zoo ge dit alles rustig voort laat broeden.

Zuiver, reinig uw hart, wil zeggen dat ge die overleggingen en opwerpselen zult tegengaan, en met Gods huipe zult uitzweren en uitbannen, opdat satan er zijn slag niet meê sla.

Meer nog. Ge zult niet alleen die booze opwerpselen en overleggingen en verzinningen uitbannen. De tempel van uw hart mag niet leeg blijven. Denk aan wat Jezus zei van die zeven geesten die in het leege huis slopen, zoodat het laatste van dien mensch erger werd dan zijn eerste.

Vervuld moet uw hart worden met heilig gereedschap, met heilig sieraad, met krachten des koninkrijks, met heilige invloeden van uw God.

Want dit is de tegenstelling: In het bedorven hart van Judas voer satan, en in het geheiligde hart der andere discipelen daalde op den Pinksterdag de Heilige Geest neder.

Uw hart een tempel des Heeren, wil zeggen dat satan er niet bij u in kan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„De Satan doer in Judas”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1902

De Heraut | 4 Pagina's