GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Stervende heeft hij aangebeden.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Stervende heeft hij aangebeden.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door het geloof heeft Jacob, stervende, een iegelijk der zonen van Jozef gezegend, en heeft aan gebeden, leunende op het opperste van zijnen staf. Hebr. II : 2I.

Voor de kennisse van wat aan de overzijde van het graf ligt, is het oogenblik van 't sterven van hooge beteekenis. Ook de wijze toch waarop we sterven en zien sterven, draagt bij tot onze kennisse van God. Zooveel, dat anders tusschen God en onze ziel schoof, valt dan weg. Men staat dan aan den ingang van het onzienlijke leven, en wat de Psalmist uitzong: „Onze voeten zijn staande in uwe poorten, o Jerusalem", is ook op het ingaan door de poorten van het nieuw Jerusalem toepasselijk.

Maar dan zij hier het sterven ook in zijn eenig-echten zin genomen. Sterven is een daad. In zijn geboren-worden is men lijdelijk. Het leven begint pas. Maar als het einde daar is, en God het ons gaf den volwassen leeftijd te bereiken, dan moet, bij het afscheid nemen van dit en het ingaan in het toekomend leven, de dienstknecht en de dienstmaagd des Heeren niet onwillig er door den Dood uitgesleept worden, maar dan moeten ze zelven er willig uitgaan, en in de wijze waarop ze dit doen, de vrucht van hun geloofsarbeid openbaren. De eerste Christenen zongen lofpsalmen als ze hun dooden uitdroegen, en Paulus riep uit: „Het sterven is mij gewin, want bij Christus te zijn is zeer verre het beste". Zoo was het sterven de laatste strijd, maar de strijd niet van wie zich tegen den belager van zijn leven verdedigt, neen, het was de strijd van den held, die moedig doordrong, om jubelend bij zijn God te komen.

Zeker, men mag den dood niet zoeken. Tot het einde toe te waken voor ons leven, is ons als dure plicht opgelegd. Zelfmoord is geen sterven, maar een zich verdoen, zich wegmaken. Sterven is betoon van moed, zelfmoord is lafheid, is bezwijken, is het niet langer aandurven van de levensworsteling, is vluchten uit het geüd. Maar ook al mag tot het laatst toe, zoolang er hoop en kans is, niets onbeproefd worden gelaten, om hier op aarde zijn God te blijven dienen tot Hij ons afroept, — als Hij afroept, is meer de lach van heilige vreugde, dan het slaken van diepe verzuchting op zijn plaats. Wie gelooft heeft steeds beleden, dat hij hier niet, daarboven wèl thuis behoort. Dit nu is het, wat het sterven waar moet maken. In het sterven moet het zegel op heel ons geloofsleven worden gezet. Hot sterven mag voor Gods kind niet anders zijn dan de doorgang in een eeuwig leven.

En dat nu is het niet, of het moet een daad zijn. We moeten niet overvallen, opgenomen en weggehaald worden. We moeten hooren wie roept, en op die roepstem antwoorden: „Zie hier ben ik, Heere, " en dan de vallei van de schaduwen des doods moedig ingaan en doorwandelen, wetende dat de Heere ons opwacht, en ons aan zijn hand door die vallei der verschrikking heenleidt.

Toch, het zij er aanstonds bijgevoegd, is zulk ideaal sterven zeldzaam. De weeën en smarten des doods rooven het sterven zoo telkens zijn ideaal, zijn hoog en heilig karakter, en ook ingetreden bedwelming maakt niet zelden, dat er van een willig en bewust sterven, als daad van de ziel, geen sprake zijn kan. Zelfs is het helaas wel voorgekomen, dat een bedwelmend middel werd toegediend, om het sterven in een inslapen te doen ontaarden.

Van zulk een onmogelijkheid om als kind van God in het geloof manmoedig te sterven, make men niemand, zoo het buiten zijn toedoen aldus loopt, een verwijt. Ook hierin blijft uw God de vrijmachtige, en de feiten spreken om aan te toonen, dat de Heere zulk een heroiek sterven, in vol bewust geloof, aan meer dan éen onthoudt.

Slechts ga men in die verschooning niet te ver.

De Schrift mijdt steeds den sentimenteelen kant, en teekent ons daarom uiterst weinig van het sterven af. Eigenlijk alleen het sterven van den Christus op Golgotha, en dan het sterven van Jacob. Maar van Jacob heet 't dan ook, dat hij, toen zijn einde naderde, zich sterkte, overeind op zijn leger ging zitten, en leunende op het uiterste van zijn staf, aanbad en zijn zonen zegende.

Jacob sterkte zich, d. w. z., hij liet zich door zwakte en wee niet overmannen, streed er tegen, greep zich aan, en verzamelde het laatste van zijn gesloopte krachten, om nog in het sterven zijn God te verheerlijken. Zorge over zich zelven, over zijn eigen staat, over zijn uitblazen van den laatsten adem kende hij niet, en als hij zijn zonen zegent, is dit geen huiselijk tafereel, maar een heilig profeteeren, hoe door zijn zonen, die saam de stamhouders van Israël zouden zijn, het Godsrijk komen en het Godsrijk bloeien zou, en eens Messias zou opstaan. „Totdat Silo komt!" dit was het hoogtepunt van zijn profetie. Hij zegent zijn zonen, maar in en door zijn zonen doelt zijn profetie op de komst van het Koninkrijk der hemelen.

Vandaar dat dit in den briefaan de Hebreeën ons geteekend wordt als zijn hoogste geloofs­ daad. „Door het geloof heeft Jacob stervende zijn zonen gezegend én aangebeden."

Er kan, we betwisten dit niet, ook in het sterven een donkerheid over de ziel vallen. Satan kan tot in het sterven toegelaten worden ons te kwellen. Maar als regel moet toch gezegd, dat het leven er is, om onze geloofszekerheid vast te leggen, en dat in ons sterven de vrucht van die geloofsverzekerdheid moet uitblinken, onzen God tot eer.

En daarom mag niet toegegeven, dat men op zijn sterfbed zich willoos door zijn smarten en door zijn zwakheid mag laten overmannen. Nog in het sterven moet de wil, de moed, de veerkracht van het geloof tegen de zwakheid van het vleesch worstelen. De geest, niet het vleesch, moet in dit heilig oogenbUk overwinnen. En dat is het, wat Jacob deed. Hij sterkte zich om godzaliglijk te kunnen sterven. Had hij dit niet gedaan, ook hij ware allicht half onbewust ingesluimerd.' Maar dit deed hij niet. Zijn machtige geest schudde zich wakker. Eu zoo kwam de Godverheerlijking in zijn sterven.

Een sterven, nu nog aan elk Christen ten voorbeeld gesteld.

Maar dan is er ook in zulk sterven een ontmoeting met God, die de kennisse Gods nog vóór het sterven verrijkt; verrijkt voor wie sterft, en verrijkt voor wie om zijn sponde staan.

Veelal hoort men het thans als het meest gewenschte sterven roemen, als iemand, naar het heet, „zacht en kalm ontslaapt; " wat dan feitelijk bijna altoos beteekent, dat hij, zonder eenig hooger levensteeken te geven, half dommelend uit dit leven verscheidde.

Nu, dat kan de ongeloovige ook. En zoo hoort ge dan ook van • hen, die buiten Jezus stierven, gedurig dat ze even zacht en kalm heengingen; misschien zelfs minder nog dan menig kind van God door zorge en twijfel gekweld,

Men sprak hun van niets. Zij spraken van niets. De arts bleef diets maken, dat het zóó erg niet was. En zoo sloop de overledene heel gewoon uit het leven weg, zonder iets van de verschrikking des doods gekend te hebben.

En anderen, dit ziende, kregen dan den indruk, dat aan het sterven eigenlijk niets aan was; dat het zoo zacht en ongemerkt toeging. Dan kwamen de bloemen die de lijkbaar bedekten. Con doleantiebezoek schaft men af. Zoo wordt er over niets, dat met den dood saamhangt, gesproken. En na de begrafenis spreekt men heel gewoon, behalve over de eeuwige dingen.

Aldus gaat de machtige les van het sterven geheel teloor. De Dood houdt op een prediker zelfs van hoogeren ernst te zijn. En aan den Heeré van leven en dood wordt niet gedacht.

Dat kwaad nu mogen wij, Christenen, niet voeden. En toch, dat doen we, als we dat „zacht en kalm ontslapen" van de wereld overnemen. Niet zacht en kalm, maar strijdend en overwinnend in zijn Heiland sterven, zóó en niet anders moet het sterfbed in het Christelijk gezin zijn.

Wie dat niet aandurft, en op niets bedacht is, dan om tot aan het sterven aan den kranke alle strijd en moeite te sparen, is niet barmhartig, maar uit ongeloof wreed.

Stervende heeft Jacob aangebeden.

Men kan op zijn sterfbed bidden. Bidden om hulpe in de laatste worsteling. Bidden voor de zijnen die men achterlaat. Bidden voor het koninkrijk Gods. En reeds zulk een gebed is heerlijk. Dat op zijn sterfbed voor het aangezichte Gods verschijnen. Dat laatste gebed op aarde, als alle gordijn wegvalt, en men zijn laatste smeeking opzendt tot dien God die ons in de zalen van het eeuwige licht opwacht! Zulk bidden leert bidden aan wie er bij staan. Zulk bidden heeft overweldigenden, wegsleependen invloed.

En toch, Jacob deed meer.

Stervende heeft hij aangebeden. Hij heeft in het sterven zelf den drang ~ gevoeld, om zijn God het offer der aanbidding cp te dragen. Hem te geven den lof, den prijs, de dankzegging en de eere. In de grootheid en majesteit, in de genade en ontferming van zijn God zich te verliezen. En alzoo Hem op te dragen de vrucht der lippen, beter dan hij in zijn leven het kon.

Zulk een plechtige aanbidding op het sterfbed is een resumtie van de aanbidding, die we in ons leven Gode toebrachten; maar nu intenser, dieper dan ooit gevoeld, vlak vooral gaande aan het oogenblik, waarop men onder Gods engelen en heiligen daarboven Hem de eere zijns Naams zal toebrengen.

In zulk een aanbidding op het sterfbed trekt zich dan al de verworven kennisse Gods saam, en die kennisse wordt op zulk een oogenblik wonderbaar verhelderd, verrijkt en verdiept. Het is God kennen zoo klaar als men Hem nog nooit gekend had. Bijna een Hem van aangezicht tot aangezichte zien.

En van die aanbidding komt vrucht ook voor de omgeving.

Bij een sterfbed .is de liefde machtig opgewekt. De eerste rouw worstelt reeds in het hart. Dat hart is daardoor ontvankelijker dan ooit, en de indruk dien het op zulk een oogenblik ontvangt, is overweldigend.

Men weet, men vertrouwt van elkander, dat men gelooft; maar zoo dikwijls ziet men het niet, merkt er vaak het tegendeel van in kleingeestigheid en zonde.

Maar als nu het oogenblik van sterven gekomen is, en kinderen zien het dan aan hun vader, een man aan zijn lieve vrouw, dat in dit aangrijpend oogenblik het geloof niet wijkt, maar stand houdt; dat voor de poorte der eeuwigheid de taal van het geloof bezielder en krachtiger wordt, en het is of men beluistert een zielsuiting die naar God van den stervende uitgaat, dan is het die stervende, die door het gebed zijner aanbidding u als in de tegenwoordigheid Gods plaatst, en u nader Zijn nabijheid doet gevoelen, dan ge dit dusver ooit gesmaakt hadt.

Veel sterven kon zoo heel anders zijn dan het nu is, zoo er anders ware geleefd, zoo in het sterven zelf hel geloof krachtig opwaakte, en zoo Gods kind ook in het sterven verstond, dat hij nog stervende een plicht jegens zijn God en jegens de zijnen heeft te vervullen.

Dan zou het sterven zooveel meer dun nu een prediking, een prediking van heilige realiteit zijn, en de vrucht ervan zou Gode tot eer terugvloeien in het leven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's

„Stervende heeft hij aangebeden.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's